Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Vraag om uitleg over de samenwerking tussen jeugdhulp en jeugdpsychiatrie
Verslag
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Minister, we hebben in deze commissie al heel wat vragen gehad over isolatie en fixatie in de psychiatrie. Nu nemen we in een reeks krantenartikelen kennis van andere problematische situaties die naast isolatie en fixatie bestaan, maar die er wel mee verbonden zijn.
Opvallend is dat het gaat over vragen die niet onoverkomelijk lijken en ook volledig passen in de evolutie van de zorg die zich ook in de fysieke geneeskunde heeft afgespeeld. Het gaat om de vraag naar een aanpak op maat, een aanpak die rekening houdt met de persoonlijkheid van de patiënt en niet één aanpak voor alle patiënten ongeacht hun persoonlijkheidskenmerken; om de vraag naar een plaats voor de familie bij de behandeling en het behoud van het contact met de familie tijdens de opname; om de vraag naar inspraak van de patiënt, die vaak heel goed weet wat er fout loopt; om de vraag naar de zinvolheid van de vele regeltjes waarin patiënten zich steeds moeilijker kunnen vinden.
Willy Vandamme, geen onbekende in de welzijnswereld, is gestart met een nieuwe benadering, namelijk de openhartcirkel. Elk lid van het gezin krijgt de tijd om zijn gevoelens en gedachten te uiten, de angst onder ogen te zien en op een nieuwe manier naar elkaar te kijken. Er worden tips gegeven om jongeren in een crisis te ondersteunen door een zorgend netwerk aan huis uit te bouwen.
Naar aanleiding van een eerdere vraag over fixatie, meldde u dat het Agentschap Zorg en Gezondheid en Zorginspectie het huidige referentiekader voor psychiatrische ziekenhuizen actualiseert.
Daarom heb ik volgende vragen, minister.
Zal er bij de actualisatie van het referentiekader voor psychiatrische ziekenhuizen aandacht zijn voor de andere zaken die worden aangeklaagd en die natuurlijk samenhangen met de problematiek van de fixatie, namelijk de betuttelende regeltjes, de nood aan een aanpak op maat van de patiënt, een plaats voor de familie in het behandelingsproces en inspraak van de patiënt als ervaringsdeskundige?
In welke mate heeft men al een evaluatie kunnen maken van de aanpak van de openhartcirkels? Kan men deze aanpak niet integreren in de projecten ‘artikel 107’?
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, een hardnekkig pijnpunt is de moeizame samenwerking tussen jeugdhulp en de residentiële jeugdpsychiatrie. Luc Deneffe, directeur van De Wissel, wijst op een systeemfout in de psychiatrie, waardoor deuren vaak gesloten blijven en kansen op herstel niet optimaal worden benut.
Er loopt heel wat mis zodra de jeugdhulp aanklopt bij de jeugdpsychiatrie. Er is sprake van een moeilijke regiewissel. Zolang de jongere in de jeugdhulp verblijft, wordt de samenwerking met de jeugdpsychiatrie ervaren als ondersteunend. Wanneer er sprake is van een langdurige opname in de jeugdpsychiatrie en de jongere tijdelijk vertrekt uit die jeugdhulp, verloopt de regiewissel niet zonder slag of stoot. Het hulpverleningstraject wordt niet langer gedeeld, maar zomaar en zonder overleg overgenomen door de jeugdpsychiatrie.
Tijdens de opname in de jeugdpsychiatrie krijgt de jeugdhulpvoorziening waarin de jongere eerst verbleef en waar er vaak een vertrouwensband is opgebouwd, bovendien vaak te horen dat ze geen contact meer mogen hebben met de jongere. Er is een resoluut contactverbod. Vaak geldt dat ook voor de familieleden. Het is dan soms aan de jeugdhulpvoorziening om uit te leggen aan de familieleden dat ze geen contact meer mogen hebben met die kinderen. Opnieuw gaat het dus om hulpverlening die wel wordt overgenomen maar niet wordt gedeeld en gaat het om het ernstig toebrengen van schade in het vertrouwen dat mensen stellen in de jeugdhulp.
Er is ook geen luisterend oor. Wanneer een jongere terugkomt uit opname, hebben ze vaak het gevoel dat de jeugdhulp hen alleen en in de steek heeft gelaten. Ze waren vaak gemotiveerd om zich te laten opnemen, maar ook al beloofden hun begeleiders dat, achteraf bleken ze geen contact meer te mogen hebben met die jongeren. Hetzelfde gevoel van in de steek gelaten te zijn, geldt natuurlijk ook bij de ouders en andere familieleden.
