Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, kwetsbare jongeren hebben nood aan een samenhangende jeugdhulp. Nog steeds biedt het decretale kader van integrale jeugdhulp te weinig aandacht aan de conceptuele en operationele uitwerking van hulpcontinuïteit. Zo blijven doelstellingen vaag en werden geen duidelijke indicatoren bepaald die continuïteit garanderen. Dat blijkt uit een masterscriptie Agogische Wetenschappen aan de VUB van Marjon Ebraert.
Al in 1999 beschreef de Maatschappelijke beleidsnota Bijzondere Jeugdzorg het gebrek aan zorgcontinuïteit. Overheid en wetgever bleven niet blind voor dit probleem en schoven daarom in het decreet Integrale Jeugdhulp ‘het waarborgen van hulpcontinuïteit binnen de jeugdhulp’ naar voren als expliciete doelstelling. Er werden sindsdien heel wat inspanningen geleverd voor een jeugdhulp met minder breuklijnen: modulering, crisishulpverlening, intersectorale toegangspoort en multidisciplinaire centra moeten hun bijdrage leveren. Toch zijn resultaten niet altijd zichtbaar. Jongeren en hulpverleners blijven vragende partij om breuklijnen binnen het hulpverleningslandschap te vermijden en minstens te beperken.
Hulpcontinuïteit is een containerbegrip geworden. Iedereen weet wat het betekent, maar niemand kan nog zeggen wat het precies inhoudt. Het decreet ambieert een betere en snellere schakeling tussen de verschillende hulpaanbieders. Gedeelde uitgangspunten en transparante modules moeten helpen. Maar uit onderzoek blijkt dat het begrip hulpcontinuïteit moeilijk hanteerbaar blijft. Afhankelijk van de cliënt, hulpverlener of context krijgt het begrip andere betekenissen.
Wil men hulpcontinuïteit, dan moet men informatie uitwisselen. In de jeugdhulp blijkt dat niet evident. Integrale jeugdhulp heeft aandacht voor die informatie-uitwisseling. Het creëerde verschillende informatiesystemen: Informaticasysteem Intersectorale Toegangspoort (INSISTO), begeleiding in cijfers (BINC), leerlingenbegeleiding administratie en registratiesysteem (LARS) enzovoort. Maar die veelheid aan systemen mondt uit in een gebrek aan afgestemde en overzichtelijke registratie.
Wil men hulpcontinuïteit, dan moet men relationele breuken vermijden. Relationele continuïteit focust op de hulprelatie tussen cliënt en hulpverlener. Ook daar mogen geen breuken of gaten vallen. Dat is een hele uitdaging. Toch mag de hulp niet stilvallen. Dat kan door bruggen te bouwen tussen de voorgaande, huidige en toekomstige zorg. Een goede overdracht van dossiers is cruciaal voor die relationele continuïteit. Een hulpverlener is verantwoordelijk om het zorgdossier vast te houden totdat een andere hulpverlener het in handen neemt.
Men moet ervoor zorgen dat dit ook op het terrein gebeurt. Stel dat iemand op een wachtlijst mag staan en hulp krijgt tot een bepaalde leeftijd, en dan vier jaar moet wachten om op een nieuwe wachtlijst te kunnen staan, dan is elke vorm van continuïteit zoek. Jongeren en ouders moeten duidelijk weten wat ze kunnen verwachten binnen een hulpverleningstraject.
Wil men hulpcontinuïteit, dan is er nood aan een voortdurende match. Als de noden van de cliënt veranderen, dan moet de hulpverlening daar tijdig en passend op reageren. Met maatwerk kan het hulpaanbod gematcht en aangepast worden. Ook die beheerscontinuïteit is binnen de jeugdhulp een moeilijk punt. Om die te versterken, moet het huidige aanbod minstens vereenvoudigd worden.
Wil men hulpcontinuïteit, dan moet er altijd iemand bij de cliënt kunnen zijn. Een cliënt moet bij probleemsituaties altijd op iemand kunnen rekenen die beschikbaar en aanspreekbaar is. Contactcontinuïteit betekent dat een hulpverlener zijn cliënt nooit loslaat, ook niet op momenten dat de hulpverlening dreigt stil te vallen omdat er geen passend aanbod is. De verantwoordelijkheid voor contactname is binnen de integrale jeugdhulp te vrijblijvend. Er moet een mentaliteitswijziging komen. Een knipperlicht moet aanschieten zodra er breuken in het traject zijn. Zeker de overgang naar meerderjarigheid – we hadden het er al eerder over – is dan een belangrijk aandachtspunt.
