Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid
Vraag om uitleg over de effectiviteit van een lastenverlaging voor 55-plussers
Vraag om uitleg over de lastenverlaging voor oudere werknemers
Vraag om uitleg over de effecten van het doelgroepenbeleid op de tewerkstelling van oudere werknemers
Verslag
De heer Bothuyne heeft het woord.
Ik heb een vraag naar aanleiding van de publicaties en artikels over een onderzoek naar de loonlastenverlaging voor ouderen. Sinds de zesde staatshervorming is Vlaanderen daarvoor bevoegd, conform het doelgroepenbeleid. De Vlaamse Regering voerde een flinke vereenvoudiging door, waarbij drie doelgroepen overbleven: jongeren, ouderen en personen met een handicap. Ook werkgevers die langdurig werkzoekenden aanwerven, krijgen een ondersteuning bij aanwerving. Waar de eerste drie doelgroepen met kortingen op de werkgeversbijdragen werken, werkt men bij de langdurig werkzoekenden met een aanwervingspremie.
Bij dergelijke ondersteuningsvormen is de cruciale vraag altijd in hoeverre het een meerwaarde is op het werkveld. Zet de RSZ-korting de werkgever ertoe aan om de drempel van de nieuwe aanwerving te overwinnen? Is het met andere woorden een extra incentive of een deadweight loss?
Onderzoekers van de UGent en UCL hebben recent de ondersteuning voor oudere werkzoekenden en werknemers onderzocht, en bevonden dat de maatregel nul effect teweegbrengt. Een hard verdict. Met deze ‘beperkte’ kortingen vormt enkel de korting bij lage lonen een significant verschil. Minister, u gaf reeds aan dat u dit een erg opvallende conclusie vindt, dat is ook wel duidelijk, en u er geen directe acties aan zult koppelen om het systeem aan te passen dat nog maar pas van start is gegaan.
Onderzoekers zien twee structurele oplossingen.
Eerste oplossing: de lonen van ouderen verlagen. Federaal werd in het regeerakkoord alleszins aangekaart dat de link tussen leeftijd en verloning doorgeknipt dient te worden. Meer verlonen op basis van kennis, competentie en productiviteit moet de doelstelling zijn, maar is niet eenvoudig en onderdeel van het sociaal overleg.
Tweede oplossing: de productiviteit verhogen door de mensen meer opleiding te laten volgen. Hier moeten we opletten dat mensen op oudere leeftijd niet overladen worden met werk en stress, wat allicht het gevolg zal zijn indien men meer productiviteit gaat verwachten vanuit werkgeverskant. België scoort wat de productiviteit betreft op dit moment nog altijd relatief goed in vergelijking met de buurlanden. Deze compenseert deels de hogere loonkost.
Ook meer focussen op deeltijds werk voor ouderen biedt oplossingen, maar dit effect zou eerder tijdelijk van aard zijn. Een opvallend voorstel is om aan de oudere werknemers die deeltijds gaan werken, een deeltijds pensioen te geven voor de overige tijd: een soort structureel deeltijds tijdskrediet/landingsbaan.
Hoe staat u tegenover de conclusies van de studie? Ik kan me daar al iets bij voorstellen.
Volgt u de methodologie van het gevoerde onderzoek? Volgt u de conclusies? Wat denkt u over de geopperde structurele oplossingen met betrekking tot de tewerkstelling van iets oudere werkzoekenden?
Zult u zelf onderzoek starten naar de RSZ-korting voor ouderen? Volgt er een gelijkaardig onderzoek voor de andere doelgroepen? Is er een evaluatie gepland van het beleid dat u sinds vorig jaar voert?
Zult u actie ondernemen in het kader van de resultaten van het onderzoek van de UGent en UCL?
Hoe staat u tegenover het idee van deeltijds pensioen voor deeltijds oudere werknemers?
Mevrouw Talpe heeft het woord.
Het gaat over die studie van onderzoekers van de UGent over de effectiviteit van een gerichte lastenverlaging voor oudere werknemers, met de zeer verrassende conclusie dat dergelijke lastenverlaging niet het gewenste effect heeft. Volgens de onderzoekers blijkt het effect zelfs bijna nihil te zijn.
Die conclusies trekken ze op basis van hun studie waarin ze 150.000 mannen, geboren tussen 1941 en 1950, hebben gevolgd. Uit hun bevindingen blijkt dat de maatregel als resultaat had dat de tewerkstelling bij 58-plussers met amper 0,4 procent steeg. Bovendien valt statistisch niet uit te sluiten dat er eigenlijk geen effect was.