Door het minieme contact wordt de expertise van de mensen in de instelling waar het kind voordien verbleef, van ouders en begeleiders, van het hele netwerk rond de jongere – zowel professioneel als familiaal – niet naar waarde geschat. Het onevenwicht in kennis en expertise zit ingebakken in structuren, procedures en overlegsystemen en zet een rem op een open dialoog tussen alle betrokkenen. De realiteit wordt vaak beperkt tot een medische realiteit. Er worden allerlei protocollen gevolgd, maar er wordt voorbijgegaan aan datgene waar ook een mens nood aan heeft, simpelweg omdat die mens een mens is en daarbij enig vertrouwen en verbondenheid zoekt. Het gaat trouwens overigens vaak over jongeren bij wie al vaak eerder een breuk in vertrouwen is geweest.
Minister, erkent u de aangekaarte problematiek? Wat zult u ondernemen om de samenwerking tussen de jeugdhulpverlening en de jeugdpsychiatrie te veranderen op een manier waardoor overleg, dialoog en respect een pertinente plaats kunnen krijgen? Ik wil zeker niet zeggen – daar zult u ongetwijfeld mee beginnen – dat u de enige bent die bevoegd is in dit domein. Maar wat zult u daaraan doen binnen uw stukje? Er zijn heel wat voorbeelden van goede samenwerking tussen jeugdhulp en jeugdpsychiatrie. Plant u andere initiatieven ter zake? Wat kunt u ondernemen opdat deze alternatieven geen uitzondering blijven? Ziet u een manier om die uit te breiden als een positieve olievlek die de hele sector zal bestrijken?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Dames en heren, dit zijn heel pertinente vragen. Ik herinner me het debat dat we hier hebben gehad over de integrale jeugdhulp. Toen is duidelijk gebleken dat de samenwerking tussen jeugdpsychiatrie en jeugdhulp niet altijd evident is.
Zorg en Gezondheid en Zorginspectie zijn, samen met de sector, een traject gestart inzake de actualisatie van het referentiekader van de psychiatrische ziekenhuizen (PZ). Een van de thema’s die geactualiseerd worden, is het thema ‘Vrijheidsbeperkende en vrijheidsberovende maatregelen’.
Bronnen van opmaak zijn hierbij onder meer de goede praktijken van een aantal psychiatrische ziekenhuizen en het advies van de Hoge Gezondheidsraad. Ook buitenlandse bronnen zullen mee worden opgenomen. Ook dat is in deze commissie al eens aan bod gekomen.
Aan de hand van dit vernieuwd referentiekader willen we de psychiatrische ziekenhuizen en de psychiatrische afdelingen van de algemene ziekenhuizen aanmoedigen om minder en, indien het toch gebeurt, minder lang te fixeren, te isoleren en chemische fixatie uit te voeren. Indien deze vrijheidsbeperkende maatregelen toch niet kunnen worden vermeden, moet men dit meer consequent toepassen en zich houden aan bepaalde randvoorwaarden. Dit referentiekader zal aan de voorzieningen een houvast bieden in het omgaan met vrijheidsbeperkende maatregelen. Immers, het uitgangspunt moet zijn dat isolatie en fixatie voor de cliënt en zijn/haar omgeving als heel intrusief ervaren wordt en dat dit zo weinig mogelijk mag worden toegepast, en zeker niet als strafmaatregel.
In vergelijking met het huidige referentiekader wordt de rol en de verantwoordelijkheid van de psychiater hierin ook benadrukt. Er wordt ook gewerkt aan een preventief klimaat, waardoor veel vrijheidsbeperkende maatregelen kunnen worden vermeden. Het is belangrijk om toch nog eens te benadrukken dat er bij de opmaak van het kader, zeker als het gaat over vrijheidsberoving, niet alleen wordt ingezet op de vraag of er een beleid ten gronde is met betrekking tot de maatregel, maar dat er ook zeer sterk wordt gekeken of er wordt gewerkt aan het preventieve klimaat om fixatie te kunnen vermijden. Eigenlijk heeft de Zorginspectie het standpunt ingenomen – ik denk dat dit wordt gedeeld door de experts – dat dit op zichzelf bekijken, eigenlijk niet correct is. Het moet niet alleen in de diepte maar ook in de breedte worden bekeken. Maatregelen om dit te vermijden zijn daar zeker een belangrijk deel van. Na- en voorbesprekingen met patiënten, team, medepatiënten en familieleden worden hier tevens onder de aandacht gebracht.
