Verslag vergadering Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking, Toerisme en Onroerend Erfgoed
Vraag om uitleg over het archeologisch voortraject
Verslag
De heer De Gucht heeft het woord.
Minister-president, sinds 1 juni 2016 is de nieuwe archeologieregelgeving in haar geheel van toepassing. We hebben er al verschillende malen over gesproken. Uit de ervaring van de vorige maanden blijkt dat de overgang van de oude naar de nieuwe regelgeving zeker niet altijd even vlot verloopt. Uit de eerste cijfers die ik opvroeg en uit de signalen uit het werkveld bleek dat vooral de intrede van de archeologienota voor een serieus probleem zorgde. Een gemiddelde kostprijs van maar liefst 2500 euro, terwijl men in de berekeningen op voorhand 250 euro naar voren had geschoven, zorgt toch voor enige ‘fronsing’.
Het agentschap Onroerend Erfgoed heeft het overzicht van bekrachtigde en geweigerde archeologienota’s aangevuld met de cijfers voor de maand januari. Het aantal behandelde archeologienota’s gaat voor het eerst achteruit, maar er is niet noodzakelijk sprake van een trendbreuk, aangezien het gaat over een verschuiving van 40 procent, die bij de eerste doorlichting wordt bekrachtigd, naar 50 tot 60 procent. Je kunt natuurlijk zeggen dat er van 40 tot 60 procent een verschuiving is van 20 procent. Je kunt ook zeggen dat er van 40 tot 50 procent een verschuiving is van 10 procent. Het hangt af van de manier waarop je naar cijfers kijkt. Het percentage bekrachtigingen is in relatie tot het aantal geweigerde nota’s de voorbije drie maanden stabiel gebleven.
Sinds 1 januari kunnen erkende onroerenderfgoedgemeenten overigens autonoom beslissen over de archeologienota’s die werden opgemaakt voor terreinen op hun grondgebied.
In navolging van de opmerkingen die zowel door mezelf als door mevrouw Van Werde werden gemaakt, is er voor het kerstreces een aanpassing gebeurd door middel van een ministerieel besluit om de code van goede praktijk aan te passen voor archeologen en voor het gebruik van metaaldetectoren. De aanpassingen gebeuren op basis van maatregelen die voorgesteld werden door het agentschap Onroerend Erfgoed.
Wij verwelkomen deze maatregelen, maar er zijn toch enkele fundamentele decretale bijsturingen nodig om echt tot oplossingen te komen. Een belangrijke aanpassing zou betrekking kunnen hebben op de code van goede praktijk. Minister-president, op zich kan er natuurlijk niemand iets hebben tegen een code van goede praktijk, als dat een richtinggevend kader is dat de erkende archeoloog als leidraad kan gebruiken bij zijn of haar opzoekingswerk. Alleen getuigt het, volgens mijn fractie, van ontzettend weinig vertrouwen dat, ten eerste, archeologen moeten worden erkend door het agentschap; dat zij, ten tweede, strikt en op de letter een handboek moeten volgen bij de opmaak van een nota; en ten derde dat diezelfde nota nog eens onder een vergrootglas wordt gehouden en de archeoloog hiervoor telkenmale wordt gequoteerd. De overheid heeft in geen enkele sector zo weinig vertrouwen in mensen die men daarenboven zelf heeft aangeduid.
Conform het regeerakkoord dient de Vlaamse Regering ook hier vertrouwen te geven aan een sector die momenteel kreunt onder de betutteling. Dit is volgens mij echt in tegenstelling met waar we met Vlaanderen naartoe willen.
Bovendien is het feit dat de Vlaamse Regering recent de code van goede praktijk heeft aangepast, een erkenning dat er wel degelijk iets fout mee is. Maar wij willen meer aanpassingen aan de code van goede praktijk.
Het zou bijvoorbeeld goed zijn een ‘archeologienota light’ in te voeren. Daardoor zouden nodeloze kosten en vertragingen kunnen worden vermeden. Een andere benaderingswijze is, in plaats van minimumdoelstellingen vast te klikken, de code van goede praktijk te hanteren als afwegingskader voor het archeologisch onderzoek.