De onderzoekers gaan in hun conclusies nog zelfs een stap verder door te stellen dat ‘elke job voor een oudere werknemer die er bijkomt de maatschappij een pak meer kost dan die opbrengt’. Hun conclusie is dan ook dat de maatregel het best wordt afgeschaft en dat de lastenverlagingen het best worden geheroriënteerd naar de lagere lonen.
De conclusies zijn op zijn minst opmerkelijk. Jarenlang werd door verschillende specialisten het tegendeel aanbevolen aan de beleidsmakers, meer bepaald dat ze dringend werk moesten maken van een gerichte loonkostverlaging voor ouderen, precies omdat deze werknemers door hun kostprijs aan de werkgever de eersten waren om bij herstructureringen uit de arbeidsmarkt te worden gestoten. Ook de sociale partners hebben het doelgroepenbeleid gesteund, met dien verstande dat ze een correctie vroegen voor de langdurig werkzoekenden, die er dan ook is gekomen.
Met de studie komt wel opnieuw de problematiek van de anciënniteit en de vraag naar demotie – tegenover promotie – aan de oppervlakte. Dat is evenwel een materie die vooral op het federaal niveau moet worden aangepakt. Op Vlaams niveau kan wel werk worden gemaakt van het verhogen van de productiviteit van oudere werknemers door opleiding. In dat opzicht kan het nieuwe vormingspact mogelijkheden openen, die evenwel ook in de praktijk moeten worden aangewend.
Minister, u hebt zich inmiddels wellicht ook verbaasd over de conclusies, maar u noemde de studie een ‘interessant werkstuk’. Welke conclusies trekt u uit de studie voor uw beleid? Op welke manier zult u verzekeren dat het aandeel van oudere werknemers in opleiding via het nieuwe vormingspact wordt opgetrokken? Zult u in samenspraak met federaal minister van Werk Peeters nagaan in welke mate er werk moet worden gemaakt van een kader rond demotie en het aanpakken van het loonkostprobleem ingevolge anciënniteit?
De heer Ronse heeft het woord.
Ik probeer de kortste vraag om uitleg ooit te stellen.
Minister, de studie is gebaseerd op de oude doelgroepenmaatregel, niet op het beleid dat u recent hebt gevoerd. Het gaat ook over kortingen, het is misschien wel belangrijk om uw conclusies te kennen en te horen welke impact dit kan hebben op het bestaande beleid.
De heer Annouri heeft het woord.
Minister, ik kan kort zijn, want mevrouw Talpe heeft al een duidelijk beeld geschetst van de studie. Het is heel straf eigenlijk. Het doelgroepenbeleid voor 55-plussers zou geen effect hebben, sterker nog, het zou de maatschappij geld kosten. We hebben al gezegd dat we geen fan zijn van het doelgroepenbeleid zoals u het uitrolt. We denken dat u zo veel mensen bereikt die eigenlijk zonder doelgroepenbeleid makkelijk een job zouden vinden – we hebben een tegenvoorstel gelanceerd –, maar de groep die net echt hulp en ondersteuning nodig heeft, blijft in de kou staan, en het effect zal volgens ons gering zijn.
Minister, wat is uw reactie op deze studie van de UGent en UCL?
Bent u van zin om uw doelgroepenbeleid bij te sturen op basis van de conclusies die uit deze studie komen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
De studie en de cijfers tonen duidelijk aan dat het effect van een doelgroepenkorting die wordt toegepast op zo goed als alle 55-plussers of 80 procent nauwelijks tot geen effect genereert. Men richt een doelgroepenbeleid daarom beter op de lagere lonen. Bent u het hiermee eens en gaat u op dit vlak bijsturen?
Wat is uw reactie op onze berekeningen waaruit blijkt dat maar liefst 60 procent van het budget voor doelgroepenbeleid naar groepen gaat die zonder ondersteuning ook een job zouden vinden? 60 procent van het budget wordt wat ons betreft verkeerd geïnvesteerd. Wat is uw reactie daarop?
Hoe gaat u bedrijven aansporen om de productiviteit van oudere werknemers op peil te houden en dus langer in dienst te houden?
Minister Muyters heeft het woord.
Ik ben blij dat ik de kans krijg om hier wat dieper op in te gaan. Ik zal dat uitgebreid doen. Ik heb de studie zelf grondig doorgenomen omdat ik het leuk vond om nog eens een econometrische studie te bekijken.
Het onderzoek kadert in een federaal onderzoeksproject naar de impact van het Generatiepact. Het hoofdstuk over de loonlastenverlaging voor oudere werknemers is hier een onderdeel van.
Ik wil even zeggen wat de onderzoekers zeggen, en daarmee ook wat ze niet zeggen.
Door de koppeling van de lonen aan anciënniteit, dat hebt u naar voren gebracht, stijgt het loon van oudere werknemers vaak boven hun productiviteit, waardoor hun werkgever verlies maakt door hen in dienst te houden. Een loonlastenverlaging voor oudere werknemers kan dit verlies inperken of wegnemen, zeggen zij; deze moet dan voldoende hoog zijn, zeggen ze erbij. Dat is de eerste conclusie, daar ben ik het alvast volmondig mee eens.
Vervolgens stellen de onderzoekers dat zo’n loonlastenverlaging enkel recht van bestaan heeft indien ze ervoor zorgt dat er meer oudere werknemers aan het werk blijven, dan wanneer de loonlastenverlaging niet zou bestaan. Ik zal u zo dadelijk toelichten waarom de realiteit complexer is dan dat.
De onderzoekers schrijven dat de zware Belgische ontslagbescherming ertoe leidt dat oudere werknemers ontslaan duurder is dan hen in dienst houden. Het brugpensioen is de goedkopere optie. Bovendien bevestigen ze dat de doelgroepvermindering ertoe leidt dat minder werkgevers voor de optie brugpensioen kiezen. Dankzij de korting kiezen minder werkgevers voor de optie brugpensioen. We spreken over een evaluatie van het Generatiepact.
Hieruit besluiten ze dat de beste beleidsoptie is – dat heeft niemand aangehaald – om het brugpensioen verder in te perken of af te schaffen. De doelgroepvermindering voor oudere werknemers is volgens hun logica – en die van de heer Annouri – dan ook niet nuttig, want ze houdt geen extra mensen aan het werk. Het is immers de rigide ontslagbescherming die hen aan het werk houdt. Dat is hun filosofie.
Strikt academisch gezien zijn de vaststellingen van de onderzoekers niet fout, maar ik trek er toch een andere conclusie uit. Onze arbeidsmarkt is immers niet te vatten in een louter theoretisch model. Ik vind het niet rechtvaardig om werkgevers te verplichten om mensen in dienst te houden die hun meer kosten dan ze opbrengen. Dat is ook niet goed voor de totaliteit van de werknemers in zo’n bedrijf.
In het doelgroepenbeleid geven we net een loonlastenverlaging om dat rendementsverlies te compenseren. We doen dat met de Vlaamse ondersteuningspremie (VOP) voor mensen met een arbeidshandicap, als compensatie voor de impact van die arbeidsbeperking op hun functioneren. We doen dat bij laag- en middengeschoolde jongeren met een laag loon, als compensatie voor de opleiding die zij vaak op de werkvloer nog moeten krijgen vooraleer ze voldoende ervaring kunnen opdoen. En we doen dat bij oudere werknemers, ter compensatie voor hun loonkost die vaak hun productiviteit overtreft.
In die zin vind ik het positief dat deze studie nog maar eens bevestigt dat dit rendementsverlies een probleem is. Enkel indien de koppeling tussen loon en anciënniteit zou worden aangepakt, zodat dit rendementsverlies wordt weggenomen, kan de doelgroepvermindering voor oudere werknemers opnieuw ter discussie worden gesteld. In de huidige context, met de verstrenging van het brugpensioen sinds enkele jaren, blijkt dergelijke doelgroepvermindering de mensen immers net langer aan het werk te houden. Dat is een goede zaak.
Ik wil hierbij dan ook graag nog eens de driedubbele opzet van de huidige Vlaamse doelgroepvermindering voor oudere werknemers herhalen: één, de aanwerving van ouderen stimuleren – wat niet onderzocht werd door de onderzoekers, de studie is gebaseerd op de periode vóór de premie 50+ en heeft enkel betrekking op de huidige, zittende werknemers; twee, de vervroegde uittreding ontmoedigen – waarvan de onderzoekers dus bevestigen dat de maatregel dit doet; drie, het rendementsverlies van oudere werknemers compenseren – wat de onderzoekers eveneens bevestigen dat men met de loonkostenverlaging of RSZ-korting doet. Dus, op zich, met de dingen die men kon nazien in dit onderzoek, wordt bevestigd dat we onze doelstellingen met de doelgroepenvermindering halen.
