Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over het advies van de Taalunie met betrekking tot het onderwijs van de Nederlandse taal
Verslag
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Minister, in De Standaard en Het Nieuwsblad van vrijdagochtend 27 januari 2017 lazen we dat de Nederlandse Taalunie komaf wil maken met het klassieke dictee en de luistertoets. Dat bleek niet te kloppen na contact met de instantie zelf. Volgens een advies van de Taalunie dient er meer aandacht te zijn voor bijvoorbeeld onlineconsultatie van woordenboeken en het omgaan met spellingcorrectors, dan het traditioneel begrijpend lezen van een tekst, gevolgd door het schriftelijk beantwoorden van vragen. Later op de middag werd dit artikel op de webpagina van de krant genuanceerd. Het advies van de Taalunie reikt immers veel verder en behandelt in hoofdzaak de toekomst van het onderwijs in het Nederlands, en dit op velerlei manieren.
Ik blijf me wel afvragen hoe het komt dat dergelijke concrete ingrepen vermeld zijn in een eerste artikel, om ze dan vervolgens te moeten nuanceren. Wanneer we dan contact hebben opgenomen met de Taalunie zelf, dan blijkt dat helemaal niet te kloppen. Ik kan daar uiteraard geen oordeel over uitspreken. Het is een vraag die ik formuleer.
Ik heb dan gekeken naar het advies zelf. Daarin wordt onder meer gepleit voor de duurzame integratie van talige kennis, vaardigheden en attitudes die noodzakelijk zijn, een stevig basisniveau van taalcompetentievereisten, doorlopende leerlijnen voor Nederlands, nieuwe aandacht voor taalbeleid op school enzovoort. Er zitten heel wat interessante elementen in, zij het dat ze wat vaag zijn geformuleerd naar mijn aanvoelen.
Het advies is er gekomen op vraag van het Comité van Ministers en werd door de Taalunie opgesteld. Het ligt ter bespreking bij de Vlaamse en Nederlandse ministers van Onderwijs en Cultuur. De tekst wil eveneens het publieke debat aanmoedigen.
Minister, kunt u de precieze totstandkoming van dit advies verduidelijken? Gaat u overleg plegen met de minister van Cultuur, alsook met de bevoegde ministers in Nederland? Welke timing wordt hierbij gehanteerd, wetende dat er binnenkort parlementsverkiezingen in Nederland worden gehouden? In welke mate kunnen de aanbevelingen van de Taalunie bijdragen aan de gesprekken in het kader van de eindtermen? Kunnen we garanderen dat in het onderwijs de kennisoverdracht van het Nederlands, met aandacht voor correcte spelling en grammatica, behouden zal blijven?
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Minister, een goede beheersing van de Nederlandse taal is cruciaal. We hebben het er gisteren ook nog over gehad in het debat. Sterke taalvaardigheid en kennis van het Nederlands zijn essentieel om volwaardig te kunnen participeren aan het sociale en economische leven. Een slechte kennis van het Nederlands hypothekeert de onderwijskansen van een leerling en maakt de toegang tot de arbeidsmarkt nauwer. We investeren dan ook in een vlotte taalverwerving Nederlands vanaf jonge leeftijd, zowel mondeling als schriftelijk.
Schriftelijke taalvaardigheid leren kinderen niet spontaan. Leerlingen moeten worden gestimuleerd en uitgedaagd om de taal in al zijn facetten te leren en te blijven beheersen. Kennis van het Nederlands is belangrijk, zowel op grammaticaal als op syntactisch en semantisch niveau. Een onderdeel daarvan is het correct toepassen van de spellingsregels. Met het dictee kan de leraar nagaan in hoeverre leerlingen de spelling onder de knie hebben. Er gaan stemmen op om het klassieke dictee weg te dicteren.
De Taalunie stelde op vrijdag 27 januari in Het Nieuwsblad en De Standaard de omgang met taal in het onderwijs in vraag. De organisatie lanceerde een voorstel om meer in te zetten op de omgang met onlinewoordenboeken en spellingcorrectors, eerder dan leerlingen de regels van het gemeenschappelijk taalarsenaal vanbuiten te laten leren. Dit kan een voorstel zijn ter aanvulling of als ondersteuning van kinderen met bijvoorbeeld dyslexie en dysorthografie. Alle ondersteuning die zij kunnen genieten, is uiteraard welkom. We denken dat het geen goed idee is om dit ter vervanging voor te stellen.
