Verslag vergadering Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking, Toerisme en Onroerend Erfgoed
Verslag
De heer Kennes heeft het woord.
Mijn vraag om uitleg gaat over een juridisch debat over de Westelijke Sahara. Al decennialang vecht het Polisario-front een onafhankelijkheidsstrijd uit met Marokko, dat het gebied op een bepaald moment heeft geannexeerd. Deze annexatie wordt niet erkend door de Verenigde Naties en door alle lidstaten, op een na, van de Afrikaanse Unie.
Volgens het Internationaal Gerechtshof in Den Haag is de Westelijke Sahara een bezet gebied. Ondanks alle diplomatieke inspanningen werd nog steeds geen oplossing voor dit conflict gevonden. Marokko claimt de rechten op de Westelijke Sahara om historische redenen. In de praktijk wil Marokko, net zoals sommige andere buurlanden, de bodemrijkdommen en de visrijke kustgebieden van de Westelijke Sahara exploiteren.
De Europese Unie heeft tussen 1998 en 2005 zogenaamde Euro-mediterrane associatieovereenkomsten gesloten met zeven landen in het zuiden van het Middellandse Zeegebied. Deze overeenkomsten die een passend kader voor de politieke Noord-Zuiddialoog leveren en die dienen als grondslag voor de geleidelijke liberalisering van het handelsverkeer in het Middellandse Zeegebied, omvatten ook een akkoord met Marokko dat op 1 maart 2000 in werking trad. Daarnaast tekenden de EU en Marokko in 2012 ook een verdrag betreffende landbouw en visvangst in Marokkaanse wateren. In totaal is met de handel tussen Marokko en de EU ruim 1 miljard euro gemoeid.
De Arabische Democratische Republiek Sahara (ADRS) heeft bij het Gerecht van Eerste Aanleg van de Europese Gemeenschappen – een onderdeel van het Hof van Justitie in Luxemburg – een zaak aangespannen. In zijn uitspraak van 10 december 2015 – er zijn twee uitspraken – heeft het gerecht het raadsbesluit tot sluiting van de liberaliseringsovereenkomst nietig verklaard voor wat de werking voor de Westelijke Sahara betreft. Het hof was van oordeel dat de associatie en liberaliseringsovereenkomsten van toepassing zijn op het grondgebied van het Koninkrijk Marokko en dat dit ook het gebied van de Westelijke Sahara omvat.
Vervolgens heeft het gerecht geoordeeld dat de ADRS, gezien het door het Hof vastgestelde toepassingsbereik van de akkoorden, geacht moest worden zowel rechtstreeks als individueel door het raadsbesluit te zijn geraakt en daarom ontvankelijk was in haar beroep tot nietigverklaring van het raadsbesluit.
Belangrijker is dat het Hof heeft geoordeeld dat, hoewel de Raad op het gebied van de externe betrekkingen een ruime beoordelingsvrijheid heeft, hij de verplichting had om vooraf alle relevante gegevens van het geval te onderzoeken wanneer hij voornemens is een overeenkomst goed te keuren die toepassing kan hebben op omstreden gebied zoals de Westelijke Sahara en tot doel heeft om de uitvoer naar de Unie van producten uit dat gebied te vergemakkelijken.
Het gerecht was van mening dat de Raad onvoldoende oog had gehad voor de belangen van de bewoners van de Westelijke Sahara. De Raad had niet onderzocht of de exploitatie van producten uit de Westelijke Sahara niet ten nadele plaatsvindt van de bevolking van het betrokken gebied en geen inbreuk vormt op de grondrechten van de betrokken personen. Daarmee had de Raad volgens het gerecht niet voldaan aan zijn verplichting om vooraf alle relevante gegevens van het geval te onderzoeken. Met andere woorden: de rechtbank oordeelde dat het verdrag nietig was omdat het niet duidelijk is of het winnen van grondstoffen, voornamelijk fosfaat, in de Westelijke Sahara de lokale bevolking ten goede komt.