Om zeker te zijn dat deze standpunten ingebouwd worden in het verdere traject van deze actualisatie, werd het Vlaams Patiëntenplatform mee betrokken bij de uitwerking. Het platform heeft dan ook het voorstel van actualisatie van referentiekader ontvangen en bemerkingen geformuleerd. Die worden meegenomen in het overleg. Ook bij de uitwerking van andere thema’s van het referentiekader zullen deze voorstellen worden voorgelegd aan patiënten- en familievertegenwoordigers zodat de behandeling van de patiënten op hun maat kan gebeuren.
Intussen is de Zorginspectie gestart met thematische inspecties inzake vrijheidsbeperkende maatregelen bij kinderen en minderjarigen in K-afdelingen van psychiatrische ziekenhuizen en algemene ziekenhuizen. Van deze thematische inspecties mag tegen de zomer van 2017 een beleidsrapport worden verwacht. De inhoud van dit beleidsrapport zal het referentiekader inzake vrijheidsbeperkende maatregelen voeden voor zowel de doelgroep kinderen en jongeren als de doelgroep volwassenen. Het is de doelstelling om dit kort na de zomer definitief te laten landen.
We zijn op de hoogte van het initiatief dat door de heer Willy Vandamme is opgestart. Dit initiatief, met name de openhartcirkel, inspireert zich op de projecten van positieve heroriëntering in de jeugdzorg, waarvan de heer Vandamme, in zijn professionele leven directeur van de Kortrijkse vzw Oranjehuis, de initiator was. Deze projecten worden nu uitgerold over de hele Vlaamse jeugdzorg. Het is belangrijk om dat nog eens te onderlijnen. We hebben de methodiek van positieve heroriëntering behouden, en die wordt nu veralgemeend uitgerold.
Aan de basis van de openhartcirkel ligt de benadering dat hij zijn medewerkers aanmoedigde om, in plaats van jongeren in crisis ergens buitenshuis te laten plaatsen, in dialoog te blijven gaan met de jongere en zijn gezin. Zo konden heel wat doorverwijzingen naar andere voorzieningen voorkomen worden.
Gefinancierd door het Agentschap Jongerenwelzijn hebben we de intentie om een eenmalige flexibele projectsubsidie toe te kennen aan dit initiatief om rond een aantal trajecten – we denken een vijftiental – te experimenteren. De concrete modaliteiten moeten nog bekeken worden. We vinden het belangrijk dat deze concrete uitwerking zo maximaal mogelijk in samenwerking met de geestelijke gezondheid en de netwerken geestelijke gezondheid kinderen en jongeren en volwassen gebeurt.
Aangezien het werkingsgebied van de heer Vandamme zich momenteel situeert in de provincie West-Vlaanderen, is er reeds een overleg geweest met het netwerk WINGG, het netwerk hervorming kinderen en jongeren in West-Vlaanderen. Op 1 februari vond al een gesprek plaats met de initiatiefnemers, het Agentschap Jongerenwelzijn en medewerkers van mijn kabinet. We nodigen de heer Vandamme ook uit op mijn kabinet en dit in aanwezigheid van de Vlaamse adjunct-federale coördinator, mevrouw Karolien Weemaes, verantwoordelijke op federaal niveau voor de ggz. Zij is verantwoordelijk voor de netwerken geestelijke gezondheid kinderen en jongeren. Er is met haar een gesprek geweest zodat ook zij meer in de diepte geïnformeerd is over deze waardevolle aanpak en zij deze aanpak verder kan communiceren naar andere netwerken kinderen en jongeren. We kijken dus wel degelijk hoe we ermee aan de slag kunnen. We zullen starten in West-Vlaanderen en de aansluiting op wat federaal in de netwerken kinderen en jongeren is opgestart, wordt daarin verzekerd.
Mevrouw Van den Bossche, het is juist dat de samenwerking tussen jeugdpsychiatrie en jeugdhulp in het verleden niet altijd op de meest constructieve manier gebeurde. De laatste tijd is er echter een kentering waar te nemen. Er zijn heel wat waardevolle initiatieven die zich situeren op het kruispunt van jeugdhulp en jeugdpsychiatrie, en dit zowel op beleidsmatig als op inhoudelijk vlak. Die zorgen ervoor dat de samenwerking tussen beide sectoren als steeds positiever ervaren wordt door de stakeholders.
Ik geef een paar voorbeelden. Er vindt op regelmatige basis een gestructureerd overleg plaats tussen beide beleidsdomeinen, net om verwante thematieken te kunnen aankaarten en gezamenlijke oplossingen te kunnen bedenken. Dit betreft de taskforce ggz en jeugdhulp. Hierbij zijn tevens de collega’s van de FOD Volksgezondheid aanwezig, zowel op het niveau van de administratie als op het niveau van het federale kabinet. Er is dus een structureel platform om beter te kunnen samenwerken.
