Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
Mevrouw Van Eetvelde heeft het woord.
We hebben in deze commissie bij herhaling gedebatteerd over de ‘samenlevingsdienst’ en ‘vrijwillige burgerdienst’, het meest recent nog naar aanleiding van een vraag van collega Van Rompuy op 13 oktober 2016.
Minister, u gaf toen zeer uitdrukkelijk aan dat het voor u moest gaan over een vrijwillig systeem, ten eerste omdat het verplichtend stellen ervan mogelijk een omgekeerd effect zou kunnen hebben, en ten tweede omwille van de financiële beheersbaarheid van een en ander.
Verder gaf u aan dat het zeer belangrijk was om goed af te bakenen in welke beleidsdomeinen die burgerschapsdienst zou kunnen worden vervuld. Dit omdat het ook geen concurrentie mag vormen voor bestaande werkplaatsen. Bovendien zou er dan ook een soort speciaal statuut moeten worden uitgewerkt, waarbij er geen onderwerping is aan sociale zekerheid, omdat er ook geen arbeidsovereenkomst is.
U verklaarde toen dat u een aantal pistes wilde onderzoeken en uitklaren, en vervolgens wou bekijken welke middelen daaraan gekoppeld moeten en kunnen worden.
Nu vernamen we onlangs via De Tijd dat u reeds enkele stappen ondernomen hebt. U drukte tevens de hoop uit dat u dit jaar nog een aantal pilootprojecten zou kunnen lanceren. Aan het verdere verloop koppelde u twee voorwaarden. Enerzijds is dat de financiering, want een vrijwillige burgerdienst organiseren voor een klein aantal jongeren kost al snel enkele miljoenen euro. Anderzijds moet het vrijwilligersluik op federaal niveau aangepast worden.
Kunt u toelichten wat u zelf concreet voor ogen hebt met uw invulling van een nieuwe vrijwillige burgerdienst? U kondigde aan dat u hoopte om nog dit jaar een aantal proefprojecten te lanceren. Kunt u hierbij reeds meer duiding geven? In welke middelen hebt u daarvoor voorzien? Welke actoren worden hierbij betrokken? Vreest u niet dat hierdoor enerzijds het vrijwilligerswerk uitgehold wordt en anderzijds concurrentie ontstaat met reguliere arbeid? U verklaarde in het verleden dat u een aantal pistes wilde onderzoeken en uitklaren. In hoeverre hebt u al laten onderzoeken wat een mogelijk toepassingsgebied zou kunnen zijn, welke organisaties en/of beleidsdomeinen in aanmerking zouden kunnen komen en dergelijke meer? Zo ja, graag enige toelichting hierbij. Zo nee, wordt een dergelijk onderzoek of analyse nog gepland?
Minister Gatz heeft het woord.
U verwijst naar het artikel in De Tijd van 1 maart laatstleden, waarin ik inderdaad een aantal mogelijke voorwaarden aanhaal voor de verdere uitrol van de idee van een nieuwe vrijwillige burgerdienst/samenlevingsdienst. De naam ervan is verder te bekijken en te bespreken. Het gaat in detail meer over de financiering en het statuut.
Ik stelde in het artikel ook uitdrukkelijk dat ik het parlementair initiatief van Peter Van Rompuy en andere CD&V-fractieleden waardevol vindt. In eerste instantie vind ik dat het concept uitdrukkelijk in het parlement moet worden besproken. Ik zal antwoorden op de vragen die mij als beleidsvoerder aangaan, maar ik denk dat een bredere discussie in het parlement, volgens de methodiek die het parlement zelf moet bekijken, hier aangewezen is. Ik kom daar straks nog even op terug.
We moeten hierover inderdaad het politieke debat aangaan. Anderzijds wil ik al meegeven dat ik de accenten die ik in het voorstel van CD&V heb teruggevonden, in grote lijnen kan volgen. Zoals ik eerder stelde, ben ik op dit ogenblik tegen een verplichte burgerdienst. Ik wil dat straks toelichten. Ik denk dat het goed is dat in eerste instantie jongeren hier vrij in zijn. Maar, zodra het engagement wordt aangegaan, lijkt het me wel wenselijk dat er een overeenkomst wordt afgesloten die in principe volledig wordt uitgedaan. De duur zou kunnen gaan – maar dat is allemaal te bekijken en te bespreken – van minimaal twee maanden – men kan ook over drie of zes maanden spreken – tot maximaal een jaar. Maar ook die termijnen zijn nog bespreekbaar. Anderzijds wil ik er een volwassen samenlevingsengagement van maken, geen goedkope werkkrachten of surrogaat voor de inschakelingstijd. Er kan, net als vroeger bij de burgerdienst, wel in een kleine onkostenvergoeding worden voorzien. Het wordt wel de uitdaging ervoor te zorgen dat alle jongeren bereikt worden en kunnen instappen in zo’n samenlevingsdienst. Dat is niet evident. We moeten dan ook bekijken vanaf wanneer jongeren ermee kunnen starten. Burgerschap zit al in de eindtermen van het secundair onderwijs. Ik denk dat het goed is dat we onderzoeken welke aanknopingspunten we hiermee kunnen zoeken.
Ik wil zeker ook het toepassingsgebied van deze samenlevingsdienst correct afbakenen. Ik heb de ruime non-profit en de overheid voor ogen, maar wil minstens eerst het middenveld hierover bevragen, te beginnen bij de Hoge Raad voor Vrijwilligers.
Ik kom tot uw vraag in verband met de proefprojecten. Als we stappen in de goede richting zetten, is het goed om het systeem gradueel op te bouwen. Zoals ik eerder al stelde in antwoord op een vraag hierover, wil ik de opportuniteit van het Europees Solidariteitskorps aangrijpen om een en ander uit te proberen. Ik had hierover een contact met commissaris Navracsics gepland, maar dat is op zijn initiatief even uitgesteld. Ook het Europees Solidariteitskorps is volop tot stand aan het komen. Ik wil met hem een aantal aanknopingspunten daarmee bespreken of een aantal lessen trekken uit wat vanuit Europa naar voren komt.
We weten dat in elk geval vandaag om en bij de 950 Belgische jongeren zich hebben aangemeld. Het Europees Solidariteitskorps houdt, zoals u weet, ook de mogelijkheid in om zich in het binnenland in te zetten. Ik wil bekijken welke synergiën mogelijk zijn met onze eigen plannen. Hiervoor zou bijvoorbeeld – ik zeg dat voorzichtig – ook het schema van de vrijwilliger in de BEL’J-programma’s kunnen worden gebruikt.
Specifiek voor de vrijwillige samenlevingsdienst heb ik nog geen middelen vastgelegd in de begroting 2017. Ik herhaal dat ik eerst hierover het debat wil voeren met onder andere het parlement, vertegenwoordigers van de jeugdsector en de federale overheid en dan stap voor stap bekijken wat mogelijk is.
Binnen de jeugdsector is het ‘Platform Jongeren voor de Samenleving’ actief rond de samenlevingsdienst. Ze hebben al projecten lopen in Wallonië. Ik ben over de mogelijke uitbouw in Vlaanderen en Brussel ook in overleg met hen. Er zijn ook subsidielijnen beschikbaar, zoals experimenteel jeugdwerk en projecten Participatiedecreet, waarop een eerste aantal proefprojecten zou kunnen draaien. Zoals u weet, zijn zij vooral actief in het creëren van het voortraject en iets minder in het traject van de burger- of samenlevingsdienst zelf. Daar zijn nog een aantal dingen die ik eerst met hen wil uitklaren.
Dan was er de vraag met betrekking tot de relatie van deze mogelijke samenlevingsdienst ten aanzien van het vrijwilligerswerk en de reguliere arbeid. Ik hoor dat een aantal collega’s bezorgd zouden zijn over de uitholling van het vrijwilligerswerk en dat we er veeleer op zouden moeten toezien om het vrijwilligerswerk zo toegankelijk mogelijk te maken, in plaats van deze samenlevingsdienst uit te bouwen. Ik denk dat beide sporen tegelijk bewandeld kunnen worden. Zoals u weet, heb ik samen met de minister-president een actieplan uitgerold voor een gecoördineerd Vlaams vrijwilligersbeleid. Daarmee is het zonneklaar dat we ook zo veel mogelijk mensen – dus ook jongeren – de stap laten zetten naar vrijwilligerswerk.
Ik las trouwens net nog online dat een onderzoek van de Universiteit Gent uitwijst dat mensen die vrijwilligerswerk doen, gezonder zijn. Laten we daar dan ook maar meteen een bijkomend argument van maken. Die mensen hebben in elk geval ook een groter welbevinden. Dat is door u verder te consulteren op de pagina’s van een kwaliteitskrant.
De vrijwillige samenlevingsdienst heeft eigenlijk nog een stevigere betrokkenheid, minstens tijdelijk, dan het vrijwillige engagement dat veel mensen vandaag al hebben. Wat bedoel ik daarmee? De jongeren zouden in zo’n statuut verschillende maanden dagelijks actief zijn bij een concreet maatschappelijk project. De betrokkenheid daarbij is nog een stuk intenser dan bij het vrijwilligerswerk, dat, afhankelijk van het vrijwilligerswerk waar men actief is, veeleer gestaag en met pieken en dalen gaat. Ik denk dat dit maatschappelijk gezien dus ook waardevol kan zijn.
We moeten er inderdaad uitdrukkelijk over waken dat enerzijds het statuut van de vrijwilliger niet uitgehold wordt, en dat anderzijds de jongeren in zo een vrijwillige samenlevingsdienst geen jobs van laaggeschoolden gaan inpikken. Dat kan uiteraard niet de bedoeling zijn. Ik ben daarover in overleg met collega De Block. Zo moeten we de opbouw van de sociale rechten nog verder bekijken, onder andere betreffende de verzekering bij arbeidsongevallen, pensioenen, ziekteverzekering. Momenteel wordt eraan gedacht om dit nieuwe statuut mee in te schuiven in het nieuw te creëren statuut van de semi-agorale tewerkstelling, het semi-agorale statuut.
Ik heb een eerste overleg gehad met het Platform Jongeren voor de Samenleving, die er binnen hun Europese netwerk zicht op hebben binnen welke sectoren de samenlevingsdienst in andere Europese landen draait. Want dat bestaat wel degelijk in onze buurlanden. Een overzicht wordt me de komende weken bezorgd.
Ik ga me vandaag niet echt dieper positioneren, omdat ik denk dat het goed is als er een draagvlak kan worden gevonden – misschien is dat niet het geval, dan is dat ook zo –, dat parlementair zo breed mogelijk gevonden wordt over een aantal vraagstukken. Welke meerwaarde biedt dit? Moet dit vrijwillig zijn of verplicht? Wat met het statuut? Wat met financiële ondersteuning? Wat met de duur ervan? Wat met de juiste doelstelling van zo’n dienst? En een heel moeilijke vraag: gaat het alle jongeren kunnen bereiken? Hoe gaan we jongeren die al minder geneigd zijn om het reguliere vrijwilligerswerk te ondersteunen, hier ook kunnen aanspreken?
Het heeft dus heel wat voeten in de aarde. Ik denk dat het goed is, zoals door vorige sprekers gesuggereerd, om een aantal instellingen hier in het parlement te horen. Uiteraard de Vlaamse Jeugdraad, die, als ik goed ingelicht ben, in eerste instantie wel een aantal vraagtekens zou hebben bij deze dienst. Ik verwijs ook graag naar de Generation What?-bevraging die de VRT samen met andere Europese omroepen gedaan heeft en waaruit blijkt dat er toch een vrij groot draagvlak is bij de jongeren.
Maar nogmaals: ik wil nu niet polemiseren, laat staan polariseren. Ik denk dat er een voorgeborchte van mogelijke piste voorligt, maar dat er nog veel vragen bekeken moeten worden, dat mogelijk enkele pilootprojecten ons hier weer wat wijzer kunnen maken. Maar laten we elkaar geen Liezebet noemen. Eer dit er zou kunnen komen, zullen we wellicht al wel enige tijd verder zijn, omdat, wanneer dit op grotere schaal mogelijk zou worden gemaakt of worden uitgerold, dit financieel zeker geen eenvoudige klus om te klaren is, zoals mevrouw Van Eetvelde terecht gezegd heeft. Maar in die zin is het goed om eerst het parlementaire debat daarover wat af te wachten en uit te benen en te zien wat eruit komt.
Mevrouw Van Eetvelde heeft het woord.
Bedankt, minister, voor de antwoorden. Ik hoor toch dat u zelf ook nog wel wat vragen hebt.
Ik wil toch nog enkele belangrijke aandachtspunten meegeven, waarmee zeker en vast rekening zou moeten worden gehouden voordat we het volledige debat aangaan. Het vrijwillige karakter van die burgerdienst is echt essentieel. We kunnen daar zeker niet over een verplichting gaan spreken. Dan gaan we terug naar een aantal decennia geleden.
Ik wilde ook nog iets zeggen over de begeleidingstrajecten voor jonge werkzoekenden. Die zitten dan vooral in werk en economie, de WIJ!-trajecten van minister Muyters. Een extra parallel circuit opzetten zorgt voor meer overhead, meer kosten en minder overzichtelijkheid. Ik weet ook niet hoe u dat dan samen zou stroomlijnen.
De spanning met vrijwilligerswerk mag toch ook niet vergeten worden. Er zijn vandaag duizenden vrijwilligers in de weer – we zijn nog in de Week van de Vrijwilliger – die zich inspannen om hun vrijetijdsbesteding te ondersteunen, dus een vorm van burgerdienst die hier concurrentie biedt, zou ik een zeer spijtige zaak vinden.
Daarnaast zijn er de praktische en de budgettaire vragen. Die zouden ook eerst allemaal eens goed in kaart moeten worden gebracht, vooraleer we hier snel werk van zouden maken. Er is de niet-beschikbaarheid van deze jongeren voor de arbeidsmarkt waar we zeker en vast rekening mee moeten houden. Er zijn dus echt nog heel wat vraagtekens.
We hebben hier in de commissie zo’n beetje de policy om voor dit onderwerp misschien het advies van de Jeugdraad eens te vragen, maar dat kunnen we straks misschien bespreken bij de regeling van de werkzaamheden. Verder vind ik het heel goed dat er contact is met Europa. Zo wordt overlap vermeden.
Verder krijg ik heel veel berichtjes, tweets, sms’jes en mails vanuit het veld van het vrijwilligerswerk, onder andere van de Verenigde Verenigingen, die zich toch vragen stellen of het nodig is dat we dit zouden creëren naast het reguliere vrijwilligerswerk. Ik denk dus dat er daar echt nog wel wat werk aan de winkel is, voordat we hiermee verder gaan.
Mevrouw Soens heeft het woord.
Ik denk dat het op zich wel een idee is om over na te denken en om de discussie hier in de commissie aan te gaan. Maar de vraag is natuurlijk wat het verschil is met het huidige jeugdwerk, zoals vandaag. En er blijven natuurlijk ook een heel aantal vragen over. De collega heeft er al naar verwezen. Hoe houd je dit inderdaad puur vrijwillig? We komen misschien tot situaties zoals in een jeugdhuis, waar er vrijwilligers zijn, waar er betaalde krachten zijn, en waar er ook mensen via een soort samenlevingsdienst of samenlevingsproject aan het werk zijn. Op den duur wordt dat allemaal wat onoverzichtelijk.
Bij de vraag rond de pilootprojecten zei u dat er nog geen middelen zijn. Het zal natuurlijk van belang zijn waar dat geld voor die pilootprojecten vandaan zal komen. Als dat opnieuw vanuit het jeugdbeleid komt, als dat opnieuw vanuit het reguliere jeugdwerk komt, stel ik mij daar toch vragen bij.
Het blijft natuurlijk redelijk cynisch om te zien dat er bespaard wordt op Onderwijs en Jeugd, maar dat er dan wel verwacht wordt dat voor zoiets miljoenen zullen worden vrijgemaakt.
Het voorstel om hierover een advies van de Vlaamse Jeugdraad te vragen, wil ik vanuit mijn fractie zeker mee ondersteunen. Ik denk dat we dan misschien via hoorzittingen of zo het debat wat breder kunnen voeren.
De heer Poschet heeft het woord.
De reeks vraagtekens die collega Van Eetvelde geplaatst heeft in haar repliek, raken allemaal belangrijke deeldiscussies van het voorstel aan en geven ook aan waarom het bestek van een vraag om uitleg te beperkt is om de discussie ten gronde aan te gaan, maar ik denk dat we het daar allemaal over eens zijn.
Ik wil voorstellen om hierover een ruim overleg te organiseren met hoorzittingen, met de stakeholders, en daar zeker ook het advies van de Jeugdraad aan te koppelen. Dan kunnen we hier ten gronde verder over dit voor onze fractie zeer belangrijke thema discussiëren. We hebben alvast een aanzet gegeven tot reflectie en tot voorstel met onze conceptnota, maar ik denk dat iedereen hier wel een al dan niet uitgesproken mening over zal hebben.
De heer Meremans heeft het woord.
Eerst en vooral zou ik willen zeggen dat in de publieke opinie verwarring bestaat over de termen. Mensen kennen legerdienst; mensen kennen burgerdienst die ook verplicht was ter vervanging van legerdienst. Dat is allemaal verwarrend. Mensen slagen ook verplicht en vrijwillig door elkaar. Ik hoor ook het woord ‘samenlevingsdienst’. Dat was ooit een idee van Pascal Smet, als ik me niet vergis, tijdens de vorige legislatuur. Die projectmatige subsidiëring is stopgezet, dacht ik, wegens te weinig interesse. Ze blijft wel enkel voortbestaan in Brussel, gefinancierd door de Brusselse overheid. Als ik niet goed ben ingelicht, moet u het zeggen, maar ik denk dat het nog altijd zo is. In Vlaanderen was er alleszins weinig animo voor.
Het idee dat ook ligt achter de voorstellen van de collega’s van CD&V, is om meer jongeren aan het ‘vrijwilligen’ te krijgen. Dat is het basisidee. Ik denk dat we het er allemaal over eens zijn. Je weet dat nu ongeveer 15 procent van de jongeren ‘vrijwilligt’. Een op de acht Vlamingen vrijwilligt. Het zal iets meer zijn omdat het een Belgische meting is, en in Vlaanderen ligt het een beetje hoger. Het kan interessant zijn, maar je moet nagaan wie je wilt bereiken. Ik denk net dat de aandacht vooral moet gaan naar jongeren die we minder bereiken, en die zo de vaardigheden die je later nodig hebt in een samenleving of in een arbeidssituatie, kunnen leren. Ik wil er gerust over nadenken.
Ik denk dat we van mening verschillen over de methode om meer jongeren aan het vrijwilligen te krijgen. De opmerking van collega Soens begrijp ik ook wel. Ik was de eerste om te zeggen dat er moet worden bespaard – en ik blijf er nog steeds achter staan – maar ik begrijp wel dat de sector zegt dat men langs de ene kant bespaart en langs de andere kant geld uitgeeft. Ik begrijp die reactie wel.
Ik denk dat we er rustig over moeten nadenken en moeten nagaan hoe we jongeren, en vooral jongeren die in kwetsbare posities zitten, meer aan het vrijwilligen krijgen. Dat dat een piste is die we moeten onderzoeken, daar ben ik het volledig mee eens. De methode is een andere zaak.
Minister Gatz heeft het woord.
Er moet inderdaad over gewaakt worden dat als we verdere stappen zetten, het vrijwilligerswerk – ik wil het nog eens herhalen – niet wordt uitgehold. Het is niet de bedoeling, en in ieder geval niet mijn bedoeling, om bijvoorbeeld bij een jeugdhuis of een jeugdvereniging plots een samenlevingsdienst mogelijk te maken omdat er dan een concurrentieel element zou kunnen zijn tussen gewone vrijwilligers en iemand die in een soort dienstverband zit. Zoals het vroeger was opgevat – zonder nostalgisch te doen maar enkel pragmatisch –, waren er wel zulke trajecten mogelijk bij de koepels. Dat is een eerste zaak waar goed op zal moeten worden gelet. We kunnen het vrijwilligerswerk ondersteunen op de manieren die ik daarnet in een aantal andere vragen heb aangegeven.
Ik zou met deze pistes van burgerdienst of samenlevingsdienst ver willen blijven van alles wat te maken heeft met werk of activering. De doelstelling van werk en activering is heel duidelijk: mensen zo snel mogelijk een goede job te geven. Hier ligt dat niet meteen in het verschiet, en het is ook niet het doel. Met andere woorden, het is ook goed dat er in het parlement wordt gedebatteerd over wat dan het doel is van zo’n dienst om meer burgerschap te kweken, om een bepaald engagement te verdiepen enzovoort. Dat zijn twee vrij grote valkuilen waar we ons voor moeten hoeden.
Wat practica en budget betreft, is het een dubbele discussie. Men kan – als ik me niet vergis – zoals in de conceptnota van Peter Van Rompuy al een bepaald onkostenbedrag vooropstellen. Men kan natuurlijk ook debatteren over welk soort vergoeding daar tegenover moet staan. Ik ga een vergelijking maken die eigenlijk en oneigenlijk is: in de aanpak van collega Muyters voor mensen die jeugdtrainer zijn in de sportsector, is er een bepaald bedrag genoemd dat, in een semiagoraal statuut en dus niet in een vrijwilligersstatuut of in een dienstverband, zou mogen worden vrijgemaakt per jeugdtrainer.
Dat is natuurlijk gebaseerd op feitelijke parameters, wat er nu al via oneigenlijke mechanismes aan zulke mensen wordt betaald. En wat is oorbaar? Tot waar willen we gaan? We moeten hier dezelfde discussie voeren. Ik kan niet zomaar zeggen: dit moet het nu zijn. Wat het zeker niet moet zijn, is een vergoeding die arbeidsinkomenvervangend is. Dat mag het niet zijn, want anders gaat er een verdringingseffect zijn.
Het is een beetje een kwestie van geven en nemen, ook voor de betrokkenen in zo’n traject. Men krijgt wel een bepaalde vergoeding, maar het is toch vooral geven en zelf uw engagement in de samenleving versterken. Het is dus allemaal te bediscussiëren. In die zin zal het globale budget ook afhangen van dergelijke opportuniteitsafwegingen die we vooraf politiek maken.
Ik dank u vooral voor de constructieve openingen. Het is niet abnormaal dat er nog een aantal vragen overblijven. Het zal zeker geen kwestie van weken maar veeleer van maanden zijn om na te gaan hoe we hier vooruitgang in kunnen boeken.
Mevrouw Van Eetvelde heeft het woord.
Het debat zal zeker en vast nog worden gevoerd.
Ik wil me nog even aansluiten bij collega Soens. Ze zegt dat we in de jeugdsector besparingen hebben moeten doen, wat klopt, maar als we dan de bedragen zien in het voorstel van collega Van Rompuy, dat stel ik me daar ook vragen bij.
Een belangrijke vraag is – wat collega Meremans ook al heeft gezegd – of we met dit systeem niet dezelfde groep jongeren gebruiken, de jongeren die al heel veel vrijwilligerswerk doen, daar waar we misschien meer kwetsbare jongeren zouden moeten kunnen bereiken. Er zijn dus nog zeer veel vragen en het debat zal zeker nog worden gevoerd. Het is een enorm interessant debat. We zullen zeker en vast ook nog overleg hebben met collega Van Rompuy.
De vraag om uitleg is afgehandeld.