De tweede uitspraak dan. De Europese Raad was het echter niet eens met die uitspraak en heeft het Hof van Justitie verzocht om het arrest van het gerecht te vernietigen. Maar in zijn arrest van 21 december 2016 gaat het Hof nog veel verder dan het gerecht. In zijn uitspraak stelt het EU-Hof dat het gerecht de volkenrechtelijke regels die op de betrekkingen tussen de Unie en het Koninkrijk Marokko kunnen worden toegepast, in aanmerking had moeten nemen. Het Hof stelt bijgevolg vast dat het begrip ‘grondgebied van het Koninkrijk Marokko’ niet de Westelijke Sahara omvat, gezien de status van de Westelijke Sahara als niet-zelf besturend gebied onder het Handvest van de Verenigde Naties en het recht op zelfbeschikking van volken. Indien het de bedoeling is om een verdrag toe te passen op gebieden die niet onder de soevereiniteit van een staat vallen, moet het verdrag daar volgens het Hof expliciet in voorzien. Het Hof wijst er echter op dat een verdrag geen rechten of verplichtingen in het leven roept voor derden zonder hun toestemming.
In dit geval kunnen de associatieovereenkomst en de liberaliseringsovereenkomst niet van toepassing zijn op het gebied van de Westelijke Sahara zonder toestemming van het volk van de Westelijke Sahara. Volgens het Hof blijkt niet dat het volk een dergelijke toestemming heeft gegeven.
Kortom, in hoger beroep stelde het Hof dat de associatieovereenkomst en de overeenkomst tussen de EU en Marokko voor liberalisatie van landbouw- en visserijproducten niet van toepassing kon zijn op de Westelijke Sahara.
Minister-president, welke initiatieven zal de Vlaamse Regering nemen om uitvoering te geven aan dit bindend arrest? Is er overleg geweest met de andere deelstaten en het federale niveau om een eensgezinde houding aan te nemen in de uitvoering van dit bindend arrest? Welke initiatieven neemt Vlaanderen in dit opzicht binnen de EU? Zijn er Vlaamse bedrijven actief in de Westelijke Sahara? Zo ja, welke en op welke wijze zal de Vlaamse Regering hen op de hoogte brengen?
Hoewel een aantal lidstaten zoals Nederland zich van het akkoord hadden gedistantieerd vanwege de problematiek van de Westelijke Sahara en ook de Verenigde Staten en de EFTA-landen (European Free Trade Association) het gebied steeds expliciet buiten het toepassingsgebied van hun vrijhandelsakkoorden met Marokko hebben gesteld, toch had België daar blijkbaar geen probleem mee. Meer nog, in maart 2016 heeft ons land zich bij het beroep van de Raad tegen het vonnis van 2015 aangesloten. Werd deze houding van België overlegd met de deelstaten? Zo ja, wat is de motivatie van Vlaanderen om deze houding aan te nemen die indruist tegen het Handvest van de Verenigde Naties en het recht op zelfbeschikking van volken?
Ik stel deze vraag ook met een knipoog naar het debat dat we zonet hebben gevoerd, omdat we zelf weten dat de zelfbeschikking en de ontwikkeling van volken iets is dat ons na aan het hart ligt. Niet alleen daarom hebben we een memoriaal. Het is een materie die we in Vlaanderen goed kennen, maar die we dus ook op andere plaatsen in de wereld mee moeten bewaken.
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Mijnheer Kennes, ik dank u voor uw opvolgende vraag. We hebben deze kwestie hier op uw vraag en op die van uw collega Marc Hendrickx inderdaad al besproken. We weten allemaal dat het Polisario de nietigverklaring vroeg van een besluit van de Raad van Ministers van de Europese Unie van 8 maart 2012, waarin wijzigingen werden aangebracht van het associatieakkoord tussen de Europese Unie en Marokko. Ik heb hier toen uitleg verstrekt naar aanleiding van de vragen van collega's Hendrickx en Kennes bij de uitspraak in eerste aanleg, waarbij dat besluit nietig is verklaard. We hebben toen gezegd dat er een beroepsprocedure was ingesteld bij het Hof van Justitie. De vraag gaat nu over de uitspraak van 21 december 2016.
In tegenstelling tot het gerecht van eerste aanleg verklaarde het Hof van Justitie het beroep van Polisario onontvankelijk. Het Hof meent dat Polisario niet rechtstreeks en individueel geraakt is, wat een vereiste is opdat een procedure voor het Hof ontvankelijk zou zijn. Het Hof oordeelt dat het associatieakkoord met Marokko niet van toepassing is op de Westelijke Sahara. Het Hof onderzoekt daarvoor drie regels. De eerste is het principe van zelfbeschikking. Mijnheer Kennes, u wijst daar terecht op, het is niet onbelangrijk en het kan nog aan de orde zijn bij andere discussies op Europees niveau. ‘The principle of self-determination’ is een van de elementen die het Hof meeneemt in zijn overweging. Ten tweede beroept het Hof zich op artikel 29 van het Verdrag van Wenen inzake verdragenrecht. Een verdrag bindt een partij ten overstaan van haar volledige grondgebied, tenzij een andere bedoeling uit het verdrag blijkt of op een andere manier is komen vast te staan. Ten derde roept het Hof het principe van het relatieve effect van verdragen in.
Samengevat betekent dit dat het bestreden besluit, en bij uitbreiding, het associatieakkoord tussen de EU en Marokko blijven gelden. Het Hof heeft wel expliciet gemotiveerd dat het niet van toepassing is op de Westelijke Sahara. Concreet betekent dit dat vis, groenten, fruit en andere producten uit de Westelijke Sahara niet meer onder Marokkaans label naar de Europese Unie kunnen worden uitgevoerd. Het is aan de Commissie te bepalen wat de implicaties zijn voor de praktische uitvoering van het akkoord, in het bijzonder wat de import vanuit de Westelijke Sahara betreft. He zal ook aan de Commissie zijn om te oordelen of daarbij een initiatief moet genomen worden met betrekking tot producten die uit de Westelijke Sahara komen. Naar mijn mening is het aan het Europees Parlement om controle uit te oefenen op de beslissingen van de Europese Commissie daaromtrent.
Het is niet aan Vlaanderen om uitvoering te geven aan dit arrest. Het is een kwestie van EU-recht en moet op dat niveau beoordeeld en uiteindelijk opgelost worden. Er zijn bij ons weten geen activiteiten van Vlaamse bedrijven in de Westelijke Sahara. Ook onze Vlaamse economische vertegenwoordiger in Casablanca kent geen Vlaamse bedrijven die daar actief zijn. Ik heb wel opdracht gegeven aan Flanders Investment & Trade (FIT) om ruchtbaarheid te geven, ook via zijn website, aan dit arrest van het Hof van Justitie. Voor de rest is het natuurlijk een zaak van de douane. Alle nationale douanes moeten toezicht houden op de naleving hiervan. De Belgische douane, die valt onder de federale bevoegdheid, moet daar net zoals andere douanes werk van maken en de handhaving daarvan verzekeren.
Ik heb op 12 januari in de commissie meegedeeld dat we in verband met de beroepsprocedure niet zijn geconsulteerd. Het ging om een initiatief van de Coreper-Raad (Comité van Permanente Vertegenwoordigers) voor Buitenlandse Zaken.
De heer Kennes heeft het woord.
Minister-president ik dank u voor de toelichting. U hebt terecht aan FIT gevraagd om ruchtbaarheid te geven aan dit arrest voor het geval bedrijven eraan zouden denken om in dit gebied actief te worden. Ik noteer dat er op dit moment geen Vlaamse bedrijven gekend zijn die daar een rol spelen.
U legt de bal in het kamp van de Europese Commissie om in het kader van verdragen en labeling daarop toe te zien. U zegt dat de douane dat zal moeten controleren. FIT heeft daar ook een rol in te spelen en onze Vlaamse vertegenwoordiger bij Europa kan mee bewaken dat dit op een goede manier wordt opgevolgd. Het gaat hier misschien om weinig concrete zaken, omdat er geen Vlaamse bedrijven bij betrokken zijn, maar ik vind het principieel wel een belangrijk punt.
De vraag om uitleg is afgehandeld.