Minister, wat is uw standpunt ten opzichte van het door de Taalunie geformuleerde advies? Zal het advies een impact hebben op het talenbeleid van de scholen en de omgang met het Nederlands, wetende dat taalleerkrachten nu al vinden dat het aanbod dat ze mogen aanbieden aan hun leerlingen, reeds enorm vervlakt is de voorbije jaren?
Minister Crevits heeft het woord.
Het Comité van Ministers van de Nederlandse Taalunie krijgt op regelmatige basis adviezen aangeleverd door de Raad voor Nederlandse Taal en Letteren, een statutair orgaan van de Taalunie. Deze adviezen worden hetzij autonoom door de raad aangeleverd, maar ze kunnen ook op vraag gebeuren. In 2015 werd onder de titel ‘Vaart met taalvaardigheid’ een advies aangeleverd over de taalvaardigheid Nederlands van studenten in het hoger onderwijs. In navolging hiervan heeft het Comité van Ministers aan het Algemeen Secretariaat van de Taalunie gevraagd om – naast diverse bestaande adviezen die focussen op bepaalde doelgroepen en/of periodes – een globale visie aan te leveren over het onderwijs Nederlands in de 21e eeuw.
Deze visie is nu gepresenteerd onder de titel ‘Iedereen taalcompetent!’. Voor het uitwerken van deze visie heeft het Algemeen Secretariaat samengewerkt met een kerngroep van zeven experts, onder andere uit de lerarenopleidingen en vanuit de onderwijsverstrekkers. Er zijn nog meer deskundigen gehoord via drie rondetafelbijeenkomsten. Hiervoor werden leraren en professionals uit het intermediaire veld uitgenodigd, bijvoorbeeld onderwijsondersteuners, leerplanontwikkelaars, methodemakers en materiaalontwikkelaars, uiteraard telkens uit Vlaanderen en Nederland. Doel van de bijeenkomsten was een brede inventarisatie te maken van kennis, opvattingen, meningen over onderwijs Nederlands in de 21e eeuw.
In het verlengde van de rondetafelbijeenkomsten werden tot slot nog individuele gesprekken gevoerd met diverse onderzoekers. De voorliggende visie is ook afgestemd met de Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren en wordt op de volgende vergadering van het Comité van Ministers van de Taalunie geagendeerd.
Het advies, dat over veel meer gaat dan de spelling, is zeker lezenswaardig, niet het minst omdat er een heel breed overleg aan voorafgegaan is. Daardoor kan het voor het onderwijs Nederlands zeker een relevant kader voor verdere bespreking bieden. Momenteel is het aan de drie ministers van de Taalunie aangeboden en het zal collegiaal op zijn waarde besproken worden. Uit het overleg, uiteraard ook met minister Gatz, volgt een standpunt van het Comité van Ministers. Dat is de gebruikelijke en ook logische werkwijze binnen de Taalunie.
De eerstvolgende bijeenkomst van het Comité van Ministers is gepland op 12 juni 2017. De parlementsverkiezingen in Nederland vinden plaats op 15 maart 2017. Indien er op 12 juni – dat wordt wel spannend – nog geen nieuwe Nederlandse regering is gevormd, zal het overleg plaatsvinden met de demissionaire bewindspersonen uit de huidige regering. Indien er op 12 juni wel al een nieuwe Nederlandse regering is gevormd, zal het overleg plaatsvinden met de nieuw benoemde bewindspersonen. Vlaanderen blijft in rustig, stabiel water. Minister Gatz en ikzelf zullen er dus aanwezig zijn.
Het talenbeleid in het Vlaamse onderwijs vormt onderdeel van het lopende eindtermendebat. Het Vlaams Parlement kan het advies zeker gebruiken als er wordt gekeken naar de eindtermen, maar het behoort tot de autonomie van de onderwijsverstrekkers om het hoe van de implementatie te bepalen. Dat is iets wat me zeer ter harte gaat: we bemoeien ons met het wat maar niet met het hoe.
In de visie wordt uitgegaan van het begrip ‘taalcompetentie’. Dit omvat kennis, vaardigheden en attitudes samen. Kennisoverdracht van het Nederlands blijft dan ook zeker overeind staan. Correcte spelling en grammatica zijn daar fundamentele bouwstenen van. Ik zal dat ook benadrukken in het overleg, mocht dat te weinig in het advies tot uiting komen. Ik ben daar zelf ook zeer gevoelig aan.
In de visie worden ook nadrukkelijk geen aanbevelingen gedaan over de precieze invulling ervan, maar de genoemde fundamenten blijven zeker aanwezig en kunnen in samenhang met andere elementen worden versterkt.
Het proces rond de eindtermen kan met deze visie zijn voordeel doen, alle belanghebbende partijen in het onderwijs blijven uiteraard hun specifieke rol spelen.
Ik wil nogmaals benadrukken dat het over veel meer gaat dan over spelling alleen en dat in de visie nadrukkelijk geen aanbevelingen worden gedaan over de precieze invulling ervan in de klaspraktijk, wat overigens ook in het latere krantenartikel ‘Nee, de Taalunie geeft onze spelling niet op’ in De Standaard verduidelijkt werd. Ik wil dit nogmaals benadrukken omdat op een bepaald moment andere percepties – en ik heb deze week ervaring opgedaan met percepties – al dan niet bewust, in het leven werden geroepen.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Zoals ik ook al zei tijdens de inleiding bij mijn vragen, verschijnen er soms dingen die dan niet blijken te kloppen. Ik vraag me dan altijd af hoe dat komt. Waar is die perceptie dan plots gecreëerd?
Ik ben zeer tevreden met uw antwoord. Onze fractie hecht ook zeer veel belang aan een degelijk taalonderwijs, aan een goede overdracht van het Nederlands in de scholen, vanaf het kleuteronderwijs en op een doordachte wijze. We zien inderdaad dat het advies van de Taalunie daar ook over gaat, zij het in redelijk abstracte termen. Ik denk dat het belangrijk is – wij zullen daar in elk geval vanuit onze fractie voor pleiten en ik zal die boodschap overbrengen aan minister Gatz wanneer het over taal gaat – dat er aandacht wordt besteed aan het taalgebruik van de leerkracht, zoals ook in het advies wordt gevraagd. Dan moet men niet alleen naar de lerarenopleidingen kijken maar ook naar de permanente bijscholingen en naar de evaluaties.
Ik heb op het terrein al gemerkt dat er leerkrachten zijn die gebruikmaken van de tussentaal eerder dan van het Standaardnederlands. Ik vind dat niet kunnen, onze fractie vindt dat kwalitatief niet goed genoeg. We zitten al op het goede spoor door het Nederlands te evalueren bij de instaptoets maar in de lerarenopleiding moet men daar streng voor zijn. Het kan niet dat een leerkracht het Nederlands niet voldoende correct overbrengt in de klas, bij de leerlingen. Op dat vlak is er werk aan de winkel als we zien wat er vandaag gebeurt.
De Taalunie stelt bijvoorbeeld ook vast – en ze is daarin iets strenger dan in haar oordeel van 2006 – op basis van een onderzoek van de Karel de Grote Hogeschool dat er heel wat leerkrachten in wording zijn die ernstige spellingfouten maken. Blijkbaar is zelfs het gebruik van de spellingcorrector nog niet doorgedrongen. Ik heb niets tegen de spellingcorrector, maar dat is voor de snelle tikkers en voor mensen met dyslexie, zoals mevrouw Krekels al heeft gezegd. In oorsprong moet men vooral eerst leren schrijven. De basis moet zijn te streven naar kwalitatief zeer hoogstaand Nederlands, op het vlak van spelling én van syntaxis. Men maakt gebruik van invulboeken, dat is een fenomeen dat wij ook kennen. Het gebruik daarvan is zeer veralgemeend geworden in het leerplichtonderwijs maar zo leert men geen volzinnen schrijven, en al zeker geen samengestelde zinnen. Dat levert dan wel problemen op wanneer men gaan praten met mensen. Ik heb het hier over getuigenissen, ik moet dus oppassen voor de perceptie, maar het is geen interview met de zondagskrant, ik neem dus geen groot risico. (Gelach)
Maar ik wil toch even het risico nemen, we zijn hier immers onder vrienden. We horen getuigenissen van docenten hoger onderwijs die zeggen dat de studenten het moeilijk hebben om een degelijke synthese of tekst te maken, zowel op het vlak van spelling als op het vlak van syntaxis. Zij hebben het moeilijk om genuanceerde volzinnen te schrijven en dergelijke meer. Het is niet aan ons hoger onderwijs om de studenten te leren schrijven. Docenten moeten daar geen tijd mee verliezen. We kunnen moeilijk het geld in het hoger onderwijs besteden aan praktijkassistenten die de 18-jarigen, de plus-18-jarigen en de 20-jarigen moeten leren om een essay te schrijven. Dat kan echt niet, maar dat is vandaag het geval. Ik baseer me op getuigenissen. En mocht daar onderzoek over bestaan, zeer graag. Dat is een van mijn volgende vragen.
Er is her en der onderzoek. De Lessius Hogeschool, die intussen van naam is veranderd, had daar in 2008-2009 onderzoek naar gedaan, en de Karel de Grote Hogeschool blijkbaar ook.
Ik denk dat dit probleem moet worden aangepakt.
Wat de Taalunie verder ook vraagt, is een taalbeleid op het niveau van de scholen. Ik heb het genoegen gehad te spreken met een aantal taalbeleidscoördinatoren. Die mensen leveren zeer interessant en degelijk werk op het terrein, maar hun werk is helaas een beetje te vrijblijvend. Zij worden niet altijd gevolgd door de schoolteams en leerkrachten. Ook op dat vlak kunnen we nog wat winst boeken om het Nederlands niet alleen in de les Nederlands te onderwijzen, maar om het Nederlands over heel het schoolgebeuren sterker te waarderen dan vandaag het geval is.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Ik wil nog even verder ingaan op de visie van de Taalunie, die gelukkig breder is dan enkel het dictee en wat er is verschenen in de krant. Een van de fundamenten waar de visie op steunt, is dat blijkbaar een op de drie jongeren de leerinhouden Nederlands weinig tot niet interessant vindt en de relevantie ervan niet of onvoldoende ervaart. Wat het leerplichtonderwijs betreft, blijkt dat afstuderende leerlingen maar een lage mate van leesplezier hebben en de echte meerwaarde in het plezier van taal niet echt hebben ervaren.
Ik wil daar nog even op ingaan, want we gaan dat niet oplossen door goedkope dingen te lanceren en zeker ook niet door te lanceren dat ‘hun’ een ideale naamval is die te pas en te onpas gebruikt wordt. Ik denk dat het ook aan de Taalunie is om advies te verlenen over het Nederlands aan Nederland en Vlaanderen, en niet alleen aan Nederland, waar dat gemakkelijker blijkt te worden gebruikt.
Het is belangrijk dat we teruggaan naar het vak om het in zijn geheel te waarderen. Die vaardigheden en competenties zijn belangrijk, maar zeker ook die kennis. Zonder kennen geen kunnen. Ik benadruk daarmee ook de bezorgdheid die ik hoor van taalleerkrachten die hun vak de laatste jaren hebben zien nivelleren. Ik hoor masters die zeggen dat zij heel veel leren van de Nederlandse taal. Zij hebben een liefde ontwikkeld voor die taal en cultuur en kunnen die helemaal niet doorgeven aan hun leerlingen in het hoger secundair onderwijs omdat ze een aantal zaken zo strikt moeten volgen. Ik geef een eenvoudig voorbeeld. Blijkbaar leert men in de eerste graad een telefoongesprek te voeren met bekenden. In de tweede graad komt dat gegeven terug en leert men telefoneren met een volwassen bekende, in de derde graad komt dat gegeven nog eens terug en leert men telefoneren met een onbekende. Dit is een heel banaal voorbeeld, maar het onderwijs zit blijkbaar vol met dergelijke zaken, waardoor leerkrachten er nooit toe komen dieper in te gaan op die taal en die cultuur en hun leerlingen daar ook niet voor kunnen enthousiasmeren.
In de gesprekken die nog worden gevoerd met de collega’s uit Nederland, maar zeker ook in het teken van de eindtermen, moeten we in gedachten houden dat we ook die zaken niet uit het oog mogen verliezen. Kennis is daar gewoon een volwaardig onderdeel van.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.