Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
In het persbericht van 20 februari 2017 kondigde u aan, minister, dat, voor het tweede jaar op rij, het instrument Columbus ter beschikking staat van de leerlingen van het laatste jaar secundair. Het doel van deze niet-bindende proef is om leerlingen te oriënteren richting hoger onderwijs. De volledige uitrol is gepland voor dit schooljaar.
Volgens het persbericht is Columbus sinds de week van 13 februari beschikbaar voor alle scholen, en in deze eerste week namen er al meer dan 2600 leerlingen aan deel. Dat is intussen meer dan een maand geleden. Misschien is dat cijfer intussen geëvolueerd.
We lazen eveneens de terechte omschrijving dat Columbus ‘een instrument in volle ontwikkeling is’ en dat het nieuw is dat deelnemende leerlingen, in de loop van april, algemene feedback mogen verwachten over hun mogelijke studiekeuze.
Ik heb meermaals een vraag gesteld over de ontwikkeling van deze niet-bindende oriënteringsproef, uiteraard vanuit de bekommernis dat een degelijke oriënteringsproef een zeer belangrijk en noodzakelijk instrument is. Zo deelde ik op 10 november 2016 mijn bezorgdheid dat het aantal afgenomen tests onvoldoende was om van Columbus een gevalideerd instrument te maken. Uit uw antwoord leidde ik toen af dat een bijkomende testfase daarom noodzakelijk was.
Ik wil u graag wat verduidelijking vragen. Is de huidige testfase ook beschikbaar voor de voorlaatstejaars, de leerlingen van het vijfde middelbaar, zoals aangekondigd op 10 november?
In welke mate zal de feedback worden verwerkt om tot een verdere verfijning van Columbus te komen?
In welke mate worden de onderzoekers, die Columbus uitbouwen, bij deze feedback betrokken? Zullen zij vrij kunnen beschikken over de volledige testresultaten of zijn er drempels?
De eerste testfase bracht vooral deelnemers uit aso-richtingen samen. Welke initiatieven neemt u om ook leerlingen uit andere onderwijsvormen te bereiken?
Het nieuwe digitaal platform, dat sinds vorige week – dat is de week voor 20 februari – wordt gebruikt om Columbus aan te bieden, zal ook worden aangewend voor de instapproef in de lerarenopleiding. Kunt u dit concreet toelichten?
Minister Crevits heeft het woord.
Sinds 13 februari is Columbus inderdaad opnieuw beschikbaar voor scholen om met hun leerlingen mee aan de slag te gaan in het kader van een goede studiekeuze. De voornaamste doelgroep blijft voorlopig de leerlingen uit het laatste jaar, maar zoals beloofd, kunnen dit jaar ook leerlingen uit het voorlaatste jaar deelnemen aan Columbus. Dit gebeurt in een vergelijkbare context als deze waar de laatstejaars vorig jaar konden deelnemen aan de toenmalige versie. Vorig jaar waren het alleen maar laatstejaars; dit jaar zijn het laatste- en voorlaatstejaars.
Leerlingen uit het voorlaatste jaar kunnen momenteel deelnemen aan zeven van de tien modules. In tegenstelling tot de leerlingen uit het laatste jaar krijgen zij echter nog geen feedback. Hun deelname kadert nog volop in het verzamelen van data om de relevante modules van Columbus ook op hun leest te schoeien en verder te valideren. Dat is een beetje vergelijkbaar dus met de situatie van de steekproef laatstejaars die vorig jaar deelnam. We moeten die ook apart kunnen valideren.
Uiteindelijk zal het de bedoeling zijn dat Columbus wordt ingezet in het schooleigen traject van studiekeuzebegeleiding, dat idealiter opstart in de loop van het voorlaatste jaar en doorloopt in het laatste jaar. Dus het moet beschikbaar zijn voor zowel het voorlaatste als het laatste jaar. Vorig jaar was dat het laatste jaar, nu het voorlaatste jaar.
Columbus is in volle ontwikkeling en zal de komende jaren nog groeien. Dit jaar is er voor de eerste keer feedback voor deelnemers uit het laatste jaar. Voor elk van hen zal na de paasvakantie, vanaf 18 april, een individueel feedbackrapport beschikbaar zijn. Die feedback vormt de aanzet om samen met leraren of andere begeleiders, vrienden en ouders verdere stappen te zetten in het keuzeproces. De fijnmazigheid van die feedback hangt samen met de ontwikkeling van Columbus. De mate van detail zal dit jaar dus nog wat beperkter zijn dan volgend jaar, wanneer er terug meer gegevens verwerkt zullen zijn. Ook in de jaren daarna zal de feedback steeds verder verfijnd worden, zeker wanneer we ook zicht krijgen op de resultaten van deelnemers aan Columbus in het hoger onderwijs.
Die nood aan opvolging is de reden waarom we met de onderzoekers een beheersovereenkomst hebben afgesloten voor meerdere jaren, zodat er garanties zijn voor de continue ontwikkeling van Columbus. Dat is niet iets statisch. Dat is permanent in ontwikkeling. We willen er een perfect instrument van maken om die oriëntatie te verbeteren. Het gaat om een meerjarenovereenkomst voor 2017-2018-2019 met een subsidie van 200.000 euro per jaar.
In de omgekeerde richting is er ook nog de feedback die deelnemende scholen geven over hun ervaringen met Columbus. Ook daarin is voorzien, en het spreekt voor zich dat die feedback door de experten wordt meegenomen bij het verder ontwikkelen van Columbus. Dit dus wat de manier waarop we werken betreft.
Dan was er de vraag over de onderzoekers. De experten kunnen beschikken over de integrale testresultaten, maar zonder identificerende gegevens. Je kunt dus niet de namen van de jongeren erop kleven. Uiteraard zijn die resultaten enkel bestemd om te gebruiken voor het beoogde onderzoek. Door een koppeling van de testresultaten aan de databanken van het secundair en het hoger onderwijs, naarmate de gegevens beschikbaar worden van de deelnemers die doorstromen naar het hoger onderwijs, en op basis van eerder onderzoek kunnen Columbus en die individuele feedback aan de leerlingen steeds verder worden onderbouwd en verfijnd.
De leerling krijgt dus individuele feedback, de onderzoekers mogen alles gebruiken, zij het uiteraard geanonimiseerd, en er is een meerjarenovereenkomst.
De volgende vraag ging over de deelnemers. Op een recente schriftelijke vraag van mevrouw Soens, vraag 341 van 27 februari 2017, heb ik geantwoord dat vorig jaar 55 procent van de deelnemers uit het aso kwam, 35 procent uit het tso, 5 procent uit het bso en 2 procent uit het kso. Dat ging toen echter over een staal van iets meer dan 2000 leerlingen, denk ik. Ondertussen zien we dat Columbus een pak populairder is dan vorig jaar. Mevrouw Brusseel, u hebt daarnet ook een cijfer gegeven. We zitten op dit ogenblik aan meer dan 14.000 unieke gebruikers, en het instrument staat nog tot eind volgende week ter beschikking van de scholen, dus de teller loopt nog en er zijn al heel wat meer jongeren dan vorig jaar. Qua verhoudingen is het een beetje meer gespreid. We zien nu dat 52 procent uit het aso komt, 38 procent uit het tso, 8 procent uit het bso en 2 procent uit het kso. Door het feit dat de absolute cijfers zo sterk stijgen, zijn er ook al veel meer deelnemers uit het tso en uit het bso. (Opmerkingen van Ann Brusseel)
Ja. Het is natuurlijk een oriënteringsinstrument richting hoger onderwijs, dus het is een beetje normaal dat je dan natuurlijk verhoudingsgewijs meer leerlingen uit het aso krijgt, en minder uit het bso. Daar wordt echter aan gewerkt. De verhoudingen blijven gelijk. Mocht de boost er alleen maar in het aso zijn geweest, dan zou ik dat problematisch hebben gevonden. Nu zien we dat het toch 40 procent tso is. Dat is natuurlijk niet niets. Dat is vier op tien. Bijna 10 procent komt uit het bso. Columbus is sinds dit jaar voor iedereen toegankelijk, en staat open voor elkeen die overweegt om voort te studeren. We zien ook dat de bredere communicatie over Columbus ook een effect heeft gehad, en dat dit toch al een zekere spreiding heeft. Ik hoop oprecht dat er in die laatste week ook nog een groep gebruikers bij komt, maar we hebben al mooie cijfers, die veel beter zijn dan die van vorig jaar.
Op het nieuwe ontwikkelde digitaal platform kunnen wij meerdere testen bouwen en afnemen. Door gebruik te maken van zo veel mogelijk generieke componenten moet het mogelijk zijn om in de aanloop naar de inschrijvingen voor volgend academiejaar de instaptoets of niet-bindende toelatingsproef voor de lerarenopleiding via datzelfde digitaal platform ter beschikking te stellen. Dat gaat dan over de technologie achter de proeven. Dat is niet dezelfde proef: het ene is een oriënteringsinstrument, het andere een toelatingsproef. Als die technologie die daarachter zit, dezelfde is, opent dat voor mij echter enorme perspectieven om ook met die gegevens op een goede manier aan de slag te kunnen gaan. De proeven hebben beide een eigen look-and-feel en een eigen toegangspoort via Onderwijskiezer. Er zal dus zeker geen verwarring kunnen ontstaan bij de gebruikers. Als je eenzelfde technologie hebt, is dat echter natuurlijk veel efficiënter voor de toepassingen die je op basis daarvan maakt.
In principe zou eigenlijk niet alleen de instaptoets voor de lerarenopleiding, maar ook de niet-bindende toelatingsproeven die we afnemen aan de universiteiten, via dat platform kunnen worden geprogrammeerd. Voorlopig kiest men er nog voor om via papier te werken. Dat is geen probleem, maar in de toekomst is het wel mogelijk dat men ook hiervoor hetzelfde platform gaat gebruiken.
Tot zover de stand van zaken.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord, voor uw uitgebreide stand van zaken. Het lijkt me inderdaad zeer nuttig dat er één platform komt waarop alle instrumenten draaien. Als die technologie inderdaad zeer degelijk blijkt, dan is dat een absolute troef voor ons, zeker als de gegevens, namelijk de resultaten die de leerlingen behalen, kunnen worden gekoppeld en aan de onderzoekers doorgegeven. Als men na de oriënteringsproef de instapproef doet, dan lijkt het me interessant om die resultaten te koppelen. De vraag is dan ook of die resultaten kunnen worden gekoppeld en of ze aan de onderzoekers kunnen worden meegedeeld, maar misschien hebt u daar nog geen zicht op.
Ik heb de indruk dat er toch wel wat ongerustheid is met betrekking tot de data en de factor van de anonimisering. Om het onderzoek terdege te kunnen voeren en om zaken zoals de impact van sociaal-economische leerlingenkenmerken (SES) of andere achtergrondkenmerken van leerlingen te kunnen bekijken, is het toch wel interessant voor de onderzoekers om de volledige data te kunnen hebben. Er blijkt dat het team toch nog niet alle data heeft, of niet de data die ze nodig hebben van de test zoals die in 2016 is afgenomen. Ik zou daar dus graag wat verduidelijking over willen. De Vlaamse Dienstenintegrator (VDI), die de geanonimiseerde gegevens moest koppelen, heeft wel een datafile bezorgd, maar er is blijkbaar een probleem met de leesbaarheid. Daarom stel ik de vraag, want men is toch wel wat ongerust over de validering. Jaarlijks moet er een grote cohorte zijn.
U zegt dat de test ondertussen populair is. Ik neem aan dat die populair is bij leerlingen. Ik denk niet dat er een probleem is bij leerlingen, dat ze die test inderdaad graag doen, maar toen de onderzoekers op zoek gingen naar scholen om de test voor het eerst te doen, in 2016, maar nu ook dit schooljaar weer, bleek dat scholen niet altijd toehappen.
De leerlingen willen dit heel erg en de ouders zouden het zeer handig vinden. Wij vonden dit ook over de partijgrenzen heen een zeer nuttig instrument. Maar wanneer de onderzoekers naar scholen gaan om deze test te doen proefdraaien, hebben zij niet altijd veel succes. Bij deze doe ik dus een oproep aan de scholen om wat positiever te staan tegenover dergelijke instrumenten.
Ik kom terug op de gebruikers ervan. Ondertussen zijn het er 14.000. Dat is goed. Maar ik zou willen dat men elke jaarlijkse cohorte afzonderlijk bekijkt, om tot een validering te kunnen komen. Je kunt dat niet allemaal zomaar bij elkaar tellen want uiteindelijk zullen er altijd wel leerlingen bijkomen. Je moet er elk jaar genoeg hebben. Dat is, denk ik, een bekommernis van de onderzoekers, maar ook van mij.
Het is goed dat er nu vroeger wordt gestart. Minister, ik ben zeer blij te horen dat er in het voorlaatste jaar van het middelbaar onderwijs al veel meer leerlingen dat een eerste maal invullen. Zo kunnen ze ook zelf zien hoe ze evolueren in hun denken, maar bijvoorbeeld ook in hun kennen en kunnen van bepaalde zaken. Zo kunnen ze zichzelf wat bijsturen. Dat kan het krachtigste aspect zijn van een dergelijk instrument: dat de studenten of leerlingen met zichzelf aan de slag gaan.
Minister, ik kijk uit naar het verdere verloop ervan. Mijn grote bekommernis is dat de onderzoekers alle relevante data kunnen krijgen die ze nodig hebben. Het is voor onderzoekers evident dat ze niet met persoonsgegevens uitpakken, en dat ze de privacy respecteren. Maar ze hebben wel veel gegevens nodig. Ze moeten die tijdig en correct kunnen krijgen, om die validering goed te kunnen doen. Er is snel sprake van een validering van testen, zoals nu ook met de OVSG-toetsen. Maar ook daar wil ik graag horen hoe die validering in elkaar zit wanneer er nu gevalideerde toetsen zijn. De onderzoekers die Columbus doen, hebben daarin de expertise. Die zijn natuurlijk nieuwsgierig om te weten of er andere toetsen zijn en volgens welke procedures die dan worden gevalideerd.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, collega’s, die niet-bindende oriënteringsproef op het einde van het secundair onderwijs is voor onze fractie een belangrijk instrument voor de studenten, vooral om ervoor te zorgen dat ze in de juiste studierichtingen van het hoger onderwijs terechtkomen, maar ook dat ze een realistisch beeld hebben van hun slaagkansen in het hoger onderwijs en in bepaalde studierichtingen. Daarom moeten die testen en proeven valide zijn. Ik sluit hier aan bij het pleidooi van mevrouw Brusseel: we moeten ervoor zorgen dat er voldoende data worden aangeleverd.
Ik verwijs ook naar wat ik daarover in het verleden zei naar aanleiding van actuele vragen en vragen om uitleg daarover. We moeten die resultaten zo snel mogelijk bij de onderzoekers krijgen. Minister, we hebben daar al over gesproken. Er was toen een probleem met de privacy. Dat zou zijn opgelost. Maar het is natuurlijk wel handig voor de betrokken onderzoekers dat dit een longitudinaal verhaal wordt: we moeten een mooie koppeling kunnen maken tussen wat er uitkwam, wat hij is gaan studeren, wat de resultaten waren en wanneer er is geheroriënteerd. Dan kunnen we daar effectief iets mee doen. Bijgevolg wil ik ervoor pleiten dat de privacy die wordt ingeroepen – en ik wil absoluut de privacy vrijwaren – niet leidt tot het gegeven dat we die data niet meer kunnen analyseren. Dat zou natuurlijk zeer jammer zijn, want dan gaat er veel energie verloren.
We moeten, zoals mevrouw Brusseel zegt, scholen aanmoedigen om deel te nemen. Ik vind het wat bizar dat scholen dat niet willen doen. Als ik hun argumentatie beluister, komt er niet zoveel uit. Ik weet niet uit welk gremium dat wordt aangestuurd. We kunnen scholen nog wat meer aanmoedigen, bijvoorbeeld via Schooldirect of via de CLB’s. We moeten hun erop wijzen dat dit toch een zeer uitgekiend instrument is.
De heer De Meyer heeft het woord.
Minister, ik ben het volledig eens met uw antwoord. Ik geef echter een aanvullend element, dat ik steeds bij de vorige besprekingen van dit thema heb gegeven in de commissie. Ik vraag dan ook telkens aandacht voor diegenen die niet kiezen voor hoger onderwijs maar wel voor de arbeidsmarkt. Er moet voldoende begeleiding zijn voor deze jongeren. We mogen dit zeker niet vergeten.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, ik ben het met veel opmerkingen eens, zeker ook met de laatste van de heer De Meyer.
Columbus is interessant als oriënteringsinstrument, vooral voor al wie eraan denkt om verder te studeren. Het is dus van belang dat dat goed gevuld is met de studierichtingen. Er is ook een hbo5. We moeten goed uitkijken welke studierichtingen er op termijn allemaal zullen inkomen. Dat zal het ook voor leerlingen die beroepsonderwijs volgen misschien nog veel interessanter maken om ook deel te nemen. We werken stap voor stap. Het is fantastisch dat we een instrument hebben. Het is ook fantastisch dat de onderzoekers van ons hoger onderwijs allemaal samenwerken. Het is niet zo evident om dat vertrouwen te krijgen. We zijn ook gestart met elementen uit proeven die anderen al hadden ontwikkeld. Het is een goede zaak dat men dan op die manier doet.
Ik ben het eens met het feit dat zonder voorbehoud zoveel mogelijk gegevens aan die onderzoekers ter beschikking moeten worden gesteld. Mevrouw Brusseel, ik was verrast dat u het had over SES omdat die SES-gerelateerde zaken nu net ter beschikking worden gesteld, maar dan wel geanonimiseerd. Maar voor mij is het ook relevant dat de onderzoekers dit gebruiken in het kader van het ontwikkelen van Columbus en niet voor allerlei andere onderzoeken. Het zijn dus wel doelgerichte data die worden verzameld.
Ik moet de onderzoekers opnieuw bij mij roepen omdat we een nieuwe machtiging moeten geven. Ik zal dus rekening houden met jullie zorgen. Ik zal met hen bekijken wat zij te kort hebben. De grens is voor mij de privacy. Daarover zijn we het allemaal eens, denk ik.
De longitudinaliteit is voor mij ook relevant. Ik heb daarnet geprobeerd dat uit te leggen. Een zesdejaars – of vijfdejaars – legt dat nu af, gaat dan naar het hoger onderwijs, boekt daar succes of geen succes. Je bent al snel een paar jaar bezig. Elk jaar worden onze gegevens meer verfijnder. Je zult die test dus kunnen verbeteren. Die onderzoekers moeten over al die gegevens beschikken om die test te verbeteren. Ik ben daarvan de grootste fan. Maar je moet ook toegeven dat we een paar jaar nodig hebben om die test te verbeteren.
Collega’s, ik heb met veel enthousiasme deze passage in het regeerakkoord mee geschreven en goedgekeurd. Mijn doel is dat elke leerling dit instrument zou gebruiken, ook leerlingen waar thuis nog geen digitale wereld is, zodat zij via de school de kans zouden krijgen om dat te doen en dan misschien net zouden worden getriggerd om hoger onderwijs te volgen. Ik beschouw dat als een instrument dat mee past in de emancipatie van jongeren. Het gaat niet alleen over het goed leren kiezen. Het gaat er ook over jongeren die thuis minder kansen hebben om een keuze voor het hoger onderwijs te maken, op weg te zetten om hoger onderwijs te volgen.
Is die 14.000 een goed resultaat voor mij? Ja, omdat het instrument in opbouw is. Maar het uiteindelijke doel is dat elke jongere deze test aflegt. Daarover mag geen twijfel bestaan.
Mijnheer Daniëls, mevrouw Brusseel, het verrast mij inderdaad. Indien u zou bespeuren dat er bij sommige scholen geen enthousiasme is, dan gaan we daarmee actief aan de slag, want dit is iets dat scholen niet noodzakelijk extra ballast geeft. Eigenlijk zouden ze blij moeten zijn dat we dat aanbieden als overheid of dat ze mee kunnen participeren aan de ontwikkeling. Want jongeren doen dat best wel graag. Je ziet dat ook aan het succes van de andere testen die er zijn aan de hogescholen en de universiteiten. Ik neem dat zeker mee.
Persoonlijk ben ik blij met die 14.000, omdat het er veel meer zijn dan vorig jaar. Ik ben er echt van overtuigd dat, zodra het instrument op zijn volle slagkracht kan werken, dus inderdaad zijn jaren op de teller heeft, dit ook als een rode vlek door Vlaanderen zal gaan.
Ik wil dat gerust nog eens meegeven in onze nieuwsbrieven. Binnenkort vindt er opnieuw een Ronde van Vlaanderen voor directeurs plaats. In de namiddag komt altijd het secundair onderwijs aan bod. Ik zal op die ronde vragen dat we een item maken van Columbus, zodat alle directeurs die daaraan deelnemen – het zijn er duizenden – nog eens een warm pleidooi kunnen houden om Columbus toch mee te integreren voor de vijfde- en zesdejaars. Dat zal dan ook weer een goede zaak zijn voor volgend jaar.
Wat de validering van de testen in het vijfde leerjaar betreft, is het onderzoek al vrijgegeven. Iedereen kan dat raadplegen. Het is gebeurd bij ons, op het steunpunt. Het is een document dat iedereen zal kunnen bekijken.
Ik heb er geen probleem mee – maar ik wil de agenda van deze commissie niet belasten – dat, mocht het u interesseren, zij die de validering hebben gemaakt, die komen toelichten. Het gaat hier natuurlijk om een andere validering, omdat het om testen gaat die al ettelijke jaren bestaan. We hebben bekeken of het op een goede wijze gebeurt, of het kwalitatief hoogstaand is enzovoort. Dat is anders dan wanneer je iets totaal nieuws ontwikkelt.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Minister, ik zal dat onderzoek dat werd vrijgegeven eens bekijken. Ik dank u.
Ik ben blij dat u benadrukt dat de test vooral een opportuniteit is. Want men erkent dat veel te weinig. En het is inderdaad zo dat, wanneer je vanuit je omgeving niet de meest stimulerende signalen zou krijgen wat voortstuderen betreft – richting professionele bachelor, universiteit of hbo5 – het goed zou zijn indien je via een test te weten kunt komen dat er toch heel wat mogelijkheden bestaan.
Wat de data betreft, was mijn bezorgdheid ingegeven door het feit dat de onderzoekers toch heel lang hebben moeten wachten op de data en dat er onduidelijkheid was over de reden waarom. Er was dus een bezorgdheid. Zij zien uiteraard ook dat het over een gigantisch groot aantal data gaat en dat er tijd nodig is om dat te verwerken. Zoals u zelf zegt, moet het enkele jaren draaien en moeten er veel data worden verwerkt. En blijkbaar was er op een bepaald moment een bottleneck. Dat wilde ik in alle openheid signaleren. Het lijkt mij namelijk belangrijk dat de onderzoekers tijdig de data krijgen en dat dat op geen enkel kantoor blijft liggen. Het is belangrijk dat diegenen die verantwoordelijk zijn voor de technologie begrip hebben voor de vragen van de onderzoekers en altijd oren hebben naar de vragen van de onderzoekers. Dat lijkt mij een zeer belangrijk punt.
Hiermee kunnen we inderdaad afronden wat vandaag betreft. Ik heb momenteel geen bijkomende vragen. Ik hoop dat de zaak ondertussen verder goed loopt.
De vraag om uitleg is afgehandeld.