Wil men hulpcontinuïteit, dan moet men de cliënt centraal zetten. Om breuklijnen in de hulpverlening te vermijden, moet de cliënt centraal staan. Zo werkt een hulpverleningsnetwerk beter wanneer er duidelijke adviezen vanuit het cliëntperspectief geformuleerd worden. Toch neemt men in de jeugdhulp nog te veel beslissingen boven de hoofden van de jongeren, vaak op basis van een diagnose. De jeugdhulp moet daarom opschuiven in een richting waarbij de cliënt maximaal mederegisseur is van wat over hem verteld en geschreven wordt. Het centraal stellen van de cliënt is de basis van alle vormen van continuïteit.
Minister, welke stappen zult u ondernemen om bovengeschetste knelpunten in verband met hulpcontinuïteit te verbeteren opdat hulpverleningsbreuken in de integrale jeugdhulp vermeden kunnen worden?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Het lijkt ons het het best om de acties die al ondernomen zijn of die momenteel verder worden uitgerold om door een betere samenwerking binnen de jeugdhulp de trajectbegeleiding te verstevigen, en zo meer continuïteit te garanderen, even te overlopen.
Allereerst moeten we hierbij duidelijk verwijzen naar de recente motie van 5 oktober 2016 naar aanleiding van het debat dat we in deze commissie hadden inzake het continuïteitsvraagstuk in de jeugdhulp. We waren het er toen allen over eens dat het zorgen voor continuïteit door trajectbegeleiding in eerste instantie behoort tot het wezen van elke hulpverlener, dit natuurlijk mits duidelijke afspraken. We bekijken die trajectbegeleiding dan ook als een specifieke functie, die ook altijd in relatie staat tot bijvoorbeeld de rol van vertrouwenspersonen, de contactpersonen-aanmelders en de betrokken hulpverleners. Dat staat zo letterlijk te lezen in die motie.
Zeer concreet betekent dit dat we de keuze voor een samenwerkingsmodel binnen de jeugdhulp uitdrukkelijk moeten benadrukken en doortrekken. Het is geen optie meer om te denken in een doorverwijssysteem met breuken. Dat samenwerken over sectoren heen, levert resultaten op in complexe situaties, we zijn er ook van overtuigd dat dit ook in een vroeger stadium zo is. Preventie, vroegdetectie en rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp moeten regionaal beter op elkaar worden afgestemd.
Zoals al omschreven in de 2.0-aanpak, betekent dit een gerichte aanpak op verschillende domeinen. De acties om de continuïteit te vergroten, zijn hierin duidelijk omschreven, we gaan op die vier speerpunten verder in. Die speerpunten zijn: we maken het aanbod in het rechtstreeks toegankelijke aanbod beter bekend en overzichtelijk, we versterken de bestaande mogelijkheden of sturen bij waar nodig, we gaan voor een netwerkaanpak met duidelijke of duidelijkere verantwoordelijkheden en tot slot investeren we ook in de groei van het aanbod binnen het rechtstreeks toegankelijke en in vroegdetectie en -interventie.
Meer continuïteit betekent het realiseren van twee zeer belangrijke basiscondities: een verbeterde registratie in de jeugdhulp en het transparanter maken van het aanbod in een verbeterde sociale kaart.
Vorig jaar werd al een eerste intersectoraal jaarverslag van de jeugdhulp gepresenteerd. Dat was een eerste dergelijk verslag, maar toch niet onbelangrijk voor de evoluties in de jeugdhulp in Vlaanderen. We hebben toen ook gezegd dat dit systematisch wordt verbeterd.
Om in de toekomst net meer en betere verbindingen tussen de verschillende informaticasystemen te kunnen maken, werken de betrokken administraties nu aan ‘e-Youth’, dat op basis van het rijksregisternummer ook zal rapporteren over intersectorale trajecten van jongeren.