Uit onze contacten met de sector is gebleken dat de beoordeling niet altijd even consequent of objectief is. Men vertelt ons dat eenzelfde dossier drie verschillende beoordelingen kan krijgen, afhankelijk van welke erfgoedconsulenten het lezen. Volgens mij is daar toch ook wel enige aanpassing nodig. Wij zijn voor een systeem waarbij we ervan uitgaan dat een erkend archeoloog die zijn nota indient bij het agentschap Onroerend Erfgoed, en die op dit moment elke keer moet worden gecontroleerd, een goed werkstuk aflevert. We moeten met steekcontroles werken om te zien op welke manier de code van goede praktijk wordt opgevolgd. Dat zou een veel beter systeem zijn. Dat zou er ook voor zorgen dat we de vertragingen die we vandaag oplopen, en ook de kosten, kunnen vermijden.
Er zijn daarnaast toch ook wel enkele vragen bij de huidige werking. Stel dat een erkend archeoloog iets indient. Een ambtenaar moet dat van a tot z controleren, om te bekijken of de werkwijze conform gebeurde met de handleiding van 210 pagina’s. Dat getuigt alvast niet van ongelooflijk veel vertrouwen in de erkenning die we zelf hebben toegekend. Sterker nog, als deze ambtenaar zelf geen erkende archeoloog is, kun je de vraag stellen hoe een leek de nota van een erkend archeoloog mag beoordelen. Als de ambtenaar zelf wel een erkend archeoloog is, is dit opnieuw een mooi voorbeeldje van een inefficiënt gebruik van overheidsmiddelen. Wij vragen ons dan af in welke mate dit tot de kerntaken behoort van het agentschap.
Minister-president, acht u de aanpassingen in dit ministerieel besluit voldoende of werkt het agentschap ondertussen verder aan nieuwe maatregelen? Dat laatste zouden wij zeker bijzonder toejuichen.
Hoe zit de verdeling tussen de bekrachtigde en geweigerde archeologienota’s bij de erkende onroerenderfgoedgemeenten? Zien we daar dezelfde tendens opduiken?
Wat denkt u van het voorstel om de code van goede praktijk los te laten als bindend kader, en om het voortaan als richtinggevend kader te hanteren?
Mevrouw Van Werde heeft het woord.
Voorzitter, mijn vraag sluit aan bij de vraag van de heer De Gucht. Maar ik wil toch ook even reageren op het gisteren verschenen krantenartikel van de heer De Gucht en van mevrouw Lydia Peeters. Daar stonden toch een paar vreemde vaststellingen in. Ik vond het ook een beetje framing.
In het artikel stond dat het aantal geweigerde archeologienota’s momenteel één op twee is. Dat klopt volgens mij niet. Het agentschap publiceert een maandelijks overzicht van het aantal ingediende en bekrachtigde archeologienota’s. In het begin – en dan hebben we het over de periode april-augustus 2016 – lag het percentage weigeringen hoog. Dat was volgens het agentschap te wijten aan ‘kinderziekten’. Een groot aantal van die eerste archeologienota’s was niet conform de bepalingen van het decreet en de code van goede praktijk. Vanaf september 2016 is er echter een kentering in de kwaliteit van de ingediende archeologienota’s. We zien ook dat het aantal weigeringen sterk daalt. In januari bedroeg het percentage weigeringen slechts 23 procent, waar dit in juli-augustus nog meer dan 60 procent was. Dat is toch wel een kentering.
