Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening, Energie en Dierenwelzijn
Verslag
De heer Vandaele heeft het woord.
In de commissie van maart 2016 hebben we het al kort gehad over de daling van het aantal processen-verbaal tegen bouwovertredingen. Iedereen was het erover eens dat een halvering, zoals ze toen vaststelden, toch wel zeer opvallend was en dat dit moest worden opgevolgd.
Een jaar later stel ik vast dat er opnieuw een grote daling is van het aantal pv’s. De vraag rijst dan: ‘Is de burger zoveel braver geworden?’ U zou zeggen ‘ja’, maar ik betwijfel dat. Uit recente cijfers op de website Ruimte Vlaanderen blijkt dat het aantal processen-verbaal voor misdrijven tegen de ruimtelijke ordening in 2016 drastisch gedaald is ten opzichte van de voorgaande jaren.
De daling is vooral te noteren bij het aantal pv’s door gemeenten en de politie: in de eerste 6 maanden van 2016 werden ‘slechts’ 787 processen-verbaal opgesteld, ten opzichte van 2631 in 2015 en 2846 in 2014. Wat de processen-verbaal door het agentschap Inspectie Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed (RWO) betreft, waren dat er 332 in de eerste 6 maanden van 2016, ten opzichte van 602 in 2015 en 765 in 2014. Dat aantal lijkt dus veeleer constant.
Wat het aantal bekrachtigde stilleggingen betreft, is er toch ook weer een zeer grote afname. Zo daalde het aantal bekrachtigde stilleggingen door het agentschap Inspectie RWO volgens de website van 140 in 2014 tot 79 in 2015 en amper 26 in 2016, zij het dan voor de eerste helft van 2016.
Minister, mijn vraag is een paar keer verschoven, en sinds ik die vraag heb ingediend, staan de cijfers voor 2015 ondertussen ook op de site van Ruimte Vlaanderen. Ik had het vooral over de eerste helft van 2016. Het gaat dan over het Handhavingsrapport Ruimtelijke Ordening 2015 van de Vlaamse Hoge Handhavingsraad voor Ruimte en Milieu (VHRM). Daar lezen we toch ook weer enkele opmerkelijke cijfers. Het aantal pv’s door het agentschap Inspectie RWO bedroeg 739 in 2015, het aantal pv’s door de politie 675, het aantal pv’s door de gemeenten 1230.
Veel cijfertjes, maar we weten dat het nieuwe Handhavingsprogramma Ruimtelijke Ordening eind 2015 werd goedgekeurd. De kern van dat beleidsplan is dat de verantwoordelijkheid op het vlak van handhaving wordt gedeeld door de Vlaamse overheid, de lokale besturen en de parketten. In het handhavingsprogramma is het bepalen van criteria voor gewestelijke prioriteiten en het afstemmen van prioriteiten tussen de verschillende niveaus een belangrijke uitdaging. De gemeentelijke overheden moeten daarbij ook hun rol kunnen spelen en hun eigen handhavingsbeleid kunnen uitoefenen. Dat is hier ook al eerder gezegd. In december 2016 werden de gewestelijke en de gezamenlijke handhavingsprioriteiten vastgelegd.
Minister, kunt u meer duiding geven bij die gewestelijke en gezamenlijke prioriteiten? Hoe zijn die tot stand gekomen? Hoe wordt erover gecommuniceerd met de andere handhavingsactoren? Hoe evalueert u de recentste handhavingscijfers? Laat ons zeggen, misschien die van 2015 ook al, maar toch zeker ook die van de eerste helft van 2016. Wordt er meer ingezet op preventieve maatregelen?
In de commissievergadering van 8 maart 2016 zei u dat de studie klaar was met betrekking tot de mogelijkheden om gemeenten te ondersteunen, te financieren in hun taken met betrekking tot handhaving, en dat u zou bekijken hoe een en ander kon worden geïmplementeerd. Wat is vandaag de stand van zaken met betrekking tot de implementatie van die studie?
Minister Schauvliege heeft het woord.
Mijnheer Vandaele, het Handhavingsprogramma Ruimtelijke Ordening van 18 november 2015 biedt eigenlijk de handvaten om een prioriteitenbeleid te bepalen voor de gewestelijke inspectie. De prioriteiten zijn nodig omdat je niet alles evenveel en voor honderd procent kunt handhaven. Uiteraard wordt alles gecontroleerd en gehandhaafd, maar je moet toch wel ergens een toetsingskader hebben en goed weten wat de prioriteiten zijn.
Men kan enerzijds de gewestelijke prioriteiten onderscheiden, onze eigen prioriteiten dus, en anderzijds de gezamenlijke prioriteiten, die het gewest mee opneemt in functie van het lokale handhavingsbeleid. Hoe zijn die gewestelijke en gezamenlijke prioriteiten tot stand gekomen? Dat gebeurde aan de hand van een ruime bevraging. Voor de gewestelijke prioriteiten werden de handhavingspartners in het najaar van 2015 en het voorjaar van 2016 via diverse kanalen bevraagd, via de Handhavingscommissie RWO, de stuurgroep Handhaving RO en de VHRM. In die overlegorganen zijn alle handhavingspartners vertegenwoordigd: de gewestelijke diensten, de lokale besturen, de provincies, politie en parket. Door hun samenstelling werd ook de focus op de gezamenlijke handhavingsprioriteiten van Leefmilieu, Onroerende Erfgoed, Wonen en Ruimtelijke Ordening gelegd.
Voor de gezamenlijke prioriteiten werd begin juli 2016 een oproep gelanceerd aan alle steden en gemeenten om tegen eind augustus 2016 hun insteken voor dat gezamenlijke prioriteitenprogramma te bezorgen. Er kwam een respons van 47 steden en gemeenten. Op de website van Ruimte Vlaanderen werd de goedkeuring van de prioriteiten door de Vlaamse Regering meegedeeld en zijn de stukken te vinden. Aan de steden en gemeenten werd bijkomend feedback gegeven over de resultaten. De afdeling Inspectie en Handhaving Ruimtelijke Ordening bij het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE) staat nu in voor de operationeel maken op het terrein, en ook voor de samenwerking.
Wat de evaluatie van de recentste cijfers betreft, wil ik nog geen conclusie trekken. De cijfers voor 2016 hebben alleen betrekking op het eerste semester. Een correcte vergelijking met de vorige jaren is dus mogelijk als we alle cijfers hebben, en dan gaan we dat uiteraard doen. Ik wil bij de evaluatie van de cijfers ook de handhavingspartners zelf betrekken. Zoals u weet, heeft de VHRM de opdracht om jaarlijks een handhavingsrapport op te maken. In dat kader wordt aan de partners gevraagd om ook duiding te geven bij de cijfers. Een correcte analyse laat me toe om inderdaad een gericht beleid te voeren.
Wat de studie betreft met betrekking tot de mogelijkheden om gemeenten te financieren, is een van de aanbevelingen om de middelen die de inzet van bepaalde handhavingsinstrumenten genereert, ook te laten toekomen aan de lokale besturen. Het lijkt me ook logisch dat die vraag wordt gesteld. De inning op zich kan al dan niet verder op gewestelijk niveau gebeuren. Ik ga in principe akkoord met die aanbeveling. De realisatie ervan op dit moment is niet zo vanzelfsprekend, gelet op de transitie en de inwerkingtreding van de bestuurlijke handhaving, die daar ook allebei een invloed op hebben.
Eenmaal we die fase voorbij zijn, zijn we van plan om die financiering naar de lokale handhavende overheden verder uit te werken. Ik sta daar helemaal achter. Het heeft wat vertraging door de hele omwenteling die we nu tegen 1 april aan het meemaken zijn binnen onze diensten: de fusie van Ruimte en Leefmilieu.
De heer Vandaele heeft het woord.
Minister, handhaving is nooit een doel op zich. Dat is voor ons ook zo. Maar als het parlement een aantal regeltjes oplegt, blijft het belangrijk dat die worden gevolgd, anders heeft het allemaal weinig zin.
Nog iets over die gewestelijke prioriteiten. Ik lees dat de belangrijke aandachtspunten daar zijn: inbreuken in signaalgebieden en overstromingsgevoelige gebieden; het niet naleven van voorwaarden in de vergunning; illegale ontbossingen en reliëfwijzigingen; en dan ook inbreuken ‘strijdig gebruik’. Wat dat laatste betreft, denk ik, die, zoals u weet, van de kust ben, automatisch aan de permanente bewoning in de weekendverblijven of weekendverblijfparken. Deze thematiek is hier ook al meerdere keren aan bod gekomen. Ik heb u daar niet zo lang geleden nog een schriftelijke vraag over gesteld. U zei toen dat u weinig cijfers hebt over het aantal pv’s en wat daarmee gebeurt. Ik hoor vandaag op het terrein steeds meer frustratie en ergernis bij lokale besturen die daar iets aan willen doen en die dat in het verleden ook gedaan hebben, maar die dan op een bepaald moment gehinderd werden door een paar uitspraken waardoor ze niet meer kunnen doen wat ze deden. En wat deden ze? Ze maakten een pv op wanneer ze dat strijdig gebruik vaststelden. Dat leidde dan tot een stillegging. Dat werd dan bekrachtigd door de Inspectie RO. Dan konden ze verder. Die bekrachtiging gebeurt nu niet meer. De gemeenten die willen optreden, maken weliswaar nog een pv, maar die pv’s worden niet meer bekrachtigd door de Inspectie RO.
Minister, u hebt toen een omzendbrief gestuurd, maar die zou verfijnd worden. Ik denk dat die nieuwe omzendbrief er nog altijd niet is. Ik zou u toch willen vragen om dat eens te bekijken. Het is een heel complexe materie. We weten dat er nog altijd een federale link is, namelijk de verplichting dat men mensen domicilieert, ook op plaatsen waar dat volgens onze Vlaamse regelgeving inzake ruimtelijke ordening niet hoort. Ik wil u toch vragen om dat nog eens te bekijken.
Mijnheer Vandaele, uw laatste element gaat over het historisch passief. Maar er is een uitspraak van het Hof van Cassatie. Wij kunnen daar niet onderuit. Die uitspraak wordt toegepast. Maar het klopt dat onze diensten op dit moment werken aan een draaiboek om dat op het terrein goed te laten verlopen. De uitspraak van het Hof van Cassatie is echter wat ze is en wordt in die zin toegepast. Er wordt gewerkt aan een oplossing.
De vraag om uitleg is afgehandeld.