Want, laat het duidelijk zijn – en dit komt ook in de volgende vraag aan bod –: als we een realiteitsgetrouw zicht willen hebben op hoe vraag en aanbod zich binnen de jeugdhulp verhouden, dan is een gedeelde registratie op basis van een unieke identificatie, namelijk het rijksregisternummer, de enige logische optie.
E-Youth zal het mogelijk maken al beschikbare cliëntinformatie te hergebruiken, en dat komt zowel de cliënten als de hulpverleners die voor de trajectbegeleiding instaan, ten goede. We hebben net naar de kinderpsychiatrie verwezen. Als we komen tot een dossier dat consulteerbaar is, binnen alle grenzen van het beroepsgeheim, dan zullen we op dat vlak zeker een grote stap vooruit hebben gezet. Jongerenwelzijn stelde vast dat de informatie-uitwisseling binnen en buiten het agentschap beter kan en moet. Het startte daarvoor met een afstemming van de inhoud van de verschillende, bestaande sectorale registratiesystemen, te beginnen met de gegevens die verwerkt worden in het intersectoraal jaarverslag Jeugdhulp.
Op termijn willen we e-Youth ook beschikbaar stellen voor de private jeugdhulpaanbieders, eventueel ook in de vorm van gebruikersinterfaces, om zo kleinere spelers de kans te geven om ook elementen van e-Youth optimaal te benutten zonder hiervoor zelf informatiesystemen te moeten bouwen. Ook bieden we de mogelijkheid om bepaalde componenten als diensten ter beschikking te stellen voor mobiele apps. Dat laatste sluit perfect aan bij de bredere aanpak van online hulpverlening.
Het onderzoek hoe gebruikers zich op een veilige en verantwoorde wijze kunnen authenticeren via een mobiele interface, is intussen uitgemond in een project van het Facilitair Bedrijf van de Vlaamse Overheid. INSISTO, het systeem in de niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp zal dienen als proefproject voor de mobiele toegang.
En nu komt een zin speciaal voor collega Parys. Hier komt meteen ook de zogenaamde Hackathon opnieuw in beeld, die dan kan worden ingezet als middel tot een vereenvoudiging van de aanmelding.
We maken het aanbod in de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp transparanter door de databank modulering en de Vlaamse sociale kaart op elkaar af te stemmen. Deze actie betekent zeer concreet een praktijkgerichte component, die resulteert in een regionale afstemming van het bestaande aanbod van ‘begeleidingsmodules’ over de verschillende sectoren heen. Met andere woorden: we leggen het aanbod dat vroeger opgedeeld was in sectoren naast elkaar om meer gemeenschappelijkheid te krijgen. Deze actie loopt in 2017 en slaat ook op heel het probleemgebonden aanbod in het rechtstreeks toegankelijke werkveld. Bovendien wordt er lokaal en bovenlokaal ingezet op meer bekendmaking van het rechtstreeks toegankelijk aanbod. Op het vlak van informatie-uitwisseling is er dus nog een belangrijke weg af te leggen, maar na de resolutie van het Vlaams Parlement zijn er zeker zaken in beweging gekomen.
Zoals we allen weten, zijn er al instrumenten om de continuïteit te garanderen. We verwijzen kort nog even naar het cliëntoverleg en de bemiddeling. De analyse was dat die te weinig bekend waren en meer ingeburgerd moeten geraken. In het jaarverslag van 2015 zagen we al de eerste resultaten van het inzetten op een betere bekendmaking. Het aantal momenten van cliëntoverleg neemt sterk toe: van 263 in 2014 naar 379 in 2015. Bij cliëntoverleg gaan jongere en ouders samen met hulpverleners in overleg, onder begeleiding van een neutrale voorzitter, om de hulp beter op elkaar af te stemmen. Bij bemiddeling wordt de dialoog tussen de betrokken partijen door een bemiddelaar hersteld. Het aantal bemiddelingen stijgt van 32 in 2014 naar 91 in 2015.
De regionale afdelingen Continuïteit en Toegang van het agentschap Jongerenwelzijn zetten nu verder in op cliëntoverleg en bemiddeling in alle op te starten of lopende hulpverleningstrajecten waarin er een nood is aan afstemming van de hulp om tot een coherent, samenhangend plan te komen.
