Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, de eerste resultaten van de kwaliteitsmeting van de geestelijke gezondheidszorg zijn bekend. Vier jaar geleden werd het Vlaams Indicatorenproject voor Patiënten en Professionals in de Geestelijke Gezondheidszorg (VIP²) in het leven geroepen om de kwaliteit van zorg in de geestelijke gezondheidszorg te meten.
De resultaten zijn op dit moment nog beperkt. Er zijn vorig jaar slechts drie ‘indicatoren’ gemeten, maar we kunnen er zeker een en ander uit leren. De meest waardevolle informatie komt uit de Vlaamse Patiëntenpeiling, die meer dan 5000 Vlamingen bevroeg over hun ervaringen. Negen op de tien zeggen dat ze tevreden zijn over de kwaliteit van de therapeutische relatie. De ondervraagden geven de voorzieningen samen een gemiddelde score van 7,9 op 10. Volgens de Leuvense professor Chantal Van Audenhove, die gespecialiseerd is in zorgonderzoek, zegt zo’n cijfer weinig. Het zegt niets over wat er precies goed loopt of beter moet. Het is zeker een aandachtspunt.
Zorgwekkend zijn de resultaten over de patiëntenrechten. Zo zegt bijna een op de drie patiënten bijvoorbeeld nooit informatie te hebben gekregen over het recht om een tweede mening van een arts of instelling te vragen. Ook inspraak is een pijnpunt: een op de tien Vlamingen geeft aan nooit te kunnen meebeslissen over zijn of haar behandeling.
Bovendien – en dat is toch opvallend en daarom denk ik dat een beetje kwalitatieve uitdieping van zulke cijfers interessant kan zijn – zegt een op de vier zich zelden of nooit geholpen te voelen.
Ik ben zeker tevreden dat men van start is gegaan met het meten van enkele zaken: de kwaliteit en de effecten van de zorg zijn belangrijk.
Minister, welke conclusies trekt u uit de eerste resultaten? Dan bedoel ik vooral de manier van meten, het metrologisch aspect. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat we weten wat achter die cijfers zit, dat we exact weten op welke manier we kunnen gaan werken? Bent u van plan om enkel kwantitatief te blijven meten, of gaat u er ook kwalitatief mee aan de slag? Plant u eventueel interviews met mensen die uit de zorg komen? Ik geloof dat we dan toch andere informatie kunnen krijgen die interessanter voor u kan zijn om beleid mee te voeren. Wat gaat u doen met de resultaten? Hoe verwacht u dat voorzieningen hiermee aan de slag gaan? Ik heb begrepen dat u verwacht dat voorzieningen er zelf mee aan de slag gaan. Prima, ik denk dat dat op zich niet slecht is, op voorwaarde natuurlijk dat ze voldoende gedetailleerde informatie hebben en dat ze weten wat er schuilgaat achter de cijfers. Stel – en hier en daar kan dat gebeuren – dat er weinig werk van wordt gemaakt en dat er toch een domein is waar men niet goed op scoort, welk instrument kunt u dan eventueel inzetten om er nauwer op toe te zien dat het toch gebeurt? Wat is de verdere voortgang en timing van de kwaliteitsmeting in de geestelijke gezondheidszorg? Op welke manier zal informatie worden gedeeld met het publiek? Ik begrijp dat instellingen nu de vrije hand hebben over al dan niet deelname en over het al dan niet vrijgeven van informatie. Plant u om hierin uniformer te handelen?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega’s, een eerste ronde van kwaliteitsmeting in geestelijke gezondheidszorg is afgerond. De geestelijke gezondheidszorg (ggz) is een zeer diverse en complexe sector waardoor het niet eenvoudig was om indicatoren te ontwikkelen en te bepalen die van toepassing zijn op alle voorzieningen in de verschillende deelsectoren. We zijn verheugd dat dit project intussen heeft geresulteerd in een eerste meetperiode in 2016. Deze eerste meting moet worden gezien als een nulmeting die de stand van zaken van kwaliteit in ggz-voorzieningen weergeeft. Op basis van deze meting worden voorzieningen gestimuleerd om verbeterprojecten op te zetten. De eerste stappen zijn gezet en er zijn toekomstplannen om kwaliteit van zorg in ggz-voorzieningen te blijven meten en het aantal kwaliteitsindicatoren uit te breiden.
Uit de patiëntenpeiling blijkt dat de Vlaamse voorzieningen relatief goed scoren met een gemiddelde van 7,9 op 10. Ggz-voorzieningen scoren goed op de kwaliteit van de therapeutische relatie tussen hulpverlener en patiënt. Diezelfde peiling legt eveneens een aantal lacunes bloot zoals dat patiënten minder tevreden zijn over de informatie die ze krijgen rond hun behandeling, ziekte, kostprijs van opname enzovoort. Er is nog werk aan het suïcidepreventiebeleid aangezien dit zelden volledig uitgebouwd is in de bevraagde voorzieningen.
Uit deze eerste meting moet worden geconcludeerd dat er veel diversiteit is in de ggz-sector en dat het project moet toelaten deze verscheidenheid te weerspiegelen in de indicatoren die momenteel reeds gemeten worden, maar ook in de nieuw te ontwikkelen indicatoren.
Het resultaat van de meting van de voorziening wordt telkens uitgezet tegen het gemiddelde van hun deelsector. Het resultaat van een psychiatrisch verpleegtehuis (pvt) wordt bijvoorbeeld uitgezet ten opzichte van het gemiddelde resultaat van de pvt’s in het algemeen. Dit zou de voorzieningen moeten aanzetten om zelf verbetertrajecten op te zetten. Er wordt gerekend op het engagement en de verantwoordelijkheid van de voorziening zelf om naar de resultaten te handelen. Er worden hierrond geen specifieke controles georganiseerd buiten het reguliere kader van Zorginspectie. Veel voorzieningen hebben ingetekend om opnieuw te meten in de cyclus van 2017, waardoor evoluties in kwaliteit kunnen worden opgespoord.
Een van de key concepts van het project is publieke transparantie. De doelstelling is dat de metingen van 2017 publiek transparant worden gemaakt op één gemeenschappelijke website, waar nu de resultaten van het parallel lopende project in algemene ziekenhuizen getoond worden. Het publiek maken van resultaten van kwaliteitsmetingen per voorziening kan als extra motivatie worden gezien om verbetertrajecten op te starten. Op dit moment worden de voorzieningen aangemoedigd om hun resultaten van de metingen in 2016 op hun eigen website te tonen, wat ook gebeurt in een aantal voorzieningen zoals bijvoorbeeld in het Medisch Centrum Sint-Jozef van Bilzen.
Er worden op dit ogenblik geen consequenties verbonden aan het al dan niet goed scoren op een indicator. Het agentschap Zorg en Gezondheid en Zorginspectie beschikken ook over de resultaten van de verschillende voorzieningen. Wanneer zij hun opdrachten uitvoeren in het kader van inspectie en erkenning, kunnen zij deze resultaten mee gebruiken voor hun analyse van een voorziening.
Het VIP² in de ggz loopt verder. Op korte termijn werd ingepland dat alle gemeten indicatoren in 2016 opnieuw gemeten worden in 2017. De meting van de Vlaamse Patiëntenpeiling loopt af – meetperiode tussen 6 maart en 14 april 2017 – en de voorzieningen zullen dus binnenkort hun gegevens opladen en bezorgen aan de dataverwerker. De peiling naar ervaringsdeskundigen in de voorzieningen loopt tot midden mei. Later dit jaar zijn er audits gepland rond suïcidepreventie en de volledigheid van het geneesmiddelenvoorschrift.
Daarnaast wordt er momenteel gewerkt aan een referentiekader waar alle kwaliteitsindicatoren in de ggz gesitueerd worden. Vertrekkend vanuit de definitie van wat goede geestelijke gezondheidszorg is, worden subdomeinen opgesteld. Binnen deze domeinen worden dan nieuwe indicatoren ontwikkeld, die meer variatie toelaten tussen de verschillende deelsectoren: bijvoorbeeld veilige zorg kan door andere indicatoren ingevuld worden in een psychiatrisch ziekenhuis dan in een initiatief beschut wonen. De ontwikkeling van nieuwe indicatoren gebeurt vanuit ontwikkelingsgroepen waarin de sector participeert. Doelstelling is om jaarlijks een aantal nieuwe indicatoren te ontwikkelen binnen dit referentiekader, te starten met de indicatoren waar de noden het hoogst zijn en dus veel kwaliteitsverbetering nodig en mogelijk is.
Ten slotte kijken we positief naar het vervolg van het project. In 2017 kwam ook de verslavingssector in het project, wat de diversiteit binnen de sector nog vergroot. Het aandeel van voorzieningen dat zich engageert, stijgt ten aanzien van de meting 2016, wat erop duidt dat kwaliteitsverbetering hoog op de agenda van de ggz-voorzieningen staat.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Tenzij ik het niet goed zou hebben gehoord, heb ik u nog niet horen zeggen of u eventueel ook methodologisch hier of daar iets gaat verbeteren. Herinner u het advies van professor Van Audenhove, waar ik u over sprak, die zelf zegt dat de gemiddelde scores van tevredenheid op zich te weinig zeggen, dat ze ons niet vertellen wat er goed loopt en wat er beter moet. Staat u ervoor open om eventueel wijzigingen aan te brengen aan de bevraging opdat we daar meer informatie over zouden kunnen verzamelen?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Zoals ik al heb gezegd, is dit de eerste set van indicatoren, en die is zeker niet perfect. Het is trouwens de ervaring dat het zeer moeilijk is om gemeenschappelijke indicatoren te vinden die men op dezelfde manier registreert enzovoort voor al die verschillende deelsectoren van de ggz. Waarschijnlijk zullen we moeten differentiëren. Dat betekent inderdaad dat we, onder meer aan de hand van suggesties van professor Van Audenhove, die daar heel erg in geëngageerd is, een aantal zaken moeten vervolledigen, aanvullen met indicatoren en sommige moeten finetunen en differentiëren. Mijn ervaring met de indicatoren is dat het zijn tijd nodig heeft om voldoende valide te zijn en duidelijk iets te zeggen over wat je meet en registreert.
Ik voeg eraan toe dat het ook mijn ervaring is dat er een aantal randvoorwaarden zijn om het proces goed te laten verlopen. Een van de randvoorwaarden is dat je niet vanaf het eerste jaar indicatoren gebruikt om zeer repressief te reageren, want dan stopt het project waarschijnlijk vrij snel. Bovendien heb je ook een deel inzicht en maturiteit nodig over hoe je indicatoren moet interpreteren en moet lezen. Sommige indicatoren kun je natuurlijk niet begrijpen als je de nuance en de context niet kent. Het is voor vele voorzieningen belangrijk dat ze voldoende de kans krijgen om die context te schetsen, maar het is soms ook een uitdaging, bijvoorbeeld voor de media, om na te gaan wat het ‘sensationele’ in zijn reële context betekent.
Wat mij betreft, is dat dus een proces. Ik ben echter optimistisch. Waarom ben ik optimistisch? Omdat ik heb gezien bij dezelfde oefening in de algemene ziekenhuizen dat, als je dat proces een aantal jaren kunt volhouden, je eigenlijk een niveau bereikt waarbij de kritische massa zo groot is dat zo goed als alle voorzieningen participeren aan een of meer indicatoren en het idee dat je dat transparant moet doen en publiek moet kunnen maken, eigenlijk gemeengoed wordt. Vanaf dan zullen die indicatoren inderdaad ook echt wel een rol spelen, zowel in de publieke verantwoording als bij het intern gebruik voor kwaliteitsverbetering. Dan kan uiteraard ook de manier waarop de Zorginspectie daarmee kan omgaan, steeds duidelijker worden benoemd.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Dank u wel. Ik ben het eens met uw overwegingen. Het is zeker ook niet mijn bedoeling om daar onmiddellijk repressief mee om te gaan of zo, maar ik denk wel dat het belangrijk is dat men met die cijfers iets kan doen, in de eerste plaats de instellingen, maar dat u ook van waar u zit toch een oogje in het zeil kunt houden. Ik ben dus zeker blij met uw openheid om eventueel nog aanpassingen aan indicatoren door te voeren, om die ook wat specifieker te maken naargelang de deelsector waar wordt gemeten. Ik denk dat dat absoluut kan helpen om waardevollere informatie te verzamelen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.