Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
De volgende vraag gaat over het uitzenden van programma’s van speelgoedfabrikanten op televisie. Toen de heer Vandaele jong was, was er nog geen speelgoed, enkel een draaitol, maar we zullen toch luisteren naar de vraag die hij daarover stelt.
Voorzitter, ik heb niet gehoord wat u hebt gezegd, gewoon omdat ik nooit luister als u met iets komt. (Gelach)
Minister, kinderen en jongeren zijn te beïnvloeden door reclame. Dat weten we. Bovendien begrijpen ze op die leeftijd, zeker als ze jonger dan 12 jaar zijn, nog niet hoe reclame werkt. Daardoor is het ook moeilijk om daar kritisch tegenover te staan.
In 2007 werd de zogenaamde vijfminutenregel afgeschaft, maar toch nam Vlaanderen het voortouw om de bescherming van kinderen en jongeren voorop te stellen, onder andere door de code met een aantal regels om reclameboodschappen op radio en televisie zo kindvriendelijk, zo gezinsvriendelijk mogelijk te maken. Die bepalingen werden later dan een beetje gewijzigd, maar toch mee opgenomen in het Mediadecreet van 2009, én die bepalingen gaan zelfs verder dan wat Europa vraagt. Dit in de marge.
Recent hebben speelgoedfabrikanten blijkbaar een nieuwe techniek bedacht om kinderen te verleiden. Ze maken zelf films, ze maken zelf animatiereeksen, en de omroepen zenden die dan uit. Zelfs op Ketnet zijn door speelgoedfabrikanten gemaakte series te bekijken. Daarbij zou het ook gangbaar zijn dat er tussen de speelgoedfabrikanten en de kinderzenders financiële deals worden gesloten, waar uitzendverplichtingen aan vasthangen. Op 10 maart 2017 stelde De Standaard dat het niet geweten was of Ketnet voor de uitzending van dat soort programma’s wordt betaald en/of inkomsten krijgt uit de ‘line extensions’, maar zelf ontkent de VRT dat intussen. Ik citeer de VRT: “Zulke deals zijn onaanvaardbaar voor ons. Wij programmeren onafhankelijk. Wij kopen deze programma’s op dezelfde manier aan als andere programma’s.”
Hoewel het hier gaat over een tv-reeks of film, wordt er door sommigen gesteld dat we toch kunnen spreken over ‘branded content’. Het merk mag dan wel niet in beeld komen, maar de figuurtjes en de personages die worden opgevoerd, zijn voor iedereen, en zeker voor de kinderen, meteen herkenbaar. Minister, we denken dat we hier dus toch te maken hebben met een vorm van onderhuidse reclame. Daarom heb ik een aantal vragen.
Hoe evalueert u het fenomeen dat kinderzenders blijkbaar steeds meer kinderfilms en/of -series aankopen bij speelgoedfabrikanten? In hoeverre beschouwt u dat als een gevaarlijke evolutie? Of zegt u dat dat eigenlijk niet zo erg is? Hoe kan een dergelijke inhoud juridisch worden omschreven volgens het huidige regelgevende kader? Spreken we hier van branded content? Als dat zo is, moeten de kinderzenders, en in het bijzonder de openbare omroep, daar dan niet met de nodige omzichtigheid mee omspringen, gelet op het feit dat branded content door de Vlaamse Regulator voor de Media (VRM) toch wordt omschreven als een vorm van reclame? Hebt u, naar aanleiding van de opmerkingen dat er niet geweten is of de openbare omroep wordt betaald voor het uitzenden van die programma’s en/of er inkomsten uit krijgt via line extensions, wat de VRT inmiddels dus heeft ontkend, daar toch nog meer informatie over gevraagd bij de openbare omroep? Zo ja, wat was het antwoord van de VRT? Op welke manier behandelt u dergelijke nieuwe reclametechnieken in het kader van de discussie over de nieuwe richtlijn inzake audiovisuele media die op ons afkomt? In hoeverre wenst u ten aanzien van dergelijke technieken extra maatregelen te nemen in functie van de bescherming van jonge kinderen en jongeren?
Minister Gatz heeft het woord.
Mijnheer Vandaele, dat speelgoedfabrikanten zoals LEGO en PLAYMOBIL televisieprogramma’s maken, is geen nieuw fenomeen. Zo is er op Ketnet al jaren de reeks ‘Nouky en zijn vrienden’ van het bedrijf Noukie’s, een producent van onder meer knuffels en kinderkleding.
Ik zie de voorzitter naast mij meer dan gewoonlijk instemmend knikken.
Ook My Little Pony van Hasbro, dat op VTMKZOOM wordt uitgezonden, is niet nieuw. Ook niet meer nieuw is het gegeven dat rond nieuwe en bestaande kinderprogramma’s en -films merchandising en franchise worden ontwikkeld, van boeken en kleding over speelgoed tot pretparken. Denk maar aan alles wat Studio 100 en Disney op de markt brengen en brachten, maar ook aan De Smurfen, Bob De Bouwer, Nijntje enzovoort. Dat speelgoedfabrikanten zich aan audiovisuele producties wagen, hoeft op zich niet slecht of gevaarlijk te zijn. De bioscoopfilm The LEGO Batman Movie kreeg in de Vlaamse en internationale pers positieve recensies.
Uiteraard mogen we niet blind zijn voor mogelijke risico’s, zoals de mogelijke beïnvloeding van het programmaschema door speelgoedfabrikanten en de mogelijke invloed op het koopgedrag van kinderen of ouders. Ik kom daar zo meteen op terug.
Uw volgende vraag refereert aan het juridisch kader van een en ander. De term ‘branded content’, waarbij sprake is van het bewust vervagen van de grens tussen redactionele en commerciële inhoud, komt niet als dusdanig voor in het Mediadecreet. Het Mediadecreet hanteert het begrip ‘commerciële communicatie’. Artikel 2, ten vijfde, van het decreet definieert dat als beelden of geluiden die dienen om rechtstreeks of onrechtstreeks de goederen, de diensten of het imago van een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die een economische activiteit verricht, te promoten. Dergelijke beelden of geluiden vergezellen of maken deel uit van een programma, tegen betaling of een soortgelijke vergoeding, of voor zelfpromotie. Vormen van commerciële communicatie zijn onder meer reclame sponsoring, productplaatsing en telewinkelen. Commerciële communicatie is dus, zoals men weet in deze commissie, een overkoepelende term. De definitie van ‘commerciële communicatie’ heeft enkel betrekking op beelden en geluiden, op hetgeen is uitgezonden en dus bijvoorbeeld niet op afspraken en financiële deals die al dan niet tussen speelgoedgiganten en omroepen zouden worden gemaakt. Het Mediadecreet laat ook toe dat de omroepen commerciële communicatie uitzenden, zoals u weet, zij het onder de voorwaarden zoals bepaald in het Mediadecreet en waarover de VRM toezicht houdt. Zo bevatten de artikelen 70 tot en met 77 specifieke bepalingen over commerciële communicatie die gericht is op kinderen. Zoals u weet, mag de VRT in veel beperktere mate commerciële communicatie uitzenden dan de private omroeporganisaties.
Het Mediadecreet laat echter ook commerciële communicatie toe die de grens tussen redactionele en commerciële inhoud opzoekt. Zo definieert dit decreet ‘productplaatsing’ als het opnemen van of het verwijzen naar een product of een dienst of een desbetreffend handelsmerk binnen het kader van een televisieprogramma. Op het vlak van productplaatsing legt het Mediadecreet voorwaarden op en biedt het een kader waarbinnen de VRM kan optreden. Zo verbieden de artikelen 50 en 99 van dit decreet productplaatsing in de kinderprogramma’s van de VRT. Artikel 99, ten tweede, van het Mediadecreet laat productplaatsing wel toe in de kinderprogramma’s van andere omroeporganisaties, zij het enkel in de vorm van goederen of diensten die gratis worden geleverd, zoals productiehulp en prijzen. Wat de private omroeporganisaties betreft, heeft de VRM twee keer vastgesteld dat het zogenaamde PP-logo, dat daarnaar moet verwijzen, ontbrak. De VRM heeft echter nog geen inbreuken vastgesteld omtrent het in gedrang komen van de redactionele onafhankelijkheid bij de programmering van kinderprogramma’s.
Tot op heden zijn op dit vlak nog geen problemen gerezen met de VRT. In de eerste plaats zet Ketnet in op zelf geproduceerde en gecoproduceerde content, met aandacht voor het lokale, Vlaamse karakter van die programma’s, maar ook aangekochte programma’s vormen een integraal onderdeel van het programma-aanbod van Ketnet. De specifieke Ketnet-programma’s die werden vernoemd in het krantenartikel waaraan u refereert, vallen onder de categorie van de aangekochte programma’s. Althans is er geen sprake van een soort commerciële overeenkomst. Ketnet ontvangt voor het uitzenden van die aangekochte programma’s geen inkomsten via ‘brand extensions’. De betaalde prijzen zijn marktconform, aldus de VRT. Deze programma’s zijn dus niet gratis verkregen. Er zit op zich ook geen verwijzing naar een merk in, aldus de VRT. Het is enkel zo dat de personages visueel gebaseerd zijn op reeds bestaande speelgoedfiguren.
Het is trouwens al decennialang gebruikelijk dat kinderhelden in verschillende dragers en vormen voorkomen. Ik neem u even mee terug in uw en onze kindertijd. Alhoewel, was de televisie al aanwezig in uw jeugd, mijnheer Vandaele? (Gelach)
Gaat u vooral verder, minister. (Gelach)
Laat u niet afleiden, zou voorzitter Peumans zeggen.
Barbapapa, dat zal u toch nog wel iets zeggen. Barbapapa ontstond in de jaren 60 als getekende figuur, maar werd onsterfelijk dankzij een animatiereeks uit 1974. Het eerste stripalbum van De Smurfen verscheen in 1959. In 1961 kwam een eerste Smurfen-langspeelfilm uit, en vanaf 1981 was er ook een tekenfilmserie. Gaandeweg werd rond deze sympathieke blauwe wezens ook speelgoed ontwikkeld. Kuifje bestaat dan weer sinds 1930 in stripvorm. In 1959 maakte hij de sprong naar het televisiescherm.
Het vertalen van bestaande intellectuele eigendommen, want dat zijn ze dan ook, naar geanimeerde content voor televisie is dus niet nieuw. Het kan er ook voor zorgen dat idolen, tradities, figuren, verhalen enzovoort vlot kunnen worden overgedragen van generatie op generatie. Los van deze discussie vind ik overigens dat kinderzenders, zowel van de VRT als van de particuliere televisieomroeporganisaties, altijd omzichtig te werk moeten gaan bij hun programmering. Ik heb ook geen enkele aanwijzing dat ze dat niet zouden doen.
Dan was er uw vraag of men daarvoor wordt betaald. De VRT geeft aan dat Ketnet, en dat is belangrijk, geen enkel programma rechtstreeks bij een speelgoedfabrikant heeft aangekocht. Het koopt programma’s aan, zoals dat een zender toekomt, op internationale beurzen bij erkende en vertrouwde distributeurs en dat, ik herhaal het graag nog eens, tegen een marktconform tarief.
Binnen het netmanagement van Ketnet neemt een zogenoemde aanbodverantwoordelijke deze taak op zich. De ‘brand extensions’-afdeling van de VRT is hier niet bij betrokken en heeft dan ook geen zeggenschap in het tot stand komen van aankoopdeals voor programma’s. De VRT ontvangt dan ook geen percentage van inkomsten uit de verkoop van speelgoed of andere producten die zijn gelieerd aan deze programmatitels.
De ‘nieuwe reclametechnieken’ zijn in het kader van de discussie rond de herziening van de richtlijn Audiovisuele Mediadiensten nog niet ter sprake gekomen. Dit zit wel mee in de periferie van de besprekingen. Ik wacht die discussie nog even af en volg het mee op, alvorens ik mij hier hierover politiek wil uitspreken.
Ik heb in eerdere vragen om uitleg over bepaalde nieuwe issues die plots opduiken in de media al aangegeven dat ik geen fan ben van microregulering. Ook in dit geval blijf ik bij dit standpunt. Ik denk met andere woorden niet dat het verstandig is om voor elke nieuwe ontwikkeling in de audiovisuele sector een arsenaal aan nieuwe regels uit te schrijven. Bovendien vallen programma’s als Ninjago en Nexo Knights, beide van LEGO, Super 4 van PLAYMOBIL en My little pony van Hasbro nu ook al onder de toepassing van het Mediadecreet, dat – zoals u ook aangaf – heel wat bepalingen bevat met betrekking tot de bescherming van kinderen en jongeren. Uiteraard ben ik er mij ook wel van bewust dat dergelijke programma’s kinderen zodanig kunnen prikkelen dat ze worden aangezet om bepaalde speelgoedproducten te kopen, of om hun ouders ertoe aan te zetten deze producten te kopen. Maar ook dit is niet nieuw. Ik vind dat hier eerder de verantwoordelijkheid van ouders en opvoeders een rol moet en kan spelen, in plaats van ons meteen te wenden tot allerhande nieuwe verbods- en gebodsbepalingen in het Mediadecreet.
Wat is de moraal van het verhaal tot dusver? Ik denk dat ons Mediadecreet voldoende antwoorden biedt en dat de ontwikkelingen waarnaar u verwijst, op zich minder nieuw zijn dan ze misschien lijken. In elk geval koopt de VRT via Ketnet dergelijke programma’s, waarnaar u in uw vraag hebt verwezen, aan als programma. Er is dus geen enkele link tussen een speelgoedfabrikant en de uitzending van de programma’s.
De heer Vandaele heeft het woord.
Minister, u lijkt ervan uit te gaan dat ik in mijn jeugd enkel naar Schipper naast Mathilde kon kijken. Dat is niet zo. Wij hadden al Johan en de Alverman, De kat, Catweazle, Kapitein Zeppos – weliswaar in zwart-wit, maar toch. Minister, het is mij opgevallen dat bij elke naam van een programma of figuurtje die u noemde, de tijdelijke voorzitter enthousiast zat te knikken. Hij kent die blijkbaar allemaal. Nu weten we meteen ook waar hij zijn tijd mee vult op de ogenblikken waarop wij in de dossiers verdiept zitten. (Gelach)
Minister, het is goed dat u nog eens herhaalt dat in elk geval de openbare omroep hier geen deals rond sluit en geen uitzendverplichtingen aanvaardt of geen ‘line extensions deals’ enzovoort. Dat is alleszins een goede zaak. Het blijft een heel complexe materie, zoals uit uw antwoord blijkt. Ook als je bijvoorbeeld zelf een programma maakt, dan komt daar nadien vaak speelgoed uit voort. Maar hier is het speelgoed er eerst, en maakt men nadien het programma. Natuurlijk, op het einde van de rit, wanneer én het speelgoed én het programma tegelijk op de markt zijn, is de situatie eigenlijk dezelfde. Dat alleen al is een punt waarvan we ons bewust moeten zijn.
Ik weet dat het voor kleine kinderen heel moeilijk is om in te zetten op mediawijsheid. We kunnen dat natuurlijk wel doen vanaf een bepaalde leeftijd, bij jongeren. Maar bij heel kleine kinderen zal dat niet zo makkelijk zijn. Het is echter hoe dan ook nuttig dat we blijven inzetten op mediawijsheid en reclamewijsheid, zodanig dat kinderen en jongeren sterker worden en weten wat zij zien en daar een beetje door kunnen kijken. Minister, ik weet dat dit een van de thema’s is waar u op inzet. Wij staan daar als parlement zeker achter.
Mevrouw Segers heeft het woord.
De vraag van de heer Vandaele kwam er naar aanleiding van een uitgebreid artikel van Valerie Droeven in De Standaard. Ik vond dat een heel goed artikel omdat het terecht het probleem aankaart. Als volwassenen zijn wij vaak gechoqueerd wanneer wij al te zeer en al te expliciet als consument worden benaderd. Maar voor onze kinderen zitten wij daar op de een of andere manier veel minder mee in. Die cultuurindustrieën werken nu eenmaal zo. Met dat businessmodel probeert men op 360 graden op alle manieren geld te maken uit culturele producten. Dat is inderdaad niet nieuw.
Minister, u verwees naar Studio 100. Maar er is ook Disney Cars. Toy Story was de eerste film die echt ging over speelgoed dat verkocht werd. Ook op de VRT is het niet nieuw. Ik denk bijvoorbeeld aan Hopla, van onze collega Johan Verstreken. Er is wel een terechte maatschappelijke bezorgdheid. Kinderen worden vandaag aangesproken als consumenten. Er is net een onderzoek gepubliceerd dat aantoont dat als je aan Britse kinderen vraagt wat zij willen worden, één op vijf zegt: ‘Ik wil rijk worden’. We worden vandaag enkel nog als consument aangesproken. Ik vind dat problematisch.
Dat de VRT programma’s brengt als Lego Ninjago en Action Knight en Super 4 van Playmobil: dat is volgens mij op de rand omdat dat inderdaad lange reclamespots zijn. Maar ik besef anderzijds heel goed dat Ketnet moet doen wat wij willen dat Ketnet doet: alle kinderen bereiken. En het zijn superpopulaire programma’s.
Met de plannen voor Ketnet Jr. is het, denk ik, de bedoeling van de VRT om meer te investeren in lokale content. Dat zou voor mij al een reden zijn om dat plan te ondersteunen omdat je dan de VRT de kans geeft om nog veel meer zelf te investeren in eigen programma’s, die dan ook weer populair kunnen worden.
Mevrouw Brouwers heeft het woord.
Met de laatste opmerking van mevrouw Segers ben ik het alvast eens. We zullen daar misschien in het kader van de volgende vraag nog op terugkomen.
De hele kwestie van reclame rond kinderprogramma’s is in elk geval wel goed geregeld. Maar wat er nadien gebeurt in de branding, het feit dat nu ook speelgoedfabrikanten zelf programma’s maken: daar kan je heel veel vragen bij stellen. Maar, minister, het is, zoals u het uitvoerig hebt geschetst, absoluut niet nieuw. Ik zie ook niet zo heel veel verschil met branding achteraf. Er is een kleine ‘time gap’ maar nadien blijft dat toch wel lang doorleven. Zodra de poppetjes van tv-programma’s op de markt zijn, zijn ze er. Dat is voor die kinderen evengoed speelgoed. Ik vind het op zich geen probleem dat speelgoedfabrikanten mee in content willen investeren. Er is nood aan voldoende variatie in de content. Maar het enige wat ik hoop, is dat de VRT de educatief waardevolste programma’s uitkiest en daar een correcte prijs voor betaalt. Ik denk dat ze dat wel doen bij Ketnet. Dat is de enige lijn die je in dezen kunt aanhouden. Proberen om vanuit de openbare omroep dat hypercommerciële helemaal tegen te gaan? Je kunt de randjes er wel een beetje af krijgen, maar je zit in die wereld. Het is niet nieuw. Het zou heel moeilijk zijn om vanuit de overheid te zeggen dat het allemaal niet meer mag: geen branding meer, geen speelgoedfabrikantenproducties meer. Wat schiet er dan op den duur nog over? Reden temeer om misschien toch zelf meer te investeren via Ketnet Jr. voor de allerkleinsten, die, zoals de heer Vandaele zei, supergevoelig zijn en die het onderscheid niet maken tussen reclame en een programma.
Ik wou gewoon zeggen dat ik ook geïnteresseerd was in het verhaal van De Standaard. Maar ik zie ook niet direct hoe we daarmee kunnen omgaan, tenzij we een goede guideline opstellen: educatief verantwoord, correcte marktprijs, geen geld ervoor krijgen – dat laatste zou natuurlijk voor een openbare omroep totaal niet kunnen.
Minister Gatz heeft het woord.
Ik deel zeker de maatschappelijke bezorgdheid die over het thema bestaat, bestaan heeft en wellicht ook in de toekomst zal bestaan, in de brede zin, los van de techniciteit van mijn antwoord. Het artikel gaf dat goed weer. Vanuit het perspectief van de openbare omroep en de overheid nemen wij op dit ogenblik op dat punt de juiste maatregelen.
Het andere deel van het debat gaat inderdaad, zoals de heer Vandaele in zijn repliek zei, over de mediawijsheid. Toen ik op het einde van mijn antwoord even verwees naar ouders en opvoeders – en dat zijn wij allemaal dus –, dan komt het woord ‘mediawijsheid’ toch weer naar boven drijven. Soms zijn kinderen te jong voor bepaalde zaken. Wat hebben zij in godsnaam aan dat begrip en het concreet maken ervan? Het is in elk geval iets wat het Kenniscentrum Mediawijsheid wel al aan ouders aanreikt. Het zal dat in de toekomst nog meer doen en nog verder kunnen ontwikkelen. Er zijn zeker al een aantal zaken die de ouders kunnen helpen om daar op een verstandige manier mee om te gaan. Ik volg dus zeker uw aandachtspunt en uw suggestie om daar samen met het Kenniscentrum meer op in te zetten, waar mogelijk.
De heer Vandaele heeft het woord.
Vraag en antwoord hebben in dit verhaal de nodige nuances aangebracht. Het is op zich goed dat we het daar eens over hebben en dat we dat ook in de toekomst blijven volgen. Er zullen steeds nieuwe dingen komen die onze aandacht vragen en waar we die grenzen en grijze zones zullen opzoeken. Minister, dank u voor uw antwoord.
De vraag om uitleg is afgehandeld.