Ik geef nog een tweede opmerking in verband met het artikel waarin, denk ik, een paar dingen op een hoop worden gegooid. De prijs van het bouwproject van het sportcomplex in Haacht is niet opgelopen tot drie keer de initiële prijs door de verplichte archeologienota, maar wel door het feit dat men bij de uitvoering op vondsten is gestoten. Dat maakt de hele zaak duurder. Dat zou in de vorige regeling identiek geweest zijn. Het gaat om kosten van archeologische opgravingen. Dat heeft niets te maken met het preventieve aspect van de archeologienota en het voortraject. De bouwsector was trouwens zelf vragende partij voor dat voortraject. Want het is net om te vermijden dat de ontwikkelaar pas na het verkrijgen van de vergunningen zou worden geconfronteerd met een archeologisch traject dat er gekozen werd om door middel van een verkennend vooronderzoek duidelijkheid te scheppen.
De opmaak van de archeologienota kost inderdaad geld. Blijkbaar was de kostprijs hoger dan initieel voorzien, net omdat men bij de start te streng optrad. Dat zou nu moeten zijn opgelost want net voor het kerstreces keurde de Vlaamse Regering, na overleg met de Vlaamse Ondernemers in Archeologie (VONA), een nieuwe code van goede praktijk goed om tegemoet te komen aan enkele bezorgdheden. In de bijgestelde code van goede praktijk introduceert u, minister-president, inderdaad de ‘2.0 archeologienota met beperkte samenstelling’, die de heer De Gucht al noemde. Daardoor neemt de opmaak van een archeologienota minder tijd in beslag in die situaties waar geen archeologisch erfgoed te verwachten valt, waar de bodemingrepen geen negatieve impact hebben, of waar een opgraving niet tot nuttige kenniswinst leidt.
Ook de vaststellingsprocedure voor de kaart met gebieden waar geen archeologisch erfgoed te verwachten valt, is vereenvoudigd. Daardoor zijn percelen en gebieden die beantwoorden aan de criteria, sneller vrijgesteld van het verkrijgen van een archeologienota. Deze wijzigingen zijn van kracht sinds 1 januari 2017.
Minister-president, we kennen de cijfers van het aantal geweigerde nota’s sinds april 2016. In hoeveel gevallen werd beroep ingesteld tegen de weigering? Werden de nota’s in beroep wél bekrachtigd? Gebeurt het vaak dat het agentschap de termijn van 21 dagen laat voorbijgaan, waardoor de nota stilzwijgend bekrachtigd is?
Het percentage geweigerde archeologienota’s schommelt de laatste maanden rond de 23 procent. Wat waren de belangrijkste redenen van weigering in december en januari?
Het decreet voorziet in de mogelijkheid om eerst een archeologisch vooronderzoek zonder ingreep in de bodem uit te voeren, bijvoorbeeld als het onmogelijk is om voorafgaand een ingreep in de bodem uit te voeren. Hoeveel procent van de ingediende archeologienota’s kiest voor het uitgestelde traject? Is er sinds de inwerkingtreding een evolutie merkbaar?
Sinds 1 januari is het mogelijk een archeologienota met beperkte samenstelling in te dienen. Kunt u aangeven in hoeveel gevallen hiervan gebruik is gemaakt? Wat is het slaagpercentage van deze ‘archeologienota’s light’?
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Collega’s, ik wil om te beginnen toch nog eens herinneren aan onze internationale verplichtingen ter zake. Het verdrag van Valetta zegt dat je het archeologisch erfgoed met rust moet laten. Als je het dan toch beroert, is het diegene die verstoort die de kosten die daaraan verbonden zijn, op zich moet nemen. Dat kan op twee manieren. Je kunt, na alles in kaart te hebben gebracht en te hebben gedocumenteerd, alles onder de grond laten. Ofwel, als het helemaal beroerd wordt, moet het worden weggenomen. Dan kan het worden ondergebracht in musea of in stockeringsruimte waar het kan worden bewaard, wetenschappelijk worden onderzocht en geïnventariseerd. Maar de regel is: laat het waar het is, op de zeebodem of in de ondergrond.
We hebben dat in ons decreet op een verstandige manier aangepakt. Vroeger kon het voorvallen dat er een lange periode niet kon worden gewerkt. Men begon en stelde vast dat er zich archeologie onder de grond bevond. Er zijn trouwens procedures geweest tegen de Vlaamse overheid die we verloren hebben. We hebben ervoor gezorgd dat mensen vooraf een archeologienota kunnen maken, zodat ze niet tijdens het bouwproces plotseling geconfronteerd worden met het stilleggen van de werken gedurende een lange tijd. Dat was een eerste verstandige maatregel.
We hebben ook oppervlaktecriteria ingevoerd. In archeologische zones is de oppervlaktenorm 300 vierkante meter. Als het perceel minder is dan 300 vierkante meter, dan wordt dat uitgesloten. In niet-archeologische zones wordt een grotere oppervlakte uitgesloten, tot 3000 vierkante meter. Die proactieve benadering is zeer goed en die werpt vruchten af.
Nog voor 5 oktober, toen de eerste resultaten binnenkwamen, hebben we gezegd dat dit moet veranderen. De archeologienota moet op een andere manier worden aangepakt. Op 5 oktober heb ik meegedeeld dat ik de instructies al had gegeven. We waren al volop aan het werken om dat bij te schaven. Ik heb toen drie kernwoorden gebruikt: de archeologienota moet eenvoudiger, sneller en goedkoper. Dat waren de kernopdrachten die ik had gegeven aan de administratie. Die nota, die code voor goede praktijken is ondertussen aangepast, met goedkeuring van uw partij, mijnheer De Gucht. Iedereen heeft de wijziging van die code voor goede praktijken zeer recentelijk goedgekeurd.
De reacties uit het veld – dat is ook niet onbelangrijk – zijn positief. Het bouwoverleg heeft zich op 13 februari zeer positief uitgesproken. De architectenvereniging Netwerk Architecten Vlaanderen (NAV) evenzeer en de archeologen waarover het gaat, Vlaamse Ondernemers in Archeologie (VONA), evenzeer.
We zien ook de positieve effecten: de wachttijd is sterk ingekort. Momenteel is er een wachttijd van zes tot zeven weken. Vroeger was dat minimum drie maanden. De opmaak van een archeologienota duurt nog slechts gemiddeld een week. Het percentage weigeringen schommelt de laatste maanden tussen 20 en 25 procent. Dat is heel wat anders dan een op de twee, waarover het artikel gisteren sprak.
Er zijn ondertussen 142 erkende archeologen – natuurlijke personen – en 22 rechtspersonen. Dit lijkt me voldoende. Mijn aanvoelen is dat er meer mededinging moet spelen. Ik doe daar ook een oproep voor. Misschien moet ik dat ook nog eens vragen aan de architecten en de projectontwikkelaars. Ik neem aan dat de lokale besturen dat vanzelf doen. Waarom hebben we zoveel archeologen? Dat is om prijsvergelijking mogelijk te maken. We weten hoe het gaat. Heel vaak is er een architect die wel iemand kent, zoals dat gebeurt met een veiligheidsexpert en een energiedeskundige. Daar speelt naar mijn smaak te weinig concurrentie. Als je er 142 hebt plus 22 rechtspersonen in Vlaanderen, dan kun je toch aan 3, 4 of 5 mensen vooraf prijs vragen. Ik neem aan dat lokale besturen dat wel doen. Het is ook een taak van de overheid. Ik weet niet of dat voldoende gebeurt in de privésector.
90 procent van de archeologienota’s kost tussen 0 en 5000 euro. 15 tot 20 procent kost minder dan 1500 euro, 60 procent kost tussen 1500 en 3000 euro, en dat is dan al de bulk. Vroeger hadden we 2500 tot 7500 euro, amper 15 tot 20 procent gaat boven de 3000 euro. Ik zet ook in op de versnelde uitbreiding van de kaart met gebieden waar geen archeologie te verwachten valt door een tweemaandelijkse vaststelling.
Het pijnpunt is natuurlijk de kost van de archeologische opgravingen. In het decreet hebben we opgenomen dat er een solidariteitsfonds kan worden opgericht. Ik heb daar hemel en aarde voor bewogen bij alle sectoren. Die hebben dat tot nu toe niet gedaan. Een lichtpuntje is dat op het bouwoverleg op 13 februari de confederatie zelf is gekomen met de mededeling dat ze nu werk zullen maken van zo’n solidariteitsfonds. De Vlaamse overheid gaat daarin ook participeren. Dat lijkt me een correcte aanpak om die kosten daarvan, die volgens Valetta ten laste van de verstoorder zijn, te solidariseren. Ik zeg dat nu al enkele jaren. Maar in de sectoren moet je daarvoor ook medewerking krijgen, zodat ze een kleine bijdrage leveren, waardoor die kosten heel sterk worden uitgesmeerd.
Collega’s, ik blijf onverkort zeggen dat we midden 2017 de volledige regelgeving zullen evalueren. We gaan wat we recentelijk hebben aangepast, nu niet opnieuw wijzigen. We nemen alles mee in de grote evaluatie die we onmiddellijk bij de inwerkingtreding van het decreet hebben afgesproken.
De code van goede praktijk loslaten als bindend kader, lijkt me geen goed idee, mijnheer De Gucht, omdat we standaarden vooropstellen voor kwaliteit, een manier van aanpak en een ondergrens bepalen voor kwaliteit. Maar we gaan dat sneller beoordelen. Dat er wisselende beoordelingen zouden zijn, daarvan zegt de administrateur-generaal dat het niet kan, want dat wordt altijd in teamverband bekeken. Het hangt niet af van een persoon die zus of zo kijkt, men bekijkt dat in een team. Het agentschap bekijkt de archeologienota met de drie vragen. Het antwoord op die drie vragen wordt bekeken. Ze spitten niet de hele archeologienota tot op de komma uit, nee, ze beoordelen drie belangrijke vragen. Het is nooit zo dat op een negatieve beoordeling van een van de drie vragen een weigering komt. Het moet een samenspel zijn van negatieve beoordelingen op de drie vragen. Ik geef ze u straks.
Dat bindend karakter is er ook op vraag van de sector, die een kader wil dat voor hen een houvast biedt. Het is in het belang van de opdrachtgever, van de bouwheer, dat die archeologienota er niet komt. Straks zult u het cijfer horen van de nota's waarvoor geen opgravingen nodig zijn. Het is in het belang van de bouwheer dat er een correct antwoord komt op die vragen.
De cijfers van het aantal geweigerde nota’s dan. Er is slechts éénmaal een beroep ingediend tegen een weigering, en dat beroep is dan ook ingetrokken, want er was een aangepaste versie ingediend bij het agentschap, dat is bekrachtigd door het agentschap. Het gebeurt heel zelden dat het agentschap de termijn van 21 dagen laat voorbijgaan, waardoor de nota stilzwijgend wordt bekrachtigd. In totaal werden slechts 7 archeologienota’s stilzwijgend bekrachtigd op een totaal van 1270 bekrachtigingen. Dat is dus ongeveer 0,5 procent.
Sinds midden november vorig jaar beoordeelt het agentschap de nota's aan de hand van essentiële onderdelen. Een: of de inschatting van de archeologische waarde van het onderzochte gebied aanvaardbaar en gemotiveerd is onderbouwd. Twee: of het daaruit voortvloeiende programma van maatregelen doeltreffend is. Drie: of het programma van maatregelen begrijpelijk en uitvoerbaar is. Als er een weigering is, gebeurt dat meestal op basis van een combinatie van de drie criteria.
De archeologienota met beperkte samenstelling – collega's, dat is belangrijk voor u om te weten omdat het in het voordeel is van de bouwheer/opdrachtgever – geldt als er een aantoonbare zekerheid is dat er geen archeologisch erfgoed aanwezig is, of een aantoonbare zekerheid dat de werken waarvoor een vergunning moet worden aangevraagd, een impact zullen hebben op gelijk welk archeologisch erfgoed dat er is, en als er een aantoonbare zekerheid is dat een archeologische opgraving nooit leidt tot nuttige kenniswinst. Als het gaat over voorwerpen waarover het agentschap al 250 maal is gedocumenteerd, waarover alle wetenschappelijke kennis is verzameld en gepubliceerd, dan is er alleen maar een beperkte samenstelling nodig. Als de archeologen zich houden aan al die instructies, dan is dat in het voordeel van iedereen. Het is ook belangrijk dat het agentschap daar op dat vlak de hand aan houdt.
Men zegt mij dat het bijna altijd van dezelfde archeologen is dat er nota's worden geweigerd. Er zal een evaluatie komen van de erkenning. Als we vaststellen dat die archeologen keer op keer op een weigering botsen omdat ze bijvoorbeeld die criteria onvoldoende in rekening nemen, waardoor er grote kosten ontstaan, dan zal het agentschap de erkenningen intrekken. Er zit dus een meerwaarde in die erkenning. Als je daar als particulier mee wordt geconfronteerd, wil je de zekerheid hebben dat het geen mensen zijn die daar losjes mee omspringen.
Tot op heden zijn er zeventien archeologienota’s ingediend door onroerenderfgoedgemeenten. De erkende onroerenderfgoedgemeenten moeten de beslissingen hierover opnemen in het register, zodat we dat kunnen weten. Er zijn er tien opgenomen in dat register. Het betreft zeven bekrachtigingen, een bekrachtiging met voorwaarden en twee weigeringen. Gelet op het recente karakter van dit alles, is het te vroeg om over tendensen te spreken.
Een vooronderzoek zonder ingreep in de bodem en een vooronderzoek met uitgesteld traject, het omgekeerde als het ware... Collega Van Werde, voor de periode juni - november 2016 was er een percentage tussen 40 en 48 voor het uitgestelde traject. Dat is gedaald. In november was dat nog 41 procent, in december was dat 34 en voor januari was dat 39 procent. Je kunt dus over een licht dalende trend spreken, zonder te zeggen dat dit sterk is gedaald.
Er zijn al 28 archeologienota’s met beperkte samenstelling behandeld door het agentschap. 22 zijn er bekrachtigd, 6 zijn er geweigerd. Het is belangrijk dat archeologen die criteria nauwgezet hanteren: zal er beroering zijn door de werken die gebeuren, is er een meerwaarde van de kennis die we kunnen opdoen, is hier archeologie te verwachten? Dat moet men nauwkeuriger aangeven, om verdere kosten in het traject te vermijden.
We hebben dat zeer goed en snel aangepakt en grondig bijgestuurd. Uit de sector heb ik tot nu toe alleen maar positieve reacties gekregen. Dat er nog verbeteringen en verfijningen kunnen gebeuren, dat zal zo zijn. Dat erkenningen zullen worden ingetrokken, daar hou ik rekening mee, bijvoorbeeld als er archeologen zijn die steevast de code verkeerd hanteren, dat ze mensen onnodig op kosten jagen of geen grondig of goed werk leveren. Ik pleit ervoor om de totale evaluatie daarvan op te nemen in de evaluatie van midden dit jaar.
De heer De Gucht heeft het woord.
Minister-president, natuurlijk zijn die wijzigingen goed. Dat is ook de reden waarom we ze hebben goedgekeurd. Als ik uw antwoord hoor, heb ik bijna de indruk dat het allemaal perfect loopt. Er is dus niet noodzakelijk een wezenlijk probleem. 60 procent zit nog altijd boven de 1500 euro. Dat is veel geld. Als men in het begin zei dat het 250 euro zou kosten, dan is 60 procent boven de 1500 euro veel geld. De redenering dat alles perfect loopt …
Ik ben geïnteresseerd in, en ik vind het belangrijk dat men weet en in kaart brengt wat in onze ondergrond aanwezig is, en dat we datgene wat belangrijk is, goed bewaren, niet omdat de internationale gemeenschap dat belangrijk vindt, maar omdat ik dat zelf belangrijk vind. Vlaanderen moet dat doen. Je kunt het verleden pas echt goed begrijpen als je dat verleden op een goede manier hebt gedocumenteerd.
Daar kun je op twee manieren mee omgaan. Je kunt dat doen op de manier van de heer Caron en dan wordt er in de volgende twintig jaar in Vlaanderen geen steen meer verlegd. Dan kunnen we allemaal in Bokrijk gaan wonen. Je kunt het ook doen vanuit de redenering… In Vlaanderen heeft iedereen een baksteen in de maag, we willen bouwen, we willen ons eigen stukje zekerheid voor ons pensioen, de zekerheid voor een Vlaming is een eigen huis te hebben. We zorgen er nu voor dat de Vlaming die er met zijn spaarcenten in slaagt een stukje grond te kopen om er een huis op te bouwen, de inbreker is van de ondergrond als daar iets in zit.
Als de Vlaming een stuk grond koopt, wil hij maar één ding: binnen zijn economische mogelijkheden wil hij daar een huis op zetten. We moeten onze ondergrond op een goede manier beschermen en ervoor zorgen dat we weten wat waar ligt en dat in kaart brengen. Degene die een bouwgrond koopt – bouwgrond is al niet goedkoop in Vlaanderen – moet niet nog eens worden gestraft door de overheid omdat hij daarop bouwt. Daar moeten we op een goede manier mee omgaan.
Minister-president, welke rol zal de overheid spelen in dat solidariteitsfonds, in welke mate zult u daarmee optreden? Zult u een voortrekkersrol spelen om dat mee op poten te zetten? U zegt dat de sector dat gaat opstellen, maar welke rol gaat u erin spelen? Binnen welke termijn mogen we dat verwachten?
Minister-president, ik juich toe dat u de marktwerking toejuicht, maar de realiteit is dat de archeologen op dit moment overbevraagd zijn en dat ze de marktwerking niet genoeg kunnen laten spelen omdat ze veel te lang met dossiers bezig moeten zijn. Je kunt er op dit moment niet voor zorgen dat die archeologen op de juiste manier de markt kunnen laten spelen.
Minister-president, u zei dat de bouwsector toch zou overwegen om een solidariteitsfonds op te richten. In het verleden hebt u gezegd dat er meerdere solidariteitsfondsen mogelijk zouden zijn. Hoe moet ik dat zien? Zou elke provincie zo'n fonds kunnen krijgen? Gaat u daar overal in investeren?
Als het agentschap een archeologienota bekrachtigt, komt die online. Het kan echter ook zijn dat het agentschap aan die bekrachtiging voorwaarden koppelt. Die bekrachtigingsbeslissing komt nog niet online. Is dat een mogelijkheid? Voor de bouwheer lijkt het mij belangrijk dat hij weet welke voorwaarden aan die bekrachtiging gekoppeld zijn, zeker bij het uitgesteld traject waarbij het archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem pas in de tweede fase gebeurt. Is dat eventueel te overwegen?
De heer Caron heeft het woord.
Projectontwikkelaars, architecten en bouwheren leggen een grote druk op de archeologieregelgeving. Sommige collega’s hier blijken te vergeten dat ook in het oude decreet archeologie een prominente plaats had, en niet altijd met eenvoudiger en soepeler procedures dan vandaag. Dat wil ik even meegeven. Het voorbeeld van Haacht zou ook in de oude regelgeving ongetwijfeld tot een opgraving hebben geleid en zou veel complexer en trager zijn gegaan dan vandaag. Minister-president, ik wil het ook eens voor u opnemen.
Mijnheer De Gucht, wat me het meeste stoort… U begint over het solidariteitsfonds. In deze commissie, ook in de vorige legislatuur, hebben we daar veel over gediscussieerd. Uw partij heeft dat initiatief van het verplichte solidariteitsfonds opgeblazen. Dat mag ook eens worden gezegd. Dan moet je hier niet komen huilen dat het veel geld kost aan bouwheren terwijl er een oplossing mogelijk was, zoals de minister president, veel beleefder dan ikzelf, heeft gezegd.
Minister-president, het is natuurlijk waar: we hebben een veel betere regeling en die is proactief, maar ze is nog niet helemaal in orde. Het kan eenvoudiger, en dat moeten we in de evaluatie meenemen. Het moet sneller en goedkoper, daarmee ben ik het eens. Mijnheer De Gucht, Vlaamse Ondernemers in Archeologie (VONA) – dat is een bloeiende sector geworden, een privésector waarin de overheid vroeger alleen optrad, ik wil ook even een liberaal principe meegeven – gaan helemaal akkoord met de aangepaste code van goede praktijk. Ik heb contacten met het middenveld, in dit geval met die beroepsvereniging, en zij hebben me dat bevestigd. Je kunt het ook lezen in hun documenten. Als het goed is, mag het ook worden gezegd.
Ik vind het erg dat de archeologie de laatste tijd op een oneerbare manier wordt aangevallen. Dit stuk in de krant van vandaag staat vol met feitelijke fouten. We moeten verbeteren en vereenvoudigen. Wat ik niet wil, is dat we achteruit gaan. Ik wil best dat er aan stenen wordt geroerd in de bodem. Misschien is de betonstop wel een zegen voor de archeologie op de lange termijn. Dan moeten we minder beroeren in de open ruimte en kan het in situ worden bewaard. Laten we dat ook even zeggen.
Er is een communicatieprobleem tussen bouwheren, archeologen en het agentschap. Er moet beter worden gecommuniceerd. Dat werd mij gemeld. De bouwheren krijgen blijkbaar zeer moeilijk contact met het agentschap om bij geweigerde archeologienota’s te kunnen detecteren waar het fout liep. In de wandelgangen hoor ik ronken dat de oppervlaktecriteria zouden worden verdubbeld zodat er dus minder archeologisch vooronderzoek/onderzoek moet gebeuren, en dat u zou overwegen – ik wil graag uw politiek antwoord horen – om geen nieuwe archeologische zones te erkennen. Is dat waar? Dat maakt mij ongerust.
Mevrouw Brouwers heeft het woord.
Meneer Caron, bij uw laatste zin begin ik toch meer naar de heer De Gucht te neigen. Maar goed, we gaan niet onderling discussiëren.
Minister-president, we moeten toegeven dat in juni vorig jaar bij de introductie van het nieuwe systeem archeologie van het decreet een en ander in de soep is gedraaid. Collega Christiaens uit Tongeren, die allicht veel te maken heeft met archeologie, heeft u daar ook al regelmatig over ondervraagd in de afgelopen maanden. Er waren inderdaad weinig erkende archeologen die strikt de code goede praktijk toepasten.
Minister-president, als ik u mag geloven – en ik geloof u – dan zijn er ondertussen veel meer archeologen waartussen de mensen kunnen kiezen. Dat is een heel goede zaak. In december was er de introductie van de archeologienota. Wij noemen die de ‘archeologienota light’, maar u vraagt naar een nog lichtere versie. Dat wordt dan al heel ‘light’. Voor de piste van de heer De Gucht valt er misschien wel iets te zeggen, maar we moeten ook toegeven dat de archeologen zelf vragende partij zijn voor een sterke kwaliteitscontrole. Dat horen wij toch. Als er nog iets aan die code moet veranderen, dan zou ik dat zeker in overleg met hen doen.
Verder mag een flexibele benadeling van die code goede praktijken er natuurlijk ook niet toe leiden dat je een soort vrijbrief geeft aan die erkende archeologen, waardoor je een concurrentierace to the bottom krijgt. Dat hebben we gezien bij het EPC-attest (energieprestatiecertificaat), en die weg gaat het beter niet op.
Minister-president, ik was in ieder geval heel tevreden met uw antwoord. Ik ben ook tevreden dat er weer sprake is van het solidariteitsfonds. Misschien kunt u daar ook nog iets dieper op ingaan. Indien niet vandaag, dan kunnen we dat toch beter samen goed opvolgen voor er, bij wijze van spreken, plots iets in de pers verschijnt. Misschien kan de commissie er samen mