Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
De Vlaamse Scholierenkoepel heeft een initiatief genomen om leerlingen zelf de kans te bieden seksuele voorlichting te geven. Hiermee wil de koepel het signaal geven dat jongeren niet geïnteresseerd zijn in droge theorielessen over seksualiteit. Alleszins blijkt uit de ervaring van heel wat scholieren dat de lessen seksuele voorlichting te veel blijven steken in enkele technische feiten en verstoken blijven van antwoorden op praktische vragen waarmee de jongeren zitten. Het gaat dan concreet over masturbatie, het outen van homo- of biseksualiteit, maar ook meer ‘nieuwe’ fenomenen zoals de verschillen tussen transseksuelen en transgenders of interseksuelen, zaken die iets meer aandacht krijgen in de media dan jaren geleden.
De klassieke verhaaltjes over de bloemetjes en de bijtjes zijn inhoudelijk echt passé en beantwoorden te weinig aan de praktische vragen waarmee jongeren – en ik denk ook minder jongeren – worstelen. Ze houden evenmin rekening met de maatschappelijke diversiteit inzake gender en seksualiteitsbeleving. Te vaak wordt nagenoeg integraal gefocust op heteroseksuele betrekkingen. Laten we zeggen dat de meeste lessen gaan over voortplanting en te weinig over het relationele aspect, dat voor de mensen toch belangrijk is.
Het waardevolle initiatief van de Vlaamse Scholierenkoepel is dan ook een niet mis te verstaan signaal dat scholen hun seksuele voorlichting dringend moeten evalueren en moderniseren. Uiteraard blijft veel afhangen van de rol die de betrokken leerkracht mag en wil spelen in het concreet vormgeven van de seksuele voorlichting. Het is dan ook van groot belang dat leerkrachten hiervoor de nodige ruimte krijgen, ook om een beroep te doen op externe organisaties om deze lessen over te nemen indien de betrokken leerkracht zich hierbij te oncomfortabel of niet geschikt voelt. Daar hebben we het in het verleden ook al over gehad. Vanzelfsprekend moeten die externe organisaties vrij zijn van ideologische vooringenomenheid – ook daarover heb ik in het verleden al vragen gesteld – en er zeker geen verdoken agenda op nahouden, om bijvoorbeeld het gebruik van anticonceptie te ontraden of een beslissing tot abortus moreel te veroordelen. U herinnert zich misschien vragen die ik in het verleden heb gesteld over acties van organisaties die verbonden zijn aan Pro Vita en die op school zaken kwamen vertellen die onjuist zijn en die in het kader van seksueel overdraagbare aandoeningen en ongewenste zwangerschappen absoluut niet wenselijk zijn. Een van de dingen die ik in herinnering wens te brengen, is dat er werd verkondigd dat eigenlijk de beste anticonceptie het zich onthouden was tot aan het huwelijk. Alles wat met seksualiteit te maken heeft, heeft te maken met het huwelijk tussen man en vrouw. Wie het zich nog herinnert: het waren redelijk hilarische uitspraken die we konden opschrijven na de getuigenissen van jongeren en ouders.
Minister, hoe beoordeelt u het initiatief van de Vlaamse Scholierenkoepel? Welke conclusies trekt u hieruit met betrekking tot de huidige seksuele voorlichting in secundaire scholen? Werd er reeds een evaluatie gemaakt van de seksuele voorlichting in secundaire scholen? Zo ja, wat waren de bevindingen? Zo neen, zal dit gebeuren?
Zult u werk maken van een modernisering van de seksuele voorlichting? Hoe zal hierbij rekening worden gehouden met de praktische vragen waarmee jongeren worstelen en met de nieuwe maatschappelijke realiteit rond genderidentiteit en seksuele oriëntatie? Welke rol ziet u weggelegd voor gespecialiseerde instanties als çavaria en Sensoa in de seksuele voorlichting in de brede zin van het woord – dus met inbegrip van relationele vorming – in secundaire scholen?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, het initiatief van de Vlaamse Scholierenkoepel was een originele manier om te demonstreren waaraan leerlingen belang hechten als het gaat over relationele en seksuele vorming. Ik vind het zeker niet verkeerd dat leerlingen elkaar dingen leren, dat gebeurt ook tijdens en buiten de lessen. De actie van de Vlaamse Scholierenkoepel was bovendien mee ondersteund en voorbereid door Sensoa, het Vlaams Expertisecentrum voor Seksuele Gezondheid, en andere vormingswerkers, waardoor jongeren zeer goed wisten hoe ze de dingen konden overbrengen. De ondersteuning die de jongeren kregen, wordt trouwens ook gegeven voor leraren in train-the-trainervormingen van Sensoa, waardoor zij hetzelfde kunnen berkeiken als de leerlingen.
Wat zijn mijn conclusies? Het punt om tijdens de lessen relationele en seksuele vorming meer aandacht te hebben voor wat bij jongeren leeft, kwam al meermaals ter sprake in deze commissie. Vorig jaar was dat het geval op 21 april, op vraag van collega Vera Celis. Er is heel wat materiaal voorhanden dat leerkrachten kan ondersteunen in het werken aan relationele en seksuele vorming. Ik verwijs hiervoor naar de website van Sensoa, maar ook Mediawijs, çavaria en Jong en Van Zin hebben heel wat materiaal ontwikkeld. De focus gaat niet alleen – en ik wil dat toch wel onderstrepen – naar de biologische aspecten Ik vind dat je dit thema heel ruim kan brengen. In het voorhanden materiaal is aandacht voor thema’s zoals gender, transgenders, de invloed van sociale media, omgaan met elkaar, weerbaarheid ontwikkelen. Welke keuzes de scholen hierin maken, behoort echter tot de pedagogische vrijheid. Die vrijheid wordt aangestuurd door goed geformuleerde eindtermen.
Hoe zit het met de evaluatie? Er zijn een paar thesisonderzoeken, maar die dateren al van 2007 en 2008. Uit de resultaten blijkt dat er inderdaad te veel op het biologische aspect wordt gefocust en te weinig op het relationele. Als reactie daarop is het materiaal ontwikkeld waar ik zonet naar verwees. Er is een congres geweest van Sensoa op 9 december 2016. Hier werd een forum aangeboden waarop wetenschappelijke inzichten en resultaten van onderzoeken een plek konden krijgen. Naar aanleiding daarvan kan voorzichtig geconcludeerd worden dat heel wat scholen het al goed doen, maar dat andere nog groeimogelijkheden hebben. Belangrijker dan een evaluatie op grote schaal is dat iedere school in het kader van interne kwaliteitszorg voor zichzelf evalueert welke werkpunten er zijn. Bij het werken aan een algemeen gezondheidsbeleid, vanuit het kader Gezonde School bijvoorbeeld, is evaluatie en bijsturing een onderdeel van het beleidsproces. De opmerkingen die de inspectie maakt bij de schooldoorlichting, zijn een belangrijke bron van feedback voor deze evaluatie en bijsturing.
De eindtermen die er nu al zijn, laten toe dat relationele en seksuele vorming in een breed kader worden geplaatst. Deze eindtermen realiseren, kan onder andere met het materiaal dat ik heb benoemd. Er zijn ook twee verklaringen ondertekend: de gemeenschappelijke verklaring over een beleid met betrekking tot gender en seksuele geaardheid in het onderwijs van 23 oktober 2012, en de engagementsverklaring ter bescherming van de seksuele integriteit van de minderjarige van 29 februari 2012.
U weet dat çavaria een detachering krijgt van 70.000 euro werkingssubsidies om de scholen te ondersteunen. Sensoa doet ook bijzonder veel. Zij hebben heel wat expertise en materiaal om te ondersteunen, maar de school moet wel zorgen voor continuïteit en moet er ook voor zorgen dat er na een tussenkomst van Sensoa of çavaria ingespeeld kan worden op noden en behoeften van jongeren buiten de educatieve momenten. Dat kan bijvoorbeeld door in aanspreekpunten te voorzien waar leerlingen te rade kunnen gaan of een open schoolklimaat te hebben waarin elke seksuele geaardheid aanvaard wordt.
Dit wat mijn voorbereid antwoord betreft. Collega’s, ik vind dat we soms wel iets kunnen leren van de Nederlanders. Ik vind het zo erg dat we in 2017 er niet in slagen om over relationele vorming en seksuele beleving op een open, normale wijze te spreken. Het hoort bij het leven. Het is voor veel mensen, zo niet voor iedereen, het allerbelangrijkste in het leven. Het is wat mij betreft zeker even belangrijk als alles wat we leren in de wiskundelessen. Er is echt werk aan de winkel. Misschien moet ik dat als minister iets duidelijker en vaker zeggen om dit aspect van het leven ook op school evident te benoemen en te bespreken.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Minister, dank voor uw antwoord en vooral voor uw laatste woorden, waarin u onderstreept hoe belangrijk u het vindt dat het op een correcte, open en ontspannen manier gebeurt. Ik vind dat ook belangrijk. Wanneer dit niet gebeurt, is dat voor sommige jongeren niet meteen een probleem omdat ze vrij goed geïnformeerd zijn van thuis uit. Maar er zijn ook jongeren die opgroeien in gezinnen waar het absoluut geen evidentie is om daarover te praten, waar er niet alleen schroom is maar eigenlijk meer dan schroom en er niet over mag worden gesproken. Het kan bijvoorbeeld zijn dat het is omdat het meisjes niet betaamt om vragen te stellen of om erover te spreken. Dan zit je echt met problemen.
Ik heb een tijd geleden de gelegenheid gehad om te spreken met de organisatie Planned Parenthood, die werkt rond seksuele en relationele items en geboorteplanning in de Verenigde Staten en internationaal. Men vertelde me dat door besparingen en door beslissingen die genomen zijn in bepaalde staten van de VS, bijvoorbeeld in Texas en Colorado, er geen seksuele voorlichting meer mag worden gegeven op school en daar geen openheid rond kan zijn. Er is een merkbare stijging van seksueel overdraagbare aandoeningen en tienerzwangerschappen. Dat zijn zaken die absoluut te mijden zijn.
Je zou kunnen zeggen dat dat heel ver van ons bed is, maar als er in bepaalde milieus niet openlijk kan worden gesproken over seksualiteit en relaties, dan komt dat de gezondheid van jonge mensen niet ten goede maar ook niet hun welzijn in brede zin, integendeel. Dat is te vermijden. Het is goed dat jongeren elkaar helpen tijdens de lessen en dat ze een eigen inbreng kunnen hebben. Dat is goed, dat bevordert hun openheid, ze kunnen samenwerken en op een andere manier over dingen praten. Daar is zeker niets op tegen, maar de leerkracht moet daarin veel meer een professional zijn.
Naar jonge kinderen toe voel ik soms een beetje weerstand als ik erover praat. Er is bijvoorbeeld bij çavaria een heel mooi project rond gender en het doorbreken van genderstereotypen en heteronormativiteit, met een boekje dat is geschreven door Kathleen Amant en dat kan worden gebruikt in de kleuterklas. Wanneer ik daar iets over deel op sociale media, krijg ik reacties in de zin van: ‘je moet jonge kinderen daar niet mee lastig vallen.’ Op een open manier kunnen praten over relaties en seksualiteit maakt kinderen en jongeren weerbaar. Ze kunnen dan begrijpen wanneer er dingen gebeuren die eigenlijk niet horen te gebeuren. Dat alleen al is een belangrijke reden om wel op een open manier over die zaak te kunnen spreken.
Minister, het is belangrijk dat u dat publiekelijk durft te onderstrepen en dat u daarin de scholen en de leerkrachten kunt aanmoedigen om wel meer open te zijn dan vandaag het geval is. Ik denk dat het echt nodig is dat u dat publiekelijk zegt en dat u de morele autoriteit hebt om dat te onderstrepen. Daarom wil ik u vragen om dat wat explicieter te doen, en niet alleen wanneer we dat bespreken in de commissie. Het is echt belangrijk dat er op het terrein een mentaliteitswijziging is op dat vlak.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Ik wilde even ingaan op de eindtermen. Daarin staat inderdaad de seksuele opvoeding. We hebben de vakoverschrijdende en de specifieke eindtermen. De vakgebonden eindtermen gaan over de kennis, en die worden blijkbaar wel goed ingevuld. Maar het zijn de vakoverschrijdende eindtermen die meer inspelen op de relationele en seksuele vorming. Ik weet niet of dat de reden is waarom het relationele en seksuele wat minder aan bod komt. We moeten daar toch de nodige aandacht aan geven.
Ik kan me voorstellen dat de koepel van de jongeren dat graag zelf wil geven, maar we denken dat de leraar hierin de meest aangewezen persoon is om dat te doen. Uiteraard kan er wel een samenspel zijn van beide, maar we denken toch dat de leerkracht voldoende didactisch gevormd moet zijn om dat op een correcte manier te geven.
Minister, u zei dat Sensoa ‘train the trainers’ geeft. Vorig jaar heeft men vastgesteld dat er nog heel wat schroom was bij leerkrachten om die lessen te geven, en vandaar ook die ‘train the trainers’. Hebt u een idee in welke mate die trainingen gevolgd worden door leerkrachten? Is dat een succesvolle training? Het is interessant om dat eens af te toetsen.
Minister Crevits heeft het woord.
Ik zal kijken of ik cijfers heb, collega. Ik heb die niet mee, in elk geval. Mocht ik die hebben, kan ik die nog laten aanvullen, uiteraard.
Wat de eindtermen betreft: in feite is het raar dat door die vakoverschrijdende eindtermen dingen buiten de scope zouden gaan. In ons masterplan secundair onderwijs staat eigenlijk dat de eindtermen niet meer aan vakken gebonden zullen worden, en ik vind dat ook een goede zaak. Eigenlijk zouden vakoverschrijdende eindtermen net versterkend moeten zijn, maar ik stel ook vast – dat is bij EHBO ook zo – dat het een beetje naar het omgekeerde neigt. Het zou natuurlijk ook kunnen zijn dat het al zo druk is om al die eindtermen gerealiseerd te krijgen, vandaar ook dat in het regeerakkoord staat dat we een opdracht hebben om ze helderder te maken, maar er zeker niet méér te maken in de toekomst. We moeten daar ook aandacht voor hebben.
Collega Brusseel, ik ben het met u eens dat onderwijs een dubbele opdracht heeft. De eerste opdracht is uiteraard jongeren kennis bijbrengen, maar het weerbaar en sterk maken van jongeren – en daar hoort relationele vorming bij – is mee een kernopdracht van onderwijs. Onze scholen hebben daar een ontzettend belangrijke rol in te vervullen. En dat gaat dan niet alleen over het feit dat er ook veel aandacht moet zijn rond gender, maar gewoon ook relationele ontwikkeling tussen partners, ook zonder dat je een seksuele relatie hebt. Gewoon die relationele ontwikkeling, die is zo ontzettend belangrijk. Daar moeten we toch voldoende aandacht aan besteden.
De vraag om uitleg is afgehandeld.