Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening, Energie en Dierenwelzijn
Verslag
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Het nieuwste natuurrapport, in dit parlement voorgesteld op 17 februari 2017, inspireert zich op de populaire literatuur. Om de diversiteit aan soorten groen te definiëren, spreekt het over vijftig tinten groen: van donkergroen tot donkergrijs met een lichte groene toets. Het rapport onderzoekt hoe de ecosysteemdienstenbenadering op verschillende beleidsniveaus kan worden gebruikt bij beslissingen om tot een duurzamer landgebruik te komen. Daarvoor baseert het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) zich op de Europese biodiversiteitsstrategie.
Door het concept van groene infrastructuur te introduceren wil Europa een dubbele doelstelling realiseren: de achteruitgang van de biodiversiteit stoppen en de open ruimte efficiënter beheren.
De term ‘groene infrastructuur’ is intussen in heel wat Vlaamse beleidsdocumenten geïntroduceerd. Maar het INBO stelt in zijn rapport vast dat een overkoepelende strategie ontbreekt. Het doel van het Natuurrapport 2016 is dan ook om een eerste aanzet te geven om tot een volwaardige groene-infrastructuurstrategie voor Vlaanderen te komen.
Het syntheserapport definieert daarvoor vier types natuurlandschappen: natuurlijke landschappen, halfnatuurlijke landschappen, mozaïeklandschappen met natuurlijke elementen en intensief gebruikte landschappen. Een voorspelbare conclusie van het rapport is: hoe natuurlijker het landschap, hoe groter de soortenrijkdom en hoe groter de levering van bundels van ecosysteemdiensten. Met andere woorden, groene infrastructuur inzetten levert winst op voor natuur en maatschappij.
In het natuurrapport worden drie complementaire strategieën uitgewerkt. De eerste strategie focust op de topnatuur, hier staat vergroten en beschermen centraal. Het gaat dan over 1 procent van het landschap.
De tweede strategie focust op het mozaïeklandschap waar verweven en verbinden centraal staan. Het gaat dan over 9 procent van het landschap.
De derde strategie focust op intensief gebruikte landschappen waarbij veranderen en milderen centraal staan. Het gaat om 90 procent van Vlaanderen.
Vlaanderen heeft een sterke traditie voor de eerste strategie. In functie van het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen worden op dit moment ook heel wat instrumenten uitgewerkt om de kwaliteit van het landschap in het mozaïeklandschap te monitoren en te verhogen. Maar de vaststelling van de onderzoekers is dat er relatief weinig kennis en slechts gefragmenteerde instrumenten zijn om de natuurkwaliteit in het overgrote deel van Vlaanderen, namelijk het intensief gebruikte landschap, te monitoren en te verhogen.
Dat was ook de conclusie van de Environmental Implementation Review van het Europees Milieuagentschap: ondanks een enorme stijging van het aantal beschermde gebieden sinds 1970 zijn we er niet in geslaagd om het biodiversiteitsverlies te stoppen. Enkel inzetten op beschermde natuur is met andere woorden een te beperkte strategie om de biodiversiteit te handhaven en te verbeteren. Een groenblauw netwerk is cruciaal om de natuurdoelen te realiseren.
Daar ligt nog een enorme uitdaging. Het INBO formuleerde een aantal aanbevelingen. Het begint met de definitie van basisnatuurkwaliteit: die definitie bestaat voor Vlaanderen niet. Een dergelijke definitie is nochtans noodzakelijk om een overkoepelende biodiversiteits- en ecosysteemdienstenstrategie te realiseren. Daarnaast raadt het INBO aan om per focusgebied kerndoelstellingen en kernkwaliteiten te definiëren over beleidsdomeinen en sectoren heen. De realisatie van die kerndoelstellingen en -kwaliteiten vergt maatwerk. Naast een uitvoerder en beheerder is een derde speler nodig die procesbegeleiding, resultaatmeting en draagvlakverbreding op zich neemt. Hierin kunnen bijvoorbeeld lokale overheden maar ook regionale landschappen een rol spelen.
Minister, beschikt u over alle relevante beleidsinformatie om uitspraken te doen over de algemene natuurkwaliteit per focusgebied zoals gedefinieerd in het natuurrapport, zowel wat betreft de kwaliteit als de kwantiteit van de natuur? Op basis van welke beleidsindicatoren doet u die uitspraak?
Zijn er bijkomende natuurindicatoren nodig om een globale balans op te maken van de staat van de algemene natuurkwaliteit en -kwantiteit in elk van de gedefinieerde focusgebieden in het Natuurrapport?
Welke beleidsinstrumenten zijn vandaag al voorhanden om ecosysteemdiensten te waarderen? Is er een overkoepelend beleidskader voor de waardering van ecosysteemdiensten in de verschillende zones zoals gedefinieerd in het Natuurrapport?
Zult u in uitvoering van de Europese biodiversiteitsstrategie een strategie uitwerken om ecosystemen te herstellen via groene infrastructuur? Wat zijn de basisuitgangspunten voor zo’n strategie?
Welke rol ziet u weggelegd voor de regionale landschappen in de uitrol van een overkoepelende strategie voor ecosysteemdiensten en groene infrastructuur? En zullen voor deze intermediërende rol bijkomende middelen worden uitgetrokken? Zijn er andere spelers die die brugfunctie op zich kunnen nemen? Welke budgetlijn zal hiervoor worden aangesproken?
Minister Schauvliege heeft het woord.
Mevrouw Meuleman, we zijn het erover eens dat biodiversiteit een zaak is van iedereen. En dan gaat het over alle biodiversiteitsdoelen, zowel over behoud van genetische diversiteit en soortenrijkdom, als herstel van gezonde ecosystemen, interconnectiviteit in het landschap, natuur in de stad enzovoort.
De acties die wij als Vlaamse overheid nemen, zijn conform de Europese biodiversiteitsstrategie die we implementeren. Europa heeft ons al een aantal keren een ‘goede leerling van de klas’ genoemd.
Voor de opvolging van de oppervlakte van de focusgebieden werkt Ruimte Vlaanderen samen met de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO) aan een referentiebestand van het landgebruik in Vlaanderen.
Voor de interconnectiviteit van het landschap kan voor natuur en bos worden verwezen naar de prioriteitenatlas ontsnippering. Daarnaast heeft VITO in samenwerking met het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) een OntsnipperingsTool (OT) ontwikkeld. Dat is een heel praktisch inzetbaar software-instrument dat een modelmatige aanpak biedt om ontsnippering door verkeersinfrastructuur in Vlaanderen te remediëren.
Wat betreft de opvolging van de generieke doelstelling geldt het stopzetten van de achteruitgang van de biodiversiteit voor alle focusgebieden. Om deze doelstelling op te volgen, monitoren we als Vlaamse overheid de rode lijsten, milieu-indicatoren, florameetnetten, vogelmeetnetten, rivieren en stilstaande wateren, de meetnetten met betrekking tot de ecologische kwaliteit van oppervlaktewateren, bejaagbare soorten, voorjaarsstand en afschotstatistiek, roofzoogdieren, martermeetnet, soortenmeetnetten, meetnetten om de Habitatrichtlijnsoorten en de Vlaams prioritaire soorten – niet-vogels – op te volgen.
Niet alle focusgebieden hebben duidelijke natuurdoelen, bijvoorbeeld stedelijke omgevingen. In die focusgebieden zetten we in op de groene infrastructuur, zoals bescherming tegen overstroming. Maar we combineren dat ook met ontspanningsmogelijkheden, zuivere lucht, waterberging, koolstofopslag, bestuiving, hitte-eilanden en dergelijke meer.
In dit kader kan ook worden verwezen naar de groenblauwe dooradering die in het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen staat en ook de groennorm die daarin is opgenomen.
Daarnaast zijn de beleidsindicatoren samengebracht op www.natuurindicatoren.be, een specifieke website. Het gaat over indicatoren in verband met versnippering, stadsbossen, toegankelijkheid van natuurgebieden, speelzones, natuurtechnische ontsnippering, transportinfrastructuur en vismigratieknelpunten.
Het start natuurlijk met het eenduidig formuleren van kwalitatieve en kwantitatieve doelen op Europees niveau, zoals bijvoorbeeld de definitie van een gezond ecosysteem, maar ook de natuurkwaliteit in de focusgebieden.
Daarna kan er worden nagegaan of de bestaande meetnetten volstaan of dat er nieuwe moeten worden ontwikkeld. Wellicht zal er meer informatie nodig zijn over het landgebruik en -beheer in Vlaanderen. Zowel een kwantitatieve als een kwalitatieve opvolging in de drie focusgebieden is wenselijk. Zoals reeds besproken, is dit al het geval in focusgebied één, maar slechts gedeeltelijk in focusgebied twee en drie.
Verder is het INBO betrokken bij de internationale projecten IMAGINE en URBANGAIA. Dat zijn projecten die worden gefinancierd via het Europese BiodivERsA-programma, dat is gestart op 1 maart 2017. Daarin worden de kwaliteitslabels voor groene infrastructuur in relatie tot de verschillende ecosysteemdiensten nader onderzocht in buitengebied en stedelijke context. Hieraan kan dan ook een aangepast monitoringschema voor groene infrastructuur worden gekoppeld.
Daarnaast is er denkwerk nodig rond het definiëren van gezonde ecosystemen. Dat is ook een duidelijke vraag vanuit Europa. Wat aanvaarden we bijvoorbeeld als een gezond stadsecosysteem? Dat gaat verder dan natuur alleen. Het gaat over wat we noodzakelijk achten als gewenste omgevingskwaliteit. Wat is een duurzame levering van ecosysteemdiensten? Hoe krijgen we diensten zoals bestuiving, natuurlijke plaagbestrijding, overstromingsrisico’s terug op orde? Dat zijn belangrijke uitdagingen in een sterk veranderende wereld, waar ook Europa mee worstelt en waar meer aandacht naartoe zal moeten gaan.
Ik zal uw vraag over die beleidsinstrumenten ruim opvatten. Ik heb VITO de opdracht gegeven om de natuurwaardeverkenner verder te ontwikkelen zodat die bruikbaar wordt in de drie types gebieden. Deze webtool schat voor landgebruiksveranderingen in welke veranderingen optreden in ecosysteemdiensten op een kwalitatieve, kwantitatieve en monetaire wijze, en dit zowel voor een rurale als voor een urbane omgeving. Specifiek voor urbaan gebied heeft VITO recent de Natuurwaardeverkenner Stad ontwikkeld.
Naast deze economische waarderingsfocus ontwikkelt het INBO nieuwe waarderingsmethodes die zowel economische, sociale als ecologische waarden integreren. Die waarden worden dan ook gevaloriseerd en zijn richtinggevend voor toepassingen in concrete projecten en beleidscontexten.
Daarnaast zetten diverse universiteiten en onderzoeksinstellingen in op kennisontwikkeling rond ecosysteemdiensten, omdat dit een veelbelovend spoor is om de biodiversiteitsproblematiek aan te pakken.
Knelpunten in verband met biodiversiteit moeten op een geïntegreerde manier worden aangepakt. Daarvoor is het noodzakelijk wetenschappelijk onderbouwde instrumenten te ontwikkelen.
Het INBO heeft voor elk woonuitbreidingsgebied in kaart gebracht welke ecosysteemdiensten dit woonuitbreidingsgebied levert, ten opzichte van Vlaanderen, de gemeenten en ook binnen de gebieden. Dit vormt een goede aanvulling van de knooppunt- en voorzieningswaarde van het woonuitbreidingsgebied.
Daarnaast zijn het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) en de dienst Mer van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE) ondertussen ook gezamenlijk aan het verkennen of en op welke wijze het ecosysteemdienstenconcept een rol kan spelen in de milieueffectenrapportage.
Mijn doel is om, over de beleidsdomeinen heen, een overkoepelende visie te ontwikkelen om tot een netwerk van gezonde ecosystemen te komen, dit zowel maatschappelijk als op het vlak van natuur. De diverse types groene gebieden die deel uitmaken van de groene infrastructuur, zoals natuurgebieden, halfnatuurlijke gebieden in buitengebied en stedelijke omgeving, en natuurverbindingen via groenblauwe dooradering, vallen vaak onder de bevoegdheden van diverse beleidsentiteiten.
Voor elk van de types van gebieden bestaat er een actieplan of programma voor de ontwikkeling, uitbreiding en het herstel van de groene elementen, zowel in of in de nabijheid van de stad als in het buitengebied, maar ook in het Natura 2000-programma, het project Natuur in je Buurt, het Sigmaplan enzovoort.
Er is een belangrijke stap gezet met het witboek Beleidsplan Ruimte Vlaanderen. Dit witboek wil de bestaande open ruimte zo veel mogelijk vrijwaren. Daarin staat ook die groenblauwe dooradering en de ruimte die multifunctioneel, veerkrachtig en robuust wordt en uitdagingen aankan van klimaatverandering.
Voor het bepalen van deze kwaliteiten zullen wetenschappelijke en lokaal verankerde data rond biodiversiteit en ecosysteemdiensten een heel belangrijke rol spelen. De natuurdoelen kunnen niet beperkt blijven tot Natura 2000-gebieden. Ook buiten die gebieden is natuur belangrijk. Daarom heb ik een aantal initiatieven en projecten in het leven geroepen, zoals Natuur in je Buurt, maar ook Pimp je Speelplaats en volkstuintjes.
Brugorganisaties hebben inderdaad een belangrijke rol bij het concretiseren van een overkoepelende strategie voor groene infrastructuur. Zoals ik daarnet al zei, is biodiversiteit meer en meer een zaak van iedereen. Dat betekent dat we met heel veel eigenaars, organisaties en overheden zullen moeten samenwerken. En dat vraagt tijd en vertrouwen. Hiervoor heb je mensen nodig die enerzijds voldoende lokale kennis hebben en anderzijds goed begrijpen voor welke uitdagingen we staan op Vlaams en Europees niveau. Die mensen vinden we in de talrijke brugorganisaties. Het zijn als het ware onze straathoekwerkers van de open ruimte.
Door regionale landschappen een rol toe te kennen bij boscompensatie, het verhogen van de beleefbaarheid van bos en natuur, het bevorderen van meer groen in en rond de stad en de uitvoering van de soortenbeschermingsprogramma’s erken ik deze organisaties in hun brugfunctie. Regionale landschappen zijn goed geplaatst om het ecosysteemdienstenconcept in de praktijk bruikbaar te maken. Hiervoor heb ik via een samenwerkingsovereenkomst 1.365.000 euro uitgetrokken. Maar het zijn uiteraard zeker niet alleen de regionale landschappen die die functie hebben. Ook andere organisaties zoals bosgroepen, lokale samenwerkingsverbanden zoals Bosland en de Duinengordel, mijnheer Ceyssens, kunnen daarin een heel belangrijke rol vervullen.
Mevrouw Meuleman, u had een zeer uitgebreide vraag, en ik heb u daarop ook een heel uitgebreid antwoord bezorgd.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, ik dank u voor het uitgebreide antwoord. Ik ben blij met uw antwoord in de zin dat ik begrijp dat u die benadering zoals voorgesteld door het INBO, die ecosysteembenadering en ecosysteemdienstenbenadering, met de nadruk op het belang van groene infrastructuur als een netwerk dat zich als het ware over heel Vlaanderen uitrolt en verweven is, ondersteunt.
Ik erken ook dat er inderdaad hier en daar al wat losse initiatieven zijn die zo’n weefsel, en ook de uitbouw en het behoud van die groene infrastructuur, verder ondersteunen. Maar er zat toch wel wat kritiek verscholen in het rapport van het INBO. Misschien is kritiek veel gezegd. Maar na de toelichting op de studiedag in het Vlaams Parlement had ik wel het gevoel dat er op dat vlak nog heel wat stappen vooruit te zetten zijn en dat deze benadering nog in haar kinderschoenen staat.
Een van de dingen die ze in het rapport schrijven, is dat we zo’n echte strategie nog niet hebben in Vlaanderen. Een overkoepelende strategie ontbreekt. De beleidsaanpak is nog erg versnipperd. We zouden beleidsoverschrijdend moeten werken. Er zijn heel wat bestaande plannen. Ze beschrijven bijvoorbeeld dat gemeenten en steden een groen beleid hebben, dat er een provinciaal natuurbeleid is, het Natuurdecreet, het Mina-plan (Milieu en Natuur) en het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen. Er zal nog verder moeten worden gewerkt aan zo’n geïntegreerde aanpak en overkoepelende strategie.
Minister, het beleid komt niet altijd overeen met wat er gezegd wordt of de lippendienst die wordt bewezen aan deze strategie. Zo is er nog wel wat werk aan de winkel in verband met het meten van die basisnatuurkwaliteit en zijn er initiatieven nodig. Er zijn al initiatieven genomen, bijvoorbeeld het watermeetwerk, waar het meten of het in kaart brengen van het leven in de kleinste waterlopen is geschrapt, terwijl het in kaart brengen van de basisnatuurkwaliteit net belangrijk is. Ik heb in deze commissie al gevraagd naar de biologische waterkaart. Ook daarop blijft het wachten.
Minister, ik ben blij met het rapport. Ik ben blij dat u het ter harte neemt. Ik ben blij dat u een aantal initiatieven op de sporen wilt zetten. Maar ik geloof ook heel hard in deze aanpak. En ik denk dat het nodig zal zijn om effectief inderdaad snel stappen vooruit te zetten.
De vraag om uitleg is afgehandeld.