Verder wil ik benadrukken dat de studie zich baseert op de periode 2001-2002, waardoor de conclusies niet zomaar doorgetrokken kunnen worden naar de huidige Vlaamse maatregel. De doelgroepvermindering voor oudere werknemers was toen 400 euro per kwartaal voor 58-plussers. In de Vlaamse maatregel zijn de bedragen hoger, komen ook 55-plussers in aanmerking, en is er een verhoogde tegemoetkoming voor de aanwerving van werkzoekende ouderen.
De onderzoekers merken ook op dat loonlastenverlagingen meer jobs creëren wanneer ze gericht zijn op lage lonen. Dat is ook een van de redenen waarom ik de nieuwe doelgroepverminderingen voor laag- en middengeschoolde jongeren heb gefocust op jongeren met lage lonen. Voor de oudere werknemers geldt dit echter niet. Aangezien de doelgroepvermindering in het leven werd geroepen om het rendementsverlies bij oudere werknemers met te hoge lonen te compenseren, kan die natuurlijk niet worden beperkt tot lage lonen. Zoals de resultaten van de studie aangeven, zouden er dan net meer oudere werknemers in brugpensioen of arbeidsongeschiktheid worden geparkeerd door werkgevers.
Ik plan zelf ook een evaluatie van de hervorming van het doelgroepenbeleid. Het onderzoeken van de tewerkstellingskansen van oudere werkzoekenden was een expliciete vraag van de sociale partners waar we met dit onderzoek op zullen ingaan. Om dergelijke studies te doen, moeten we over voldoende betrouwbare data beschikken over een iets langere termijn. Een grondige evaluatie zal in 2017 nog niet mogelijk zijn, dat is iets te vroeg.
Zoals u weet, ben ik voorstander van maatwerk. Een onvoorwaardelijke koppeling van het loon aan de anciënniteit, ongeacht de situatie, is daar geen voorbeeld van. De oudere werkzoekenden die moeite hebben om werk te vinden, zijn getuige van de negatieve neveneffecten van dit verloningsbeleid. Maar daarnaast is het ook belangrijk dat oudere werknemers blijven groeien in hun job, door opleiding te volgen en bij te blijven met de nieuwste technologieën. Met de hervorming van de opleidingsincentives – u weet dat we daarmee bezig zijn samen met de sociale partners – willen we extra aandacht besteden aan opleidingen die werknemers versterken vooraleer ze een afstand tot de arbeidsmarkt dreigen te ontwikkelen. Levenslang leren moet een ambitie van eenieder zijn.
Ik ga in op het voorstel rond deeltijds pensioen, dit is natuurlijk een federale bevoegdheid, mijnheer Bothuyne. Maar aangezien we langer werken willen stimuleren om de pensioenfactuur voor de volgende generatie behapbaar te houden, denk ik dat we voorzichtig moeten zijn met deeltijdse pensioenstelsels.
Mijnheer Annouri, u verwees naar uw voorstel van resolutie dat hier op 16 februari 2016 verworpen werd. In uw voorstel definieerde u werkzoekenden die minder snel dan gemiddeld werk vinden als ‘zwakke groepen’, en stelde voor om het doelgroepenbeleid naar deze groepen te heroriënteren. Hierdoor zouden alle laaggeschoolde werkzoekenden in aanmerking komen, en zouden de middengeschoolde jongeren niet langer meegenomen worden. Ik heb daarnet al aangegeven dat ik met het doelgroepenbeleid niet enkel op extra aanwervingen mik, maar ook op retentie van werknemers. Dat geldt in de eerste plaats voor de oudere werknemers, maar ook voor de jongeren.
Het klopt dat werkzoekende middengeschoolde jongeren sneller dan gemiddeld werk vinden. Jongeren worden in het algemeen sneller aangeworven dan oudere werkzoekenden, hun tewerkstelling is echter vaak minder duurzaam dan gemiddeld. Ze vinden dus sneller werk, maar worden ook sneller terug werkloos. Ik heb ervoor gekozen om met mijn beleid in te zetten op een goede, duurzame start voor laag- en middengeschoolde jongeren met een laag loon, om te vermijden dat ze later terugkeren naar de werkloosheid, en zo ook latere werkloosheid bij laag- en middengeschoolden te voorkomen in plaats van te moeten genezen.
Daarmee wou ik de studie wat beter kaderen, en heb ik, naar mijn gevoel, de juiste conclusies getrokken.
De heer Bothuyne heeft het woord.
Ik dank u voor het uitgebreide antwoord, minister, en het juiste kader van de studie. We kunnen er wel wat van leren, al is het maar in functie van het toekomstige onderzoek dat we zelf gaan laten voeren naar de beleidseffecten van ons nieuwe doelgroepenbeleid.
Ik heb u horen zeggen dat u in 2017 nog geen evaluatie wilt laten uitvoeren. Ik ga ervan uit dat we in 2018 ergens een beleidsevaluatie van het nieuwe doelgroepenbeleid mogen verwachten.
Kunt u kort toelichten op welke parameters, doelstellingen u dat onderzoek wilt toespitsen?
De loonkostverlaging, die doelgroepmaatregel, moet voldoende hoog zijn zoals u zegt. Dat was een aanbeveling van het onderzoek, dat moet een belangrijk punt zijn voor ons eigen onderzoek.
Is dit voldoende hoog om effectief een verschil te maken of is het te hoog? Dat is een belangrijk element van de evaluatie opdat we de middelen zo goed mogelijk besteden.
Ik ben het er ook mee eens dat we moeten inzetten op levenslang leren. Het Opleidingspact en de uitvoering ervan zijn bijzonder belangrijk voor de inzetbaarheid van eenieder op de arbeidsmarkt, zeker van de iets ouderen.
Vervroegd deeltijds pensioen invoeren, lijkt me niet meteen de juiste weg. Anderzijds hadden we deze week nog Nestor te gast, een interimkantoor specifiek gericht op 50-plussers. Ze zien heel wat mensen passeren die op pensioen zijn, maar toch nog hun talenten en competenties willen inzetten op de arbeidsmarkt. Dat is iets dat we moeten blijven ondersteunen. Misschien zitten daar nog meer mogelijkheden om knelpuntberoepen en andere in te vullen.
Mevrouw Talpe heeft het woord.
Minister, ik heb heel veel respect voor wetenschap en ik ben graag bereid om het politieke beleid bij voorkeur te stoelen op wetenschappelijke bevindingen, maar ik blijf dit toch een opmerkelijke studie vinden. Het is goed dat u nuances brengt in de conclusies.
Ik verwijs naar een boek van 20 jaar geleden van Peter Simoens en Jan Denys met als titel ‘Wie werkt nog na 50?’. Dat was een voorloper in zijn soort, want een van de opvallende voorstellen was om een selectieve lastenverlaging voor 50-plussers in te voeren. Dat was nog de tijd dat mensen op 50 jaar en zelfs op 48 jaar al op brugpensioen werden gestuurd.
De eerste echte maatregelen zijn pas later gekomen in 2005 met het Generatiepact. Tegen dan was iedereen het er al over eens dat we moeten inzetten op de twee uitersten: op de jongeren en op de ouderen. We hebben dan jarenlang de klaagzang gehad over de versnippering en het kluwen van de selectieve lastenverlagingen. Dat is nu eindelijk vereenvoudigd met de keuze voor drie groepen. Het is dan ook bevreemdend dat nu plots zou blijken dat die lastenverlaging amper nut heeft voor ouderen. De evaluatie van het nieuwe doelgroepenbeleid zal de sleutel zijn. Ik kan zeker ook de vraag naar timing ondersteunen. Het is belangrijk om kort op de bal te spelen.
Het is logisch dat bij de problematiek van de lastenverlaging ook het aspect demotie naar boven komt. In de Kamer is daarover trouwens een wetsvoorstel klaar. Het is niet evident. Er is de mentale stap. Op papier is het de logica zelve dat de brugpensioenen uitdoven, maar iedereen vindt dat de juiste oplossing voor iemand anders. Het heeft natuurlijk een financiële impact. Men zet een stapje terug. Het is in elk geval een heel belangrijk element dat ernstig moet worden bekeken.
Naast demotie is er ook demotivatie. Ik had vorige week naar aanleiding van de vraag over stijgend ziekteverzuim van de heer Van Malderen ook al gesproken over autonomie, arbeidsvreugde en motivatie. Ook voor oudere werknemers is dit enorm belangrijk. Vandaag lazen we ook de resultaten van het onderzoek van Tempo-Team naar werknemersgeluk. Daar werd gesteld dat slechts een op drie echt gelukkig zou zijn op het werk. Ik ga daar niet dieper op in, maar er werd aangehaald dat autonomie, vertrouwen, erkenning en verantwoordelijkheid heel belangrijke aspecten zijn. Dit geldt zeker voor oudere werknemers. Dat kan eventueel een aantal nieuwe werkgelegenheidsvormen impliceren, zoals resultaatgericht werken en deeltijds telewerken dat kan leiden tot hogere productiviteit, waardoor een stuk van de loonkost wordt ondervangen. In hoeverre ziet u deze instrumenten ter ondersteuning van een gericht beleid om oudere werknemers aan de slag te houden?
De heer Ronse heeft het woord.
Het hele debat en het antwoord van de minister roept bij mij drie emoties op. Een eerste emotie is er een van nieuwsgierigheid. Ik ben curieus naar het effect van een doelgroepenkorting op aanwervingen, niet alleen voor oudere werknemers maar ook voor jongeren en mensen met een arbeidsbeperking. Ik ben daar bijzonder nieuwsgierig naar, zeker als het over ouderen gaat. Quid hun loonsverwachting? Hoe hoger de loonsverwachting, hoe meer het effect van zo’n korting wordt gefnuikt. Het is zeer interessant dat dit zal worden onderzocht.
Een tweede emotie is een negatieve, namelijk cynisme. Ik ben echt cynisch over het feit dat we hier op Vlaams niveau constant maatregelen moeten uitwerken voor perverse effecten van een verouderd federale corporatistische anciënniteitsopbouw en moeilijk ontslagrecht. Hetzelfde geldt in de economische sfeer: we moeten hier subsidies uitvinden om een torenhoge federale fiscaliteit te corrigeren. Dat is cynisch. Het heeft iets bijzonder artificieels dat mensen langer in dienst blijven door een doelgroepenkorting omdat dat iets minder duur is dan ontslagrecht.
Dat brengt me bij een derde emotie: hoop. Ik ben hoopvol omdat alle interveniënten de nadruk leggen op levenslang leren. Eigenlijk zouden we het ontslagrecht zeer zwaar moeten hervormen, de anciënniteit moeten afschaffen en alle middelen die we daaruit kunnen halen, inzetten op levenslang leren, zodat een werkgever niet moet nadenken over hoeveel iemand kost, maar dat hij gewoon weet dat iemand rendabel is. Ik hoop uit de grond van mijn hart dat we ooit tot die situatie kunnen komen. Vandaar een kreet naar de syndicaten om zich wat verstandiger op te stellen.
De heer Annouri heeft het woord.
Na de emotie van de heer Ronse de ratio en nuchterheid van Groen.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. De belangrijkste vraag is wanneer de evaluatie van het doelgroepenbeleid er komt. U zegt als antwoord op dit onderzoek dat dit een zeer sterk wetenschappelijk onderzoek is, maar dat het eigenlijk niet over u gaat, maar over allerlei dingen die ervoor al zijn beslist en dat het weinig te maken heeft met het beleid dat u uitrolt. De vraag is dan wel wanneer we de effecten van uw beleid te zien krijgen.
U haalt een aantal opmerkelijke dingen aan. We verschillen van mening over hoe het doelgroepenbeleid moet worden ingevuld. Wat zou u doen als uit de evaluatie blijkt dat er effectief een verdringingseffect is door de middengeschoolden? U zegt zelf dat u voor de 55-plussers niet enkel wilt focussen op de lage lonen, maar het breder wilt hebben. Wat als daaruit blijkt – zoals de wetenschappers aangeven – dat er een soort verdringingseffect is? Bent u dan bereid om aanpassingen te doen?
U zegt dat u de middengeschoolde jongeren erbij houdt omdat het belangrijk is dat ze niet snel opnieuw worden ontslagen en dat ze duurzaam aan de slag kunnen blijven via het doelgroepenbeleid. Ik neem aan dat dit ook een van de parameters zal zijn in de evaluatie. Worden ze door het doelgroepenbeleid effectief langer aan de slag gehouden?
Dat zijn belangrijke vragen waarbij we dan een debat kunnen voeren over de zin en de onzin van het doelgroepenbeleid zoals u het voert. Wanneer komt de evaluatie van het doelgroepenbeleid? Bent u bereid om het op basis van de resultaten al dan niet te herzien?