In het nieuwe geestelijkegezondheidsbeleid kinderen en jongeren worden er verschillende programma’s uitgewerkt. Een daarvan betreft het programma crisiszorg, waarbij de crisismeldpunten van de integrale jeugdhulp een cruciale plaats innemen. Het is hierbij de doelstelling dat de meldpunten vanuit integrale jeugdhulp en de aanmeldingen voor de mobiele crisiswerkingen die binnen dit programma worden uitgebouwd, worden geïntegreerd. Deze trajecten zijn momenteel lopende. In een aantal provincies zijn we er ondertussen effectief in geslaagd dat er een telefoonnummer is voor een crisismelding, of die nu gaat over jeugdhulp of over jeugd-of kinderpsychiatrie. De aansluiting tussen het federaal ontwikkelde netwerk en de integrale jeugdhulp wordt daarin zeer concreet gerealiseerd.
Vanuit de vzw Emmaüs is er een mooie samenwerking tussen het UKIJA Antwerpen en Van Celst, een voorziening uit jongerenwelzijn voor jongeren met een psychische kwetsbaarheid. Ook dat hebben we behoorlijk sterk gefinancierd en ondersteund om dat op de rails te krijgen.
Door het Openbaar Psychiatrisch Zorgcentrum Geel en het psychiatrisch ziekenhuis Gent-Sleidinge wordt er outreachend gewerkt naar respectievelijk de gemeenschapsinstelling De Markt in Mol en de gemeenschapsinstellingen in Beernem en Ruiselede. De doelgroep betreft jongeren met een psychiatrische problematiek.
De intersectorale zorgnetwerken zijn ondertussen in alle drie de regio’s actief. We maakten hiervoor 2 miljoen euro vrij voor een verregaande casusgerichte samenwerking tussen de jeugdhulpactoren en de kinder- en jeugdpsychiatrie. Dat is toch een belangrijk bedrag dat we daarvoor hebben gemobiliseerd. Dat is ondertussen in alle regio’s operationeel.
In juni 2016 lanceerden we de oproep betreffende de mogelijkheden van reconversie naar verblijven voor adolescenten met sterk verhoogde psychische wetsbaarheid. Hierbij is het de doelstelling om bijkomende capaciteit te creëren voor kinderen en jongeren met psychische of psychiatrische problemen – k-plaatsen, dag of nacht – in elke provincie, en dit in samenwerking met andere welzijnspartners zoals de jeugdhulp.
Om dit mogelijk te maken en om te komen tot een gedragen vraag tot reconversie werd aan de initiatiefnemers – ziekenhuizen dus – de vraag gesteld om, bij de indiening van de aanvraag, tevens een positief advies te bezorgen van het netwerk kinderen en jongeren van de provincie van de initiatiefnemer en het Intersectoraal Regionaal Overleg Jeugdhulp (IROJ).
Eind 2016 werden er in elke provincies dossiers ingediend die allemaal beschikten over bovenstaande positieve adviezen. De dossiers worden nu verder inhoudelijk uitgewerkt en dit samen met de sector van de jeugdhulp. We hebben de aanvragers absoluut verzocht om aan te geven hoe zij met welzijnssectoren dat aanbod willen ontwikkelen.
Met de publicatie van de gids en het nieuwe beleidskader binnen de geestelijke gezondheidszorg is ook de beweging ingezet naar een meer transversaal en geïntegreerd werken met andere sectoren die betrokken zijn op een jongere. Dit vraagt een paradigmashift die zijn weg moet vinden in alle geledingen. Net zoals dé jeugdhulp niet bestaat, bestaat ook dé psychiatrie niet. Er zijn verschillende werkvormen en specialismes, waarbij sommige werkvormen al veel dichter staan bij een samenwerking met jeugdhulp. Voor andere is een intensieve samenwerking binnen een gedeeld traject relatief nieuw.
De crisisnetwerken waarin zowel partners van de geestelijke gezondheidszorg als van de jeugdhulp participeren, kunnen zeker genoemd worden als goede praktijken, waar samenwerking vruchtbare resultaten afwerpt. Ook daar horen we wel dat een crisissituatie waarvoor ggz-hulp wordt ingeschakeld, wordt overgenomen en dat er geen feedback komt over de jongere. De netwerkcomités van de netwerken geestelijke gezondheid kinderen en jongeren namen in hun overlegorganen vertegenwoordigers van de jeugdhulp op, precies om over dit soort zaken beter te kunnen afstemmen. Er worden ook verbanden gelegd met de IROJ’s en andere vindplaatsen van overleg binnen de jeugdhulp. Deze dialoog op het terrein zal dus toelaten om goede praktijken en positieve ervaringen te delen en tegelijk de dialoog mogelijk te maken over situaties waarin de samenwerking minder optimaal verlopen is en waarin men samen tot begrip kan komen voor elkaars perspectief en oplossingen kan zoeken voor toekomstige situaties.
We zijn ervan overtuigd dat samenwerking op het terrein op casusniveau en op mesoniveau de verschillende actoren dichter tot elkaar brengt en toelaat om een beter inzicht te verwerven in de krachten en meerwaarde van gedeelde trajecten. We blijven de implementatie van de gids verder opvolgen en aansturen, om de beoogde paradigmashift in de praktijk te realiseren voor iedere jongere in Vlaanderen. Zo schept de ontwikkeling van het programma ‘vroegdetectie en -interventie’ dat we in het voorjaar 2017 lanceren, ook heel wat opportuniteiten om de volgende stappen in deze paradigmashift te zetten.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord. U haalt zelf aan dat men steeds meer aandacht wil besteden aan preventie, en dat is volkomen terecht. Voorkomen is nog altijd beter dan genezen. Er kunnen heel wat problemen worden voorkomen door patiënt en familie meer te betrekken en meer rekening te houden met de persoon zelf. De betuttelende regels die er nu soms gelden, wekken meer agressie en frustratie op. Deze zaken moeten mee in rekening worden gebracht. Ik ben ervan overtuigd dat ze een absolute meerwaarde kunnen betekenen.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, ik ben in elk geval al blij met uw erkenning. U zegt dat het klopt dat er een probleem is en dat we veel meer moeten gaan naar gedeelde trajecten. Over het doel zijn we het eens. Ik ben daar oprecht blij mee.
U haalde een aantal goede voorbeelden aan. Die zijn er zeker, maar de vraag is hoe we die uitbreiden. Als we een paradigmashift willen en een andere mensvisie in de psychiatrie in zijn algemeenheid willen hanteren, dan moeten we andere initiatieven proberen te nemen dan enkel het bestaand gestructureerd overleg. Dat is natuurlijk een goed idee, maar het blijft vaak steken op het niveau van structuren en ambtenaren die proberen de zaken goed te organiseren.
Waar we eigenlijk naartoe moeten om een werkelijke verandering te krijgen op het terrein, is in de hoofden en de harten van de mensen te geraken die beslissen hoe ze met die jongere, met die mens omgaan. Zij kunnen beslissen of een jongere wel of geen contact mag hebben met zijn ouders of met de begeleider van de instelling waar die een goede band mee heeft en waar die nadien ook weer naartoe terugkeert. We moeten iets meer uitgaan van wat de patiënten nodig hebben. Dat is te allen tijde, ook wanneer het minder goed gaat, nabijheid van een andere mens.
Mevrouw Saeys betrekt er ook de dwangmaatregelen bij zoals isolatie. Terecht is ook daar het grootste probleem het gebrek aan nabijheid van een andere mens, fysiek maar ook mentaal. Je wordt helemaal alleen gelaten. Dat is eigenlijk de rode draad in alle vragen die ik hoor: laat mensen niet alleen, laat die kinderen, laat de jongeren niet alleen. Ze hebben al vaak het gevoel er alleen voor te staan en het leven wordt hen soms al heel erg moeilijk gemaakt.
We moeten op zoek naar meer initiatieven die, zoals u zegt, dialoog op het terrein verzorgen. Ik ben het zeker met u eens dat daar waar een aantal ingrepen gebeuren, er meer wordt gesproken. Recent organiseerden wij met een aantal mensen een studiedag. Als er dan plots 200 mensen uit de praktijk met elkaar in dialoog gaan, dan merk je dat er verschillen zijn maar dat men samen ook wel komt tot, ik zal niet zeggen volledige consensus, maar toch tot een richting die men bereid is uit te gaan. We moeten proberen om de evolutie naar een richting waarvan velen in de zorg aanvoelen dat die zinvol is om uit te gaan, een beetje te versnellen. Er zullen ook andersoortige maatregelen nodig zijn dan puur structurele protocollen. Ik denk aan simpele ontmoetingen tussen mensen die kunnen praten over waarom zij soms doen wat ze denken te moeten doen, over in welke situaties zij daartoe overgaan, over de onmacht misschien waarmee ze geconfronteerd worden, over hoe we daar anders mee kunnen omgaan, en over welke mogelijkheden we hen daartoe kunnen geven. Het gaat dus over meer dan protocollen en afspraken. Het gaat echt over hoe mensen mensen benaderen. Dat vraagt een aanpak op een ander niveau.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord
Isolatie en fixatie zijn hier aan bod gekomen. We moeten daarvan af. Ik hoop dat daarover consensus bestaat. Het is belangrijk om te beseffen dat er in die voorzieningen bereidheid is tot een paradigmashift. Die is naar mijn aanvoelen zeker aanwezig, maar dan moet je die voorzieningen daartoe de nodige infrastructuur geven, het nodige personeel en de nodige expertise. Dat zijn belangrijke voorwaarden om dit waar te maken. Het zal niet vanzelf komen. Als je met te weinig mensen bent in een equipe of leefgroep om iemand afzonderlijk te begeleiden, bijvoorbeeld een jongere in een crisis, dan heb je natuurlijk geen andere mogelijkheid dan dit te doen via isolatie. Er moet ook de nodige ruimte zijn om dit mogelijk te maken. Dit vraagt dus veel meer dan enkel de hoofden van de mensen omkeren. Het vraagt ook de nodige ondersteuning van het beleid om dit te kunnen waarmaken.
Over de relatie tussen kinderpsychiatrie en jeugdhulp zijn al een heel aantal relevante dingen aan bod gekomen. Recent hebben we allemaal nog een brief gekregen van een jeugdvoorziening die een noodkreet slaat. Men zegt dat het absoluut waar is dat er zoveel mogelijk ambulante zorg moet zijn en dat we moeten gaan naar vroegdetectie en preventie. Hun vaststelling is echter dat jongeren soms in een acute crisis zitten en een gevaar vormen voor zichzelf of voor hun omgeving. Ze worden dan in spoed opgenomen. Die hebben dan geen plaats om de kinderen op te vangen in de kinderpsychiatrie. Ze komen dan terug naar de voorziening, waar ze noch de ervaring noch de middelen hebben. Op die manier lopen jongeren soms zes maanden van het kastje naar de muur, bijna letterlijk. Als ze dan eindelijk na zes maanden in de kinderpsychiatrie binnen geraken, dan merken ze wel dat dit een positieve impact kan hebben.
Het is dus niet enkel een kwestie van kunnen en willen samenwerken, maar ook een kwestie van absoluut plaatstekort in de kinderpsychiatrie. Dat komt misschien omdat er te weinig doorstroming is en omdat jongeren er onterecht of fout zitten, maar het is wel een probleem voor jongeren die er nood aan hebben. Vaak is de voorwaarde dat jongeren worden teruggenomen. De kinderpsychiatrie is bereid om tijdelijk iemand uit de jeugdvoorziening op te nemen, maar die moet dan achteraf teruggeplaatst kunnen worden. Maar de jeugdvoorziening kan en mag dat niet doen. Men mag geen plaats openhouden voor iemand die tijdelijk in de psychiatrie zit, wat ongelooflijk jammer is. Het is ook voor de jongere goed dat de kinderpsychiatrie de garantie geeft dat er een uitweg is zodat de jongere niet op een wachtlijst terechtkomt.
Er zijn dus nog een aantal issues op het vlak van doorstroming die een rem zetten op samenwerking en de wil tot samenwerking.
Hoe wilt u op deze twee fronten stappen vooruitzetten?
De heer Anseeuw heeft het woord.
Minister, u hebt het zelf in uw antwoord al aangegeven: er zijn al goede voorbeelden in de integrale jeugdhulp. Er zijn ook goede voorbeelden van samenwerking tussen kinder- en jongerenpsychiatrie en de jeugdhulp. Dat is heel positief, maar het klopt wat mevrouw Van den Bossche zegt: het is belangrijk om ook in de hoofden en harten van de mensen op het terrein te kunnen kruipen om ervoor te zorgen dat ze het werk doen op een manier dat ze tegemoetkomen aan de noden van de kinderen en jongeren. Dat betekent dat we onszelf ook niet de illusie moeten aanpraten dat we met bepaalde beleidsimpulsen alles zullen oplossen. Dat alleen zal natuurlijk niet volstaan, het moet van onderuit mee gedragen worden.
Ik maak een bruggetje naar de vraag van mevrouw Saeys over het nieuwe referentiekader voor psychiatrische ziekenhuizen. Ik heb daar nog niet zo lang geleden zelf ook een vraag over gesteld. Het is belangrijk dat dat er komt, maar we moeten niet denken dat met een nieuw referentiekader alles opgelost is. Om het eenvoudig te zeggen: het is niet omdat iets er goed uitziet op papier, dat het in de praktijk ook dik in orde is en allemaal vlot loopt. We zullen dat moeten opvolgen. Het is inderdaad een samengaan van beleidsimpulsen en mensen op het terrein de ruimte en vrijheid geven om met de nodige expertise het werk op maat van de kinderen en jongeren te doen.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Eerlijk gezegd, dit verdient een grondig debat. Ik vind de vraag – met alle respect voor de vraag over de referentiekaders, want dat is natuurlijk ook belangrijk – over de verhouding tussen jeugdpsychiatrie en jeugdhulp zeer pertinent. In Nederland heeft men dat zeer drastisch aangepakt: men heeft de jeugdpsychiatrie gewoon uit de ziekteverzekering gehaald en naar de lokale overheid geschoven.
Hoe gaan we om met de overtuiging, als men holistisch of geïntegreerd wil werken, dat we daar ook de psychiatrische competenties in moeten verwerken? Hoe maken we dat tot een systeem dat goed werkt? Nogmaals, ik herinner u aan de discussies hier over de start van de integrale jeugdhulp en de kritische bedenkingen daarop van de kinderpsychiatrie. Dat ging over de samenwerking met de jeugdhulp op het vlak van de autonomie en de impact op het traject. Er waren ook vragen over de administratieve lasten. Een deel van de vragen was terecht. Een ander deel heeft te maken met die fundamentele overtuiging – onder andere van mij en van velen hier, denk ik – dat goede jeugdhulp vertrekt van de vrager van de hulp, en dat veronderstelt een goede samenwerking tussen psychiatrie en andere hulpverleners, of ze nu komen uit de gehandicaptensector of uit de jeugdhulp.
Wat mij betreft – en ik blijf bij mijn inschatting uit mijn antwoord – zijn er ook veel inspirerende en goede zaken die bottom-up gebeuren. Maar laat ons elkaar goed verstaan, dat wil zeggen: door de overheid serieus ondersteund en gefinancierd. Bottom-up betekent niet dat men het dan alleen doet, soms is dat zo, maar vaak betekent dat minstens een projectfinanciering of een structurele financiering die de samenwerking mogelijk moet maken. Die 2 miljoen euro is misschien het meest illustratieve voorbeeld, waarmee we rugzakfinancieringen toestaan die toelaten dat de psychiatrische hulpverlening daar ook in aanwezig is.
Het voorbeeld van die k-bedden, die reconversie, is opnieuw een goed voorbeeld. We hebben er zeker over gewaakt dat, als men dat doet of daar initiatief voor neemt, men dat doet in inbedding met andere partners. Mevrouw Van den Brandt, we proberen aanbod te creëren door transities mogelijk te maken. We zijn daar trouwens niet alleen voor bevoegd, ik had het niet moeten zeggen, maar het is ook een federale bevoegdheid natuurlijk. Ik probeer telkens opnieuw te kijken waar de links kunnen worden gelegd.
Het traject van de zorginspectie is een traject in het kader van het handhavingsbeleid. We moeten elkaar goed verstaan. Het is omdat er een nieuwe cyclus aanbreekt van inspecties van de psychiatrische ziekenhuizen en de PAAZ-afdelingen (psychiatrische afdeling algemeen ziekenhuis) dat er een nieuw concept of traject wordt opgezet. Daaromtrent wordt met de sector afgesproken op welke manier men het referentiekader kan concretiseren. Dat moet uiteraard gebeuren met het bevoegde agentschap Zorg en Gezondheid en eigenlijk maakt dat deel uit van het kwaliteitsbeleid. Wat zijn de normale redelijke verwachtingen die de overheid mag hebben in verband met de kwaliteit van de zorgverlening in de voorzieningen? In die zin is het opstellen daarvan natuurlijk belangrijk, omdat dat ook een duidelijk houvast geeft. Maar het is ook de bedoeling dat het dan ook effectief gebruikt wordt om de nieuwe inspecties te doen. Zoals gezegd: we zijn al begonnen wat de minderjarigen betreft en specifiek de vrijheidsberoving in de K-diensten. Het zal trouwens de bedoeling zijn om dat uit te breiden naar andere situaties waarin minderjarigen voorwerp zijn van vrijheidsberovende of -beperkende maatregelen.
Er zijn nog methodes om dat mogelijk te maken. Ik ben het ermee eens dat men dat in de mindset van de mensen moet brengen. Dat kan alleen maar door te zorgen dat er én regelluwte én flexibiliteit is om de financiering van een geïntegreerd traject te realiseren, ik heb daar wat voorbeelden van gegeven, én door sommige voorzieningen de kans te geven om outreachend te werken. Het is heel duidelijk dat vele voorzieningen uit de jeugdhulp en de gehandicaptensector echt vragende partij zijn voor expertise vanuit de psychiatrie. We onderzoeken hoe we de financiering goed kunnen organiseren zodat de psychiatrische expertise effectief binnengebracht kan worden. Dat is belangrijk.
We hebben een familieplatform, mevrouw Saeys, dat we financieren. Maar, natuurlijk, het is een bekend probleem in de psychiatrie en een spanningsveld: de rechten van de patiënt versus de verwachtingen van de familie, het is hier al aan bod geweest. Dat is een evenwichtsoefening tussen beroepsgeheim, het vertrouwen van de patiënt en de betrokkenheid van de familie. Dat is ook de reden waarom we een platform gefinancierd hebben. We wilden de mensen een platform geven om dat bespreekbaar te maken. Ik ben het er absoluut mee eens dat we zouden moeten zorgen dat dit voldoende evidentie krijgt in het lokale netwerk gingen en bij de betrokken actoren. Wat we daar gaan opzetten, moet dit voor gevolg hebben.
De infrastructuur is een punt dat we onder ogen moeten nemen. U weet dat dit betekent: eerst een nieuw instrument maken voor de financiering en investering in ziekenhuizen. Dat ligt nu voor bij de Raad van State. We zijn daar op weg. Maar, twee, mevrouw Van den Brandt, dat is ook een vraag die wat fundamenteler gaat over het conceptuele: wat is een psychiatrisch ziekenhuis anno 2020? Wat zijn de infrastructurele verwachtingen voor zo’n ziekenhuis? Het zal u hopelijk niet verbazen dat we binnen Flanders’ Care zo’n oefening met de ziekenhuizen aan het voorbereiden zijn. We gaan out of the box nadenken, als men dan toch in de toekomst investeringen gaat financieren, over het concept voor de volgende generatie. We mogen niet alleen maar het bekende bouwen. Als we nieuwe vormen van en de visie op geestelijke gezondheidszorg een kans willen geven, zullen we de concepten van de infrastructuur onder de loep moeten nemen. We maken deze oefening met de algemene psychiatrische ziekenhuizen.
Ik ben natuurlijk heel blij met de nieuwe inspectieronde. We gaan weer een scherper beeld krijgen van het terrein. Ik begrijp ook dat de mensen, wanneer ze langskomen om een aantal dingen na te gaan, zelf spontaan en automatisch een aantal zaken in vraag beginnen te stellen. Er is een beetje een automatisch effect: wat men als vanzelfsprekend beschouwd, wordt toch nog eens bekeken om te zien of het de toets van de tijd doorstaat.
Er zijn nog andere ingrepen. Eén is eerder concreet, maar de meeste zijn simpelweg een vorm van mentaliteitswijziging.
Blijft de vaststelling dat wanneer jeugdhulp gaat samenwerken met jeugdpsychiatrie, de psychiatrie meestal spreekt vanuit een vorm van hiërarchie richting jeugdhulp en andere begeleiders die het kind vaak beter kennen. De ene heeft gewoon een andere achtergrond dan de andere om dat kind te begeleiden. Dat hiërarchische aspect zou daaruit moeten, omdat er geen enkele reden is waarom de psychiater het allemaal wel zou weten vanuit dat medische model en andere mensen die met het kind werken, het niet zouden weten. Als u – via de nodige aanpak, regels en kaders – die hiërarchie eruit kunt krijgen, ga alstublieft uw gang.
Soms staan regels het intermenselijke contact gewoon in de weg, ofwel omdat iets redelijk wat tijd kost om eraan te voldoen en er minder tijd overblijft voor contact, ofwel gewoon omdat het dat contact tegengaat. Ik ben blij dat u bereid bent om voor een aantal aspecten de regelluwte verder uit te breiden, om na te gaan waar we het met minder of andere regels kunnen doen. Misschien zijn er regels die meer mogelijkheden bieden aan de hulpverleners om te realiseren wat zij nodig vinden.
Er is nog veel werk. Ik wil graag het voornaamste deel van het werk zien op het terrein, zelf praten met de mensen, samen met hen kijken om samen iets te veranderen, en niet boven hun hoofden. Want dan zullen we misschien veel inspanningen gedaan hebben, maar dan zal het niet echt werken. Kijk op het terrein zelf, zoals mijn goede collega, de heer Anseeuw, waar ik het steeds vaker mee eens ben, ook zei: laten we daarop focussen. Ik denk dat dit noodzakelijk is.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.