Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
De heer Landuyt heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, begin februari vernamen we in de pers dat federaal minister van Justitie Koen Geens een nieuwe richtlijn zou verspreiden over de aangifte van een aanranding of verkrachting. De mededeling volgde op de lancering van de campagne tegen seksueel geweld door staatssecretaris voor Gelijke Kansen Elke Sleurs, waarbij gevraagd wordt sneller en meer aangifte te doen. Een snellere aangifte is fundamenteel om te komen tot beter bewijsmateriaal, een sterker dossier en finaal meer veroordelingen en minder daden. Uw collega-minister op het federale niveau vermeldt ook in zijn persbericht dat het zeer belangrijk is dat slachtoffers gesensibiliseerd worden om aangifte te doen opdat er effectief een strafonderzoek kan worden opgestart.
De nieuwe richtlijn, die op 1 maart in werking trad, moet ervoor zorgen dat het onderzoek naar seksuele agressie overal op dezelfde manier kan verlopen. Tot nu toe bleek de procedure voor het afnemen van DNA-stalen van regio tot regio te verschillen, wat het verschaffen van informatie aan slachtoffers er niet makkelijker op maakte. De nieuwe richtlijn moet zorgen voor een uniforme procedure die overal op dezelfde wijze wordt toegepast.
In het verleden werd hierover reeds veel gedebatteerd in dit parlement. Zo was er onduidelijkheid over de verantwoordelijkheid en taken van het noodnummer 1712, waarover Vlaanderen bevoegd is. Daarnaast was er ook verwarring over het feit of Tele-Onthaal, die het na de kantooruren overneemt van de collega’s van het noodnummer 1712, enkel emotioneel moet opvangen en doorverwijzen of ook informatie moet geven over de manier van aangifte, sporenonderzoek enzovoort. Ook de richtlijnen zelf werden in vraag gesteld, want de verschillende instanties bleken het niet altijd eens over waar en wanneer er na de verkrachting een sporenonderzoek moest worden uitgevoerd. Door de onduidelijkheid rond de aangifteprocedure kregen slachtoffers van seksueel geweld via de verschillende informatiekanalen informatie die sterk van elkaar afweek.
De informatie die via het noodnummer 1712 werd verspreid, bleek niet altijd even juist. Nadat dit werd aangekaart in deze commissie, beloofde u daarop de richtlijnen voor de medewerkers bij de hulplijn 1712 te zullen aanpassen. Of de verantwoordelijkheid voor de aanpassing van de richtlijnen bij het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk blijft, kon u toen nog niet zeggen.
Naar aanleiding van de nieuwe richtlijnen die door uw collega-minister op het federale niveau werden verspreid, had ik u graag de volgende vragen voorgelegd.
Onder wiens bevoegdheid valt nu de verantwoordelijkheid voor het opmaken van richtlijnen inzake aangifte van seksueel geweld? Is er nu al duidelijkheid over de verantwoordelijkheid en de taken van het noodnummer 1712 en Tele-Onthaal? Zijn de richtlijnen van de medewerkers van 1712 en Tele-Onthaal nu aangepast aan de nieuwe richtlijn van minister Geens? Is er al meer duidelijkheid over de eventuele samenwerking tussen de justitiehuizen en de centra seksueel geweld?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega’s, naar aanleiding van de evaluatie in 2014 van de ministeriële richtlijn betreffende de seksuele agressie van 2005 heeft de minister van Justitie op 8 februari 2017 een nieuwe richtlijn ter attentie van de parketmagistraten, de politiediensten en ter informatie aan de onderzoeksrechters aangenomen. Deze richtlijn treedt in werking op 1 maart 2017. Het College van Procureurs-generaal heeft deze richtlijnen opgenomen in COL 4/2017 van 23 februari laatstleden. Het is uiteraard aan de minister van Justitie en het College van Procureurs-generaal om in het kader van het opsporingsonderzoek en het strafonderzoek richtlijnen uit te vaardigen. De correcte toepassing van deze richtlijn moet enerzijds de kwaliteit van de onderzoeken inzake verkrachtingen of aanrandingen van de eerbaarheid waarborgen en, anderzijds, toelaten om de psychologische stoornissen veroorzaakt door seksuele agressie te beperken en aldus een secundaire victimisering te vermijden.
In alle stadia van de procedure moet men erop toezien dat de impact van de traumatische ervaring van slachtoffers zoveel mogelijk beperkt wordt en dat elke nieuwe victimisering vermeden wordt. Eerst en vooral bevat de set zelf informatie voor het slachtoffer met name de brochure ‘U bent slachtoffer’ en de richtlijn voorziet bijkomend in een informatiedocument. Daarnaast verduidelijkt de richtlijn voor elk van de betrokken actoren, met name de politiediensten, gevorderde artsen, en gerechtelijke overheden de informatie die aan het slachtoffer bezorgd dient te worden en de manier waarop. Het slachtoffer dient in begrijpelijke taal te worden geïnformeerd over het verloop van het onderzoek en van de procedure. Ten slotte wordt de rol en de systematische tussenkomst van de dienst slachtofferonthaal duidelijk omschreven.