Minister Muyters heeft het woord.
Voor alle duidelijkheid, bij een evaluatie is het de bedoeling dat er wordt nagekeken of de doelstellingen die werden vooropgesteld, zijn gehaald. Die zijn terug te vinden in onder andere de memorie van toelichting.
Als er een evaluatie gebeurt enkel voor de show, dan is dat niet verstandig. Dat gebeurt met de bedoeling om de maatregelen te verbeteren. Het zou moeten lukken dat we zo fantastisch waren dat ze van de eerste keer zonder enige wijziging daarna kunnen doorgaan.
Ik geloof niet dat er een alleenzaligmakende oplossing is. Het doelgroepenbeleid is dat niet. Loonkostenverlaging is niet het enige. Alleen daarmee zul je er ook niet komen. In het onderzoek komt duidelijk naar voren dat er een teller en een noemer is. De productiviteit, de inzetbaarheid moeten worden verhoogd. Er is de combinatie werk-gezin. We moeten de goesting om te gaan werken, bijhouden. Dat zijn allemaal elementen waar we ook op inzetten. Die ene maatregel beoordelen los van de rest, is niet juist. Ik veronderstel dat de onderzoekers daar rekening mee houden.
Dat was ook een van mijn opmerkingen bij het lezen van de studie, namelijk dat er wordt geprobeerd om die maatregel af te zonderen. Als je dan ziet dat ze op het einde zeggen dat het brugpensioen moet worden afgeschat en dat de anciënniteit moet worden gestopt, dan zijn dat arbeidsreglementen die de bevoegdheid zijn van het federale niveau. Is dat dan alleenzaligmakend? Neen, dat ook niet. Arbeidsmarktbeleid is een complex beleid. Dat is ondertussen duidelijk voor iedereen. Niet alles kan met één maatregel worden opgelost.
Wil dat zeggen dat ik niet geloof in een evaluatie? Neen, absoluut niet. Die zal ook gebeuren. We moeten daar natuurlijk een tender voor uitschrijven en de markt voor raadplegen. We moeten wel over voldoende gegevens beschikken en over een voldoende lange periode om de effecten te kunnen inschatten. Het effect van een doelgroepenbeleid zie je niet van vandaag op morgen. We zijn daar midden 2016 mee gestart. We zijn dus nog geen jaar bezig. Beoordelen of dit al dan niet langdurige effecten heeft, kan waarschijnlijk niet op die termijn. Ik zal met de onderzoekers, VDAB en mijn departement bekijken wanneer we die beoordeling kunnen doen. Ik veronderstel – maar ik moet het even navragen – dat we in de loop van 2018 misschien wel over genoeg gegevens beschikken en een voldoende trend kunnen zien om een evaluatie te doen. De evaluatie was gepland, maar ik heb er nog geen datum op geplakt.
Een systeem veranderen naar demotie, naar het afschaffen van brugpensioenen: iedereen weet dat dit moeilijk is. Iedereen kent mijn visie daarover ondertussen. Ik heb die in de plenaire vergadering nog eens aangehaald. Dat we al veel zijn verschoven, is natuurlijk ook waar. Er is gewezen op de studie van Jan Denys en anderen. Als je in 2008 op je vijftigste werkloos werd, werd er niet meer verwacht dat je werd bemiddeld naar een job. Die tijd zijn we ver voorbij, gelukkig. We moeten nog verder opschuiven.
Er was een opmerking over Nestor. Voor mensen die op pensioen zijn en nog kwiek zijn – zo zijn er velen – om een job te doen of iets in te vullen dat bijdraagt aan de maatschappij en aan bedrijven, daar ben ik altijd fan van geweest. De combinatie van pensioen en nog een stukje werken, kan voor mij in elk geval. Ik denk dat ook de federale wetgeving daar in een versoepeling voorziet.
De heer Bothuyne heeft het woord.
Minister, we hebben al een hele weg afgelegd. Niet alleen hebben we met het Vlaamse beleid een weg afgelegd. We hebben ondertussen heel wat nieuwe bevoegdheden, waaronder de doelgroepenkorting. We moeten die op een zeer goede manier proberen te gebruiken en uiteraard evalueren. We moeten onszelf permanent in vraag stellen, maar we hebben al een hele weg afgelegd.
Ik denk niet dat het nodig is om cynisch te worden. Dat zou bijzonder jammer zijn, zeker voor de iets jongere leden hier in huis, waar ik mezelf trouwens bij reken. We voeren een beleid. Er worden stappen gezet, zowel op Vlaams als op federaal niveau, met meer flexibiliteit in het arbeidsrecht, met het terugdringen van de vervroegde uittreding. Het is belangrijk om voor een beleid een draagvlak te hebben. Misschien gaat het soms iets trager dan we zouden willen, maar het wordt wel gedragen en ondersteund door iedereen op de arbeidsmarkt. We evolueren in de goede richting. We zullen de vinger dus aan de pols houden.
Mevrouw Talpe heeft het woord.
De studie stelt dat de productiviteit van de oudere werknemers niet hoog genoeg zou zijn. Het lijkt me verstandig om dit niet te veralgemenen, integendeel. Oudere werknemers hebben net met hun ervaring en hun maturiteit een grote troef in handen en kunnen ook jongeren begeleiden.
Uiteraard moeten we specifiek verder inzetten op levenslang leren, maar ook op werkbaar werk, flexibiliteit en interne mobiliteit binnen een bedrijf. Het is heel belangrijk dat als iemand fysiek een job niet meer aankan of ergens te lang in zit, die persoon intern kan worden verschoven om op die manier een dynamische, oudere werknemer te behouden.
Ik wil graag eindigen met een andere opmerkelijke stelling, van die onderzoeker die mijn wenkbrauwen deed fronsen omdat ik hem nogal ongenuanceerd vond. Die stelling was dat men anciënniteit nodig heeft om jongeren aan het bedrijf te binden. Uiteraard speelt loon een belangrijke rol. Maar nog belangrijker vind ik dat bedrijven jongeren net stimuleren, dat ze hen vertrouwen en verantwoordelijkheden geven, doorgroeimogelijkheden en de kans om opleidingen te volgen. Het gaat dus niet enkel om loon. Ik vond het belangrijk om dat in te passen. Ook daaronder moet Vlaanderen zijn schouders blijven zetten.
De heer Ronse heeft het woord.
Uiteraard deel ik de hoop van de heer Bothuyne. Dat was trouwens ook de laatste emotie die ik heb geschetst. Ik ben het volmondig met hem eens op dat vlak.
Alleen vind ik het wel een ‘moral duty’, niet alleen van de jonge collega’s, maar van alle collega’s, van welke partij dan ook, die in dit parlement aan politiek doen, om cynisch te zijn en zich te verzetten tegen het gegeven dat heel veel werknemers eigenlijk in dienst worden gehouden wegens andere redenen dan wat ze voor het bedrijf kunnen betekenen. Dat is toch vrij cynisch, dat bedrijven mensen in dienst houden omdat ze te duur zijn om hen te ontslaan. Het is toch vrij cynisch dat Vlaanderen middelen moet uitreiken aan bedrijven om te compenseren op een verouderd model van loonvorming.
Mijnheer Bothuyne, ik nodig u uit om daarover cynisch te zijn. We moeten ons daar allemaal tegen verzetten. Zoals u zelf aangeeft, zijn we dat systeem beetje bij beetje op Vlaams en federaal niveau aan het ombuigen. Maar zeker wij, de jonge leeuwen en leeuwinnen in het parlement, moeten daar nog net iets voluntaristischer in zijn. Dat is mijn laatste beschouwing.
De heer Annouri heeft het woord.
Minister, wij volgen uw bedenking bij de timing uiteraard helemaal. Er moet genoeg tijd verstreken zijn om een deftige evaluatie te doen. Ik houd u ook aan 2018. We zullen zien wat daar nog uit volgt van concrete timing.
We zijn het allemaal eens over de context waarin dit onderzoek is gedaan. De bedenkingen zijn inderdaad gemaakt. Maar het is wel een soort van voorbode van wat er zou kunnen gebeuren als het doelgroepenbeleid zijn doel volledig voorbijschiet, als namelijk een heel grote groep mensen niet zou worden bereikt die wel zou moeten worden bereikt. Dat is ook de analyse die we hebben gemaakt. Voor de Groenfractie is een doelgroepenbeleid het ideale instrument om mensen vooruit te helpen die minder dan een gemiddelde kans maken op een job op de arbeidsmarkt. Dat is in dezen wat ons betreft niet het geval. Wij kijken dus zeker uit naar die evaluatie. ‘To be continued’, ongetwijfeld.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.