Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Enkele weken geleden kregen we bericht dat België van zo’n twintig Syriëstrijders, vooral vrouwen, een signaal zou hebben gekregen dat ze vrijwillig vanuit het kalifaat naar België willen terugkeren. Een aantal van deze vrouwen brengen mogelijk ook kinderen mee.
Teruggekeerde Syriëstrijders belanden in principe in de gevangenis. De vraag is dan natuurlijk wat er met de kinderen moet gebeuren. In principe beslist de jeugdrechter over de te nemen maatregelen. Niet alleen een plaatsing is dan belangrijk, ook de opvolging en het voorzien in adequate begeleiding en ondersteuning, onder meer op psychologisch vlak. Vaak werden deze kinderen immers met extremisme en buitensporig geweld geconfronteerd. Binnenlandse Zaken schat dat er ongeveer tachtig kinderen van Belgische Syriëstrijders in Syrië verblijven. Ze zijn destijds door hun ouders of een van hun ouders meegenomen of ze werden daar geboren. Ook qua leeftijd is er dus een grote diversiteit, en dat heeft een grote repercussie op de aanpak.
Minister, u hebt naar aanleiding van de vluchtelingenproblematiek al extra middelen vrijgemaakt voor de psychologische begeleiding en ondersteuning van niet-begeleide minderjarige vluchtelingen. Het betreft onder meer het project Geef de Wereld een thuis dat voor deze doelgroep een plek zoekt in de pleegzorg, in extra residentiële plaatsen en in extra plaatsen begeleid zelfstandig wonen. Toevallig heb ik daar straks ook nog een vraag over. Daarnaast werd gezorgd voor een tijdelijke uitbreiding van de CAW-capaciteit voor psychosociale en woonbegeleiding en voor de versterking van de gespecialiseerde geestelijke gezondheidszorg met ruim zeven voltijdse equivalenten om in een aanbod inzake traumabegeleiding en -behandeling voor vluchtelingen te voorzien. Ook kreeg Solidariteit en Trauma (Solentra) een budget. Solentra is actief in behandeling en therapieën in de regio’s waar de centra voor geestelijke gezondheidszorg, de cgg’s, een bijkomende ondersteuning nodig hebben. Het zet als expert ook intervisie, supervisie en deskundigheidsbevorderende acties voor de cgg’s op.
De deskundigheid binnen de centra algemeen welzijnswerk (CAW) en Solentra kan natuurlijk ook worden aangewend voor de opvang en begeleiding van kinderen van Syriëstrijders.
Minister, is bekend hoeveel van de naar schatting tachtig kinderen van Belgische Syriëstrijders hun woonplaats in Vlaanderen hebben of ouders die uit Vlaanderen zijn vertrokken?
Is bekend welke leeftijden deze kinderen of jongeren hebben? Het maakt immers een heel groot verschil uit of het over baby’s en kleuters gaat dan wel over tieners.
Is er met betrekking tot de melding dat er naar schatting voor een 80-tal kinderen opvang en ondersteuning zal moeten worden gezocht overleg geweest met de federale overheid, namelijk de ministers van Binnenlandse Zaken en/of Justitie?
Hoe anticipeert u op het vooruitzicht dat deze kinderen naar Vlaanderen zullen komen of terugkomen en hier zullen moeten worden opgevangen?
Waar zullen de kinderen van teruggekeerde Syriëstrijders die in ons land in de gevangenis terechtkomen, worden opgevangen? Trekt u hiervoor extra middelen uit?
Hoe wordt voorzien in hun psychologische begeleiding en ondersteuning?
Hoe wordt voorzien in psychologische begeleiding en ondersteuning van hun families?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Mevrouw Schryvers, de cijfers waarnaar u verwijst, komen uit een analyse van het OCAD, het Orgaan voor de Coördinatie en de Analyse van de Dreiging, van oktober 2016. Deze cijfers werden ons tijdens een recent overleg door OCAD bevestigd. Op dit overleg gaan we straks nog even in. De cijfers gelden natuurlijk voor het hele grondgebied België. Ze zijn dus zowel van toepassing op Vlaanderen, als Wallonië en Brussel, en gaan over zowel Nederlandstalige als Franstalige personen.
Belangrijk is dat het fenomeen van terugkerende ex-Syriëstrijders met kinderen, van diverse leeftijden, ons gekend is en dat we op basis van de analyse van het OCAD en de veiligheidsdiensten het initiatief namen tot een proactieve aanpak. We moeten immers de situatie vermijden dat we wel over concrete informatie beschikken, maar toch bijvoorbeeld pas bij aankomst van de mensen moeten handelen of nadat we een heleboel zaken op elkaar hebben afgestemd. Wat ons betreft, kunnen we door middel van goede afspraken al een aantal zaken proactief opnemen.
We herhalen wel kort nog eens voor alle duidelijkheid de afspraken rond minderjarigen, die vrij helder zijn beschreven in twee belangrijke omzendbrieven, namelijk de gemeenschappelijke omzendbrief van 21 augustus 2015 van de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Justitie met betrekking tot de opvolging van Foreign Terrorist Fighters, en de COL 10/2015 van het College van Procureurs-generaal met betrekking tot de strafrechtelijke opvolging van Foreign Terrorist Fighters.
Het is duidelijk dat de minderjarige terugkerende Foreign Terrorist Fighters of kinderen van terugkerende Foreign Terrorist Fighters worden beschouwd als verkerende in een verontrustende situatie in het kader van de integrale jeugdhulp of als pleger van een als misdrijf omschreven feit. Hier dient het jeugdparket de afweging te maken of een gedwongen maatregel noodzakelijk is.
Focussen we op de kinderen onder de 12 jaar die in de vermelde omzendbrieven ook expliciet als groep worden vermeld, dan is de te volgen weg de weg van de verontrustende situatie. Concreet betekent dit dat de diensten van Jongerenwelzijn, die dus op de hoogte zijn gebracht via aanmelding door het parket van de kinderen van terugkerende ouders, een initiatief kunnen nemen.
Die aanmelding kan op twee manieren gebeuren. Een eerste mogelijkheid is een hoogdringende vordering door het parket bij de jeugdrechter. In dat geval neemt de jeugdrechter op zeer korte termijn een maatregel ten aanzien van de minderjarige en wordt er pas daarna gekeken of vrijwillige hulp nog mogelijk is. De sociale diensten voor gerechtelijke jeugdhulp volgen de uitvoering van de hoogdringende maatregelen van de jeugdrechter mee op. Een tweede mogelijkheid is aanmelding door het parket bij het Ondersteuningscentrum Jeugdzorg, OCJ. OCJ onderzoekt dan de situatie van de minderjarige en gaat na welke, al dan niet vrijwillige hulp mogelijk en nodig is.
Zoals gezegd, zijn we vanuit Vlaanderen vragende partij om gerichte afspraken te maken om binnen deze ketenaanpak, zo proactief mogelijk op te treden. Deze afspraken zijn best casusgericht, met andere woorden op maat van de specifieke gezinssituatie, de leeftijden van de kinderen en de eventuele vestigingsplaats.
Daarom vond op 27 februari jongstleden nog een overleg plaats op het agentschap Jongerenwelzijn met de veiligheidsdiensten, OCAD en Staatsveiligheid, een vertegenwoordiger van het expertisenetwerk jeugd van het College van Procureurs-generaal, de federale politie, het kabinet Justitie en ons kabinet over de vraag hoe we de terugkeer op een proactieve wijze kunnen voorbereiden en welke infoflux met betrekking tot terugkerende moeders en kinderen tussen alle betrokken actoren moeten worden afgesproken.
Cruciaal hierbij is, gelet op de rol van de lokale taskforces binnen deze infoflux, de afstemming binnen die lokale taskforce en binnen het parket tussen degene die deel uitmaakt van de lokale taskforce en het jeugdparket.
Omdat we liefst zo snel mogelijk de nodige jeugdhulpmaatregelen in elk concreet dossier in kaart willen brengen, werd eveneens de afspraak gemaakt dat vanuit de analyse van OCAD ook de concrete informatie op dossierniveau al wordt uitgewisseld met de houders van de nodige veiligheidsmachtigingen.
Er is dus een duidelijke infoflux afgesproken waardoor alle betrokken diensten in staat zijn zich voor te bereiden op de opvang en begeleiding van de door de Staatsveiligheid gekende minderjarige terugkeerders.
We moeten er ons evenwel rekenschap van geven dat een terugkeer niet altijd even voorspelbaar is en we zijn er ons van bewust dat minderjarigen tijdens hun verblijf in de conflictzone of op hun terugtocht heel wat hebben meegemaakt. Gezinnen zijn mogelijk uit elkaar gehaald. De leeftijd en iedere situatie is, zoals gezegd, specifiek. Dat vergt steeds een aanpak op maat en een aanbod op maat.
Nadat een dossier dus via het jeugdparket is aangemeld bij het ondersteuningsteam jeugdzorg of de jeugdrechter, maken de jeugdrechter en/of de sociale diensten een inschatting van de individuele noden van de minderjarige. Elke situatie is uniek en vraagt een gepersonaliseerde aanpak. Met dit gepersonaliseerde plan van aanpak in het achterhoofd gaan we op zoek naar het aanbod dat zo goed mogelijk aansluit bij de noden. We houden hierbij alle opties in het achterhoofd en exploreren de mogelijke pistes van een verblijf in de brede context, ondersteuning van familieleden, pleegzorg en een residentiële plaatsing. We zijn daarbij natuurlijk ook alert voor de noodzaak aan specifieke ondersteuning inzake de geestelijke gezondheid van de kinderen en de jongeren.
Alle actoren binnen de jeugdhulp kunnen dus worden betrokken. Vooral lokale initiatieven kunnen hier hun nut bewijzen omdat ze zich in de nabijheid van de gezinnen bevinden. Wat betreft de psychosociale ondersteuning kunnen zeker ook de centra algemeen welzijnswerk (CAW’s) en de centra voor geestelijke gezondheidszorg (cgg’s) een rol spelen. Ook Solentra heeft een sterke expertise ontwikkeld inzake cultuursensitieve traumabehandeling en begeleiding van personen die uit een conflictzone zijn gevlucht, zoals onder meer kindsoldaten. We hebben Solentra versterkt en zij zetten hun specifieke expertise inzake cultuursensitieve traumabehandeling gericht in, samen met cgg’s, als een bijkomende ondersteuning en om intervisie, supervisie en deskundigheidsbevorderende acties ten opzichte van de cgg’s te kunnen ontwikkelen.
Ten slotte hebben we binnen de integrale jeugdhulp zeker ook expertise opgebouwd in het omgaan met complexe dossiers en het samenbrengen van diverse expertise als de casus dit noodzaakt, bijvoorbeeld ook ondersteund door tijdelijke bijkomende aan de specifieke situatie gekoppelde financiering. Het spreekt voor zich dat we deze expertise en werkwijze ook kunnen inzetten voor deze kinderen en jongeren.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Het betreft natuurlijk een heel specifieke doelgroep. Ik ben absoluut tevreden met uw antwoord, met de manier waarop u schetst dat dit proactief wordt aangepakt en met het feit dat er wel degelijk heel vergaand overleg is met alle betrokken actoren. Dat gaat dan over het OCAD, de Staatsveiligheid, Binnenlandse Zaken, Justitie enzovoort. U verwijst ook terecht naar de lokale taskforces.
Ik onderstreep ook dat ik het belangrijk vind dat er, zoals u hebt gezegd, casusgericht een gepersonaliseerde aanpak is. Dat zal verder worden opgevolgd. Zoals u zelf terecht zegt, is het moeilijk voorspelbaar. Vanaf het moment dat er vanuit het OCAD die melding is gekomen dat het te verwachten is dat er tieners zullen terugkeren die zelf strijder geweest zijn of dat er ouders of moeders zullen terugkeren met kinderen – tieners, baby’s of peuters –, is er ingezet op een proactief plan van aanpak. Dat is alleen maar positief. Ik dank u.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord.
In de vraag van mevrouw Schryvers en het antwoord van de minister is het wel duidelijk dat de expertise er is, bij onder andere Solentra, bij de cgg’s, bij andere spelers in integrale jeugdhulp. We hoeven dus niets nieuws uit te vinden. Er is ook extra geld vrijgemaakt voor die voorzieningen.
Maar toch lijkt er af en toe een probleem te zijn. En dat lijkt dan een probleem te zijn op het vlak van informatiedoorstroming. Minister, u hebt daarnet een heel omstandig antwoord gegeven over de informatiefluxen en hoe die lopen. Ik herinner mij dat ik zeer recent de radicaliseringsambtenaar van de stad Vilvoorde via de krant heb horen verklaren dat er geen plan van aanpak ligt. Het is misschien een suggestie om met de betrokken ministers, alleszins die uit de Vlaamse Regering, waaronder uiteraard u, maar ook ministers Homans en Crevits, te kijken of er iets extra’s moet worden gedaan naar de VVSG toe en of er een extra informatiedoorstroming moet zijn.
Ik vraag mij alleen maar af hoe het dan komt dat die radicaliseringsambtenaren vertellen dat er geen plan van aanpak klaarligt voor die kinderen van Syriëstrijders die terugkeren naar België. Misschien is dat een suggestie waar u iets mee kunt doen, minister? Wie is er allemaal? Welk aanbod is er? Bij wie kunnen we terecht waarvoor?
Minister, misschien is dat het laatste stukje van de puzzel dat moet worden gelegd om ervoor te zorgen dat we geen krantenkoppen krijgen die ons vertellen dat er niets gebeurt?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Ik kan alleen benadrukken dat we met het OCAD, de Staatsveiligheid en de diensten die daar voor de jongeren in betrokken zijn, gesprekken hebben gevoerd en dat de afspraak is gemaakt om verwittigd te worden, het liefst proactief, zodat we ook kunnen kijken welk aanbod er eventueel in de steigers moet worden gezet.
Ik moet wel nog eens benadrukken dat in een aantal van die situaties een initiatief van het Openbaar Ministerie noodzakelijk is. Dat blijf ik belangrijk vinden. Er was ook iemand van het Expertisenetwerk binnen het College van Procureurs-generaal dienaangaande. Dat is wat mij betreft ook wel oké.
Ik wil gerust in de werkgroep die op Vlaams niveau de werkzaamheden rond radicalisering coördineert, nog eens kijken of er meer afstemming nodig is. U zult wel begrijpen dat, indien er sprake is van terugkerende moeders met kinderen en er een initiatief moet worden genomen naar die kinderen toe, de eerste zaak die volgens ons moet gebeuren natuurlijk de lokale taskforce is. Maar anderzijds moet er, vrijwillig of gedwongen, een initiatief komen op het vlak van het ondersteuningscentrum jeugdzorg (OCJ) en het jeugdparket. Dat is wat we met de Staatsveiligheid en het Openbaar Ministerie hebben bekeken, namelijk of we zeker kunnen zijn dat de informatieflux voldoende duidelijk is om te kunnen optreden zo snel als de eerste signalen er zijn, wetende dat we wellicht nooit sluitend alle terugkerende betrokkenen op voorhand zullen kennen. Ik neem aan dat dat in de praktijk niet zo zal zijn.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Ik ben toch wel tevreden dat ik de vraag heb gesteld. In de media kwam naar voren: ‘Hoe wordt dit aangepakt, wat mogen we daarrond verwachten?’ En nu is het toch wel heel duidelijk op welke gecoördineerde manier dat gebeurt.
De vraag om uitleg is afgehandeld.