Concreet betekent het dat de vroegere afdeling van de toegangspoort zich meer en meer profileert als een dienstverlenende actor, die ook in situaties waarin het moeilijk loopt binnen de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp kan faciliteren om deze situaties te deblokkeren.
We organiseren de regionale afdelingen als info- en aanspreekpunten binnen de jeugdhulp. Hulpverleners die nood hebben aan ondersteuning bij de oriëntatie in het jeugdhulplandschap of die vastzitten met hun traject in de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp, kunnen bij dat aanspreekpunt terecht. In de niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp nemen de jeugdhulpregisseurs deze rol op. Het tempo waartegen deze info- en aanspreekpunten kunnen worden gerealiseerd, koppelen we, zoals u weet, ook aan de overdracht van de provinciale personeelsleden naar het agentschap Jongerenwelzijn.
Een ander voorbeeld van het bijsturen of verduidelijken van de bestaande instrumenten is de rolverduidelijking voor onder meer de contactpersoon-aanmelders bij de intersectorale toegangspoort, de crisisjeugdhulpverlening en de gemandateerde voorzieningen. We expliciteren de opdrachten van de contactpersoon-aanmelder bij de intersectorale toegangspoort, de meldpunten crisisjeugdhulp en de gemandateerde voorzieningen. Concreet betekent het dat een aantal afspraken veralgemeend worden gemaakt.
Ook in het rechtstreeks toegankelijke werkveld moeten we komen tot een algemeen afsprakenkader, dat de rollen, functies en opdrachten van alle partijen letterlijk omschrijft.
We geven hierbij prioriteit aan de afspraken die zeer belangrijk zijn in het dichten van het net. We beschreven die ook in de 2.0-aanpak. Wie is aanspreekpunt als er een wachttijd is en wie is aanspreekpunt als er een vermoeden is van verontrusting in de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp?
We geven hiermee uitvoering aan de vraag naar het outreachend karakter van de jeugdhulpverlening in geval van samenwerking of verwijzing tussen diensten, zoals de brede instap en de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp.
Die minimale afspraken worden door de intersectorale aansturing van de jeugdhulp nu zeer concreet uitgewerkt, zodat dit voorjaar een begin kan worden gemaakt met de implementatie ervan. Het is duidelijk dat we van het rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpaanbod verwachten dat ze, ten aanzien van de brede instap, outreachend gaan werken en dat ze ook consult- en ondersteuningsopdrachten opnemen. Voor de cliënt moet het alvast duidelijk zijn wie hem welke hulp vanaf wanneer zal bieden en ook tot wie hij zich met zijn vragen gedurende eventuele wachtperiodes kan richten. Deze afspraken moeten schriftelijk worden gemaakt en aan de cliënt worden meegedeeld samen met de vermoedelijke duur van de wachttijd voor het opstarten van probleemgebonden rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp.
Voor het faciliteren van al die acties zullen er in 2017 ook financiële incentives aan het intersectorale regionale overleg jeugdhulp worden toegekend. Het agentschap Jongerenwelzijn maakt hiervoor dit jaar 20.000 euro per regio vrij.
Tot slot – en zeker niet onbelangrijk – zetten we in op de rol die vertrouwenspersonen kunnen spelen. Het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin breidt in samenwerking met het communicatiebureau Absoluut een campagne van rechtstreekse communicatie met minderjarigen en ouders voor. Die campagne bestaat uit een toegankelijke webpagina met informatie voor minderjarigen, ouders en opvoedingsverantwoordelijken, en een filmpje, te verspreiden via sociale media. Deze campagne wordt nog in het voorjaar gelanceerd.
Ook hulpverleners en voorzieningen worden geïnformeerd en gesensibiliseerd via de bestaande communicatiekanalen, onder andere via rechtspositie.be en de nieuwsbrief jeugdhulp. In elke regio wordt een informatiemoment voor hulpverleners en directies georganiseerd. Op jeugdhulp.be/mijn-jeugdhulp wordt ook een specifieke webpagina voor de vertrouwenspersonen zelf aangemaakt, met daaraan gekoppeld de mogelijkheid om vragen te stellen via mail. Daar wordt ook een rubriek ‘veelgestelde vragen’ opgenomen.
Hoewel het vinden van een vertrouwenspersoon in het eigen netwerk van de minderjarige de eerste optie is, maken we ook werk van een ‘pool van vertrouwenspersonen’. Deze pool is in eerste instantie bedoeld als vangnet voor minderjarigen die zelf geen vertrouwenspersoon vinden of kunnen aanspreken, bijvoorbeeld omdat ze weinig netwerk hebben of er geen beroep op willen doen of voor minderjarigen die zelf geen vertrouwenspersoon kunnen aanduiden bijvoorbeeld omdat ze heel jong zijn en er een belangenconflict is met de ouders én er niemand uit hun netwerk die rol kan opnemen. De pool van vertrouwenspersonen moet ook dit jaar operationeel zijn.
Wanneer een hulpvraag complexer is, meerdere levensdomeinen betreft, is het vaak nodig om meerdere hulpaanbieders in de regio te betrekken. Ook dan is samenwerking volgens een gemeenschappelijk plan essentieel om hulpcontinuïteit te creëren.
Verschillende vormen van hulp kunnen gecombineerd en in samenhang worden ingezet. Meerdere acties werden opgezet. Zoals al gezegd worden de beschikbare vormen van casusoverleg versterkt en meer bekendgemaakt. Het bestaande cliëntoverleg neemt daarin een centrale plaats in. We voorzien in een versterking van het mandaat van de hulpcoördinator die voor elk cliëntoverleg wordt aangesteld. Meestal wordt deze rol opgenomen door de hulpverlener die het dichtst bij de jongere en het gezin staat. Hij of zij behoudt het overzicht, bewaakt de uitvoering van de afspraken en is beschikbaar en aanspreekbaar. Hij of zij kan op elk moment een nieuw overleg aanvragen om de hulpverlening op te volgen of aan te passen aan de gewijzigde noden. Daarbij moet het ook mogelijk zijn een incentive uit te werken voor de hulpverlener die de rol van hulpcoördinator op zich neemt.
Duidelijk is ook dat het meer expliciteren van de verantwoordelijkheden het best rendeert in een regionale, lokale aanpak in netwerken rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp, waarbij over de sectoren heen en regionaal meer geïntegreerd wordt gewerkt.
We zijn er ons ten slotte van bewust dat een belangrijke voorwaarde om continuïteit in de jeugdhulp te waarborgen bestaat in een voldoende beschikbaar, gedifferentieerd en gespreid aanbod, dat vooral ook complementair kan worden ingezet. Ook daarin zetten we stappen vooruit. Zo werden in 2016 de intersectorale netwerken voor jongeren met bijzonder complexe problematieken opgestart. Dat gaat over recurrent 2 miljoen euro.
Tijdens deze legislatuur is het rechtstreeks toegankelijke aanbod al uitgebreid met 150 modules positieve heroriëntering. Ik heb het nu alleen over de bijzondere jeugdhulp. Deze uitbreiding staat voor een bijkomende investering van ongeveer 1,5 miljoen euro. Dat betekent een bijkomend aanbod naar ongeveer 450 gezinnen.
Deze uitbreiding werd uitgevoerd samen met een beweging waarin een aanzienlijk gedeelte van de capaciteit – het volledige aanbod dagbegeleiding in groep en alle modules contextbegeleiding, met uitzondering van de meest intensieve begeleidingen – rechtstreeks toegankelijk werd gemaakt.
We mogen ook de specifieke inspanningen van eind vorig jaar niet vergeten, meer bepaald voor kinderen en jongeren met een asielachtergrond, goed voor 6,6 miljoen euro. We hebben eveneens beslist om bijkomend 1,6 miljoen te investeren in honderd plaatsen rechtstreeks toegankelijke begeleiding voor autonoom wonen voor de 16-plussers onder de niet-begeleide minderjarigen.
Verder realiseren we sinds het nieuwe Pleegzorgdecreet jaarlijks een groei van ongeveer 3 miljoen euro. We zijn ervan overtuigd dat het inzetten op pleegzorg ook doorstroming creëert in andere aanbodvormen.
In het plan voor de geestelijke gezondheidszorg dat we vorige week voorstelden, zit een aanzienlijk deel met bijzondere aandacht voor kinderen, jongeren en een zo vroeg mogelijk aanbod. Zo investeren we 600.000 euro in het programma vroegdetectie en vroeginterventie. Het zogenaamde VDIP-team helpt jonge mensen tussen 14 en 35 jaar én hun omgeving om een eerste of tweede psychose te voorkomen. Ook daarbij is de intersectorale werking met huisartsen, diensten pediatrie, consultatiebureaus voor het jonge kind, Huizen van het Kind, preventieve gezondheidszorg in het onderwijs, de CAW’s, de voorzieningen van het agentschap Jongerenwelzijn en het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap essentieel. Het gaat dus over een brede scope, waarbij wordt ingezet op het versterken van al deze sectoren om snel te kunnen detecteren.
We gaan ook de eerstelijns psychologische hulp voor kinderen en jongeren met een project van 400.000 euro versterken. Ook daar is het evident dat er moet worden samengewerkt met de eerste lijn.
Ik vermeld ook nog maar eens de ondersteuning van TEJO, Therapeuten voor Jongeren, met 150.000 euro. Met dat budget kunnen ze zich in Vlaanderen breed en meer en meer als zeer laagdrempelige actor op hun eigen specifieke manier richten tot kinderen en jongeren met vragen rond geestelijke gezondheid.
Ook in de sector personen met een handicap is er, zoals u wel weet, een belangrijk bedrag uitgetrokken voor de uitbreiding van de rechtstreeks toegankelijke hulp.
We proberen uit te breiden en in die uitbreiding in te zetten op meer samenwerking. We proberen de aanbevelingen over de continuïteit die het parlement heeft goedgekeurd, systematisch uit te werken. We zetten daarbij vooral in op ondersteuning van de samenwerking en afspraken op het regionale niveau en het creëren van een kader dat veel duidelijker maakt wie in een concrete casus op dit terrein de verantwoordelijkheid neemt.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, ik heb geprobeerd in de zeer uitgebreide uitleg eventuele nieuwe zaken te ontdekken. U zegt dat er binnenkort een ‘pool van vertrouwenspersonen’ operationeel wordt. Hoe ziet u die pool precies? Hoe wilt u die operationeel maken? Hoe verhoudt de pool zich tot het initiële concept van de trajectbegeleiders? Wat mag ik daaronder precies verstaan? Dat is een niet onbelangrijke vraag. Als die pool heel erg aansluit bij het idee van de trajectbegeleiding dat altijd is vooropgesteld, maar dat het decreet niet heeft gehaald, dan is dat natuurlijk een manier om hulpverleners continuïteit te garanderen.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, ik ben blij dat we nu eens een overzicht hebben gekregen van de stappen die worden gezet. Dat is interessant. U vermeldde de vernieuwde INSISTO, een dienst continuïteit binnen de toegangspoort met lokale afdelingen. Dat zijn zaken met potentieel om voor vooruitgang te zorgen.
Mijn vraag is dan of dat alles zorgt voor een snellere doorstroming. Geraken jongeren sneller op de juiste plaats? Gaat er minder tijd naar administratie? Denk aan het vermaledijde A-document, waarvan werd gezegd dat het tot tien uur vroeg om het in te vullen. Is dat nu beter? Zijn er ook minder breuken in de jeugdhulp? Hebt u er zicht op of er op deze terreinen beterschap is? U geeft een lange opsomming van dingen die gaande zijn en die een antwoord kunnen bieden, maar volgt u ook op of ze effectief voor vooruitgang zorgen en of de maatregelen voldoende zijn om de ambities van het parlement, maar ik denk ook van uzelf waar te maken?
Dan nog een laatste vraag. U hebt opgesomd welk aanbod erbij komt. Iedere extra plek die wordt gecreëerd, is welkom, maar we weten allemaal dat het onvoldoende is om de noden echt te lenigen. Zult u een soort van behoefteanalyse maken van wat er effectief nodig is en de groeipaden om daar toe te komen? U bent nu bezig met het wegwerken van de ‘wachtlijst’, maar tegelijk is het interessant de oefening te maken wat er nog nodig is, waar de tekorten zitten en hoe we ze kunnen oplossen, zodat we op lange of middellange termijn een echt beleid inzake aanbod kunnen uitstippelen.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Mevrouw Van den Bossche, het is inderdaad de bedoeling een oproep te lanceren naar mensen die geïnteresseerd zijn om een rol als vertrouwenspersoon op te nemen. De rol wordt inhoudelijk niet gewijzigd, maar deze persoon zal natuurlijk wel bijdragen tot het bewaken van de continuïteit. Voor kinderen en jongeren die echt niemand hebben, zoeken we een groep, die we natuurlijk ook de nodige begeleiding en vorming bieden om die rol te kunnen opnemen.
Mevrouw Van den Brandt, ik heb er geen enkel probleem mee dat we een bepaalde tijd na de goedkeuring van de resolutie een stand van zaken opmaken en nagaan hoever een en andere gevorderd is. We hebben het nu natuurlijk vooral over het continuïteitsvraagstuk gehad, maar er zijn nog punten waarop we vooruitgang proberen te boeken. Op korte termijn richten we ons op een zeer goede, verbeterde analyse van wat er aan vraag en aanbod bestaat. We hebben het er onlangs ook over gehad naar aanleiding van een vraag van de heer Parys over de ‘gap’ tussen een openstaande plaats en een wachtende. Met het jaarverslag zullen we nog heel wat stappen moeten zetten om een heel exact beeld te krijgen van de vragen die leven. Een behoefteraming is een beetje afhankelijk van hoeveel vragen naar vormen van jeugdhulp er in de samenleving zijn. Op dat punt zal elk jaarverslag een verbetering meebrengen.
Ik reken daarvoor natuurlijk ook op de upgrades van de informaticasystemen, het vereenvoudigde A-document en de nieuwe rol van de afdelingen. We hebben over dat laatste nu niet zoveel gesproken, maar ik heb het wel uitdrukkelijk vermeld. Het gaat niet over een beetje cosmetica. In onze administratie hebben we de taak van een afdeling, die bedoeld was om de toegangspoort tot de jeugdhulp te beheren, bijgestuurd, zodat ze nu inzet op continuïteit en toegang. We hebben daarbij natuurlijk ook geprobeerd onze administratieve posities aan te passen om meer te kunnen inzetten op het faciliteren van hét grote issue, de verbeterde continuïteit. Als u op een bepaald ogenblik daarvan een stand van zaken wil, dan nodigen we het agentschap uit en geven we tekst en uitleg bij de manier waarop de aanbevelingen van het parlement zijn geïmplementeerd. Dat is uiteraard geen probleem. U mag verwachten dat we zeer scrupuleus trachten de 2.0-aanpak te monitoren. Er is ook een nieuwe ‘governance’ opgezet. Ook dat is het gevolg van de besprekingen in deze commissie. Alle administraties zijn onder één aansturingscomité gebracht, dat ik zelf voorzit. Het volgt tweewekelijks de dossiers op en ondersteunt zo de vooruitgang van de integrale jeugdhulp.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, uit uw uitleg blijkt dat de pool aardig in de buurt komt van de trajectbegeleiders die ooit werden voorgesteld. Het gaat niet langer alleen om het concept dat een jongere zelf iemand uit zijn omgeving aanwijst als vertrouwenspersoon, maar, als ik het goed begrijp, zult u ook een oproep doen naar mensen die bereid zijn om als vertrouwenspersoon op te treden voor jongeren die ze vooraf misschien niet kennen. Als u dat zo invult, dan komt dat voor mij heel dicht in de buurt van de trajectbegeleiding, en dat vind ik ongelooflijk goed nieuws. Dan moet u daar vooral groot mee uitpakken en een ferme oproep lanceren, zodat heel veel mensen erop kunnen ingaan. Als het goed is, zeg ik het ook. Ik had alleen niet gedacht dat het er nog van ging komen. Ik ben dus ongelooflijk blij, minister. Lanceer een oproep, en ik zal die mee ondersteunen. Laten we dat allemaal doen. Ik ben oprecht tevreden met wat u zegt. Soms kan een mens gewoon tevreden zijn en dat, minister, hangt meestal af van uw antwoord. Er is dus een correlatie tussen beide.
De vraag om uitleg is afgehandeld.