De 1712-medewerkers beschikken over een gedetailleerd uitgewerkt handelingskader. Het handelingskader bevat scenario’s, draaiboeken en relevante informatie over verschillende thema’s die met geweld te maken hebben. Het handelingskader 1712 is een dynamisch gegeven dat aangepast wordt als de ervaring van de 1712-medewerkers, gewijzigde procedures en/of signalen van bellers en van wie mailt daartoe nopen. De werkgroep praktijkondersteuning 1712, die aangestuurd wordt door het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk, werd specifiek opgericht met als hoofdopdracht het voeden van het handelingskader en het aanpassen ervan indien nodig.
In februari duidde de werkgroep concreet twee 1712-medewerkers aan om het handelingskader met betrekking tot het thema verkrachting na te kijken en aan te passen aan de actualiteit. Dat wil zeggen: de juridische procedures, de nieuwe richtlijnen enzovoort.
In dit verband wil ik toch nog herinneren aan wat ik eerder antwoordde op vragen over het handelingskader van 1712 en de manier waarop de 1712-medewerkers oproepen van burgers beantwoorden. Het is immers belangrijk te blijven zien dat het handelingskader niet geldt als een automatisch standaardantwoord. Het blijft essentieel dat 1712 vertrekt van wat de contactnemer, via telefoon of mail, naar voren brengt tijdens een gesprek en gericht inspeelt op zijn noden en verwachtingen. Het is net de opdracht van 1712 om op basis van een inschatting van de individuele noden van de beller, op zijn of haar maat te reageren. In een zaak van verkrachting bijvoorbeeld is het allesbehalve evident dat het slachtoffer kort na de feiten de stap naar een formele klacht kan zetten.
Uiteraard verhindert dat uitgangspunt niet dat, naast een advies op maat, ook de correcte juridische informatie steeds meegegeven wordt aan de beller. De verantwoordelijkheid om dat te doen, is in elk geval een gedeelde verantwoordelijkheid, geënt op de bevoegdheden van elke betrokken actor. Die bevoegdheid kan justitieel – dus federaal – ingekleurd worden, of hulpverlenend, dus vanuit de gemeenschappen. Essentieel is dat de informatie correct en volledig is, op maat van de beller. Ik verwijs, om daartoe te komen, naar hiervoor vermelde afspraken die met betrekking tot het handelingskader zijn gemaakt.
Ik kan u ook nog meegeven dat er geregeld contact is tussen 1712 en Tele-Onthaal over verschillende aspecten. De uitwisseling van scenario’s en procedures maakt daar deel van uit. Ik moet ook benadrukken dat de vrijwilligers van Tele-Onthaal een andere opdracht hebben dan de 1712-medewerkers. Die opdracht is dat zij, wanneer het om 1712-oproepen buiten de uren gaat, ondersteunend luisteren. Dat wordt ook zo gezegd op het antwoordapparaat van 1712.
Wat de eventuele samenwerking tussen de Justitiehuizen en de centra seksueel geweld betreft, kan ik melden dat ik het kabinet van staatssecretaris Demir heb uitgenodigd voor een centrale stuurgroep die de rol van de ketenaanpak inzake intrafamiliaal geweld en kindermishandeling in Vlaanderen uittekent, en dat met als bedoeling om op die manier de uitwisseling van de informatie en ook de afstemming van de aanpak te verzekeren. Tijdens de eerste vergadering van de stuurgroep werd in dat verband recent afgesproken dat er eerst overleg op kabinetsniveau zou zijn tussen de deelstaten en het kabinet van de staatssecretaris. Dat overleg vindt op korte termijn plaats.
De heer Landuyt heeft het woord.
Bedankt voor het antwoord, minister, maar ik blijf toch een beetje op mijn honger bij mijn eerste vraag, die niet zuiver met de bevoegdheid te maken heeft, maar beleidsmatig-inhoudelijk is.
Als ik heb goed begrepen heb, is de optie op het federale niveau dat men aangifte heel belangrijk vindt. Ik herinner mij van vele onderzoekscommissies in deze materie dat dat ook een belangrijk gegeven is, dat er een soort aangiftecircuit bestaat en dat bij manier van spreken ook de optie aangifte vooraan geplaatst wordt. Dat is een beleidsmatige keuze, die je vertaald ziet in die nieuwe richtlijn op het federale niveau. De vraag is in hoeverre men op het Vlaamse niveau die aangiftebereidheid volgt, het een stuk aansturen op aangiften, vanuit de overtuiging dat het de beste aanpak is. Zit men daar op dezelfde golflengte, of blijven we op het Vlaamse niveau veeleer met een beschroomde houding om het toch maar niet aan te geven, omdat we niet geloven in de aanpak, zodra er een aangifte is gebeurd? Ik vind het een zeer fundamentele kwestie, omdat veel kwaad blijft bestaan omdat men te weinig aangeeft.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Ik wil dat nog eens verifiëren, maar de richtlijn is wat ze is. Het is niet aan ons om te bepalen hoe het opsporings- en aangiftebeleid gevoerd moet worden. Als de richtlijn daarin duidelijk is, moeten onze mensen dat ook zo informeren en meegeven als zij iemand aan de telefoon krijgen. Hun ervaring is natuurlijk dat dat allemaal niet zo evident is voor iemand die vlak na de feiten contact neemt. Zij hebben natuurlijk een rol om daarin ook een zeer luisterend oor te zijn. Maar zoals ik gezegd heb, wordt dus – ik citeer u – “steeds de correcte juridische informatie meegegeven”.
De vraag om uitleg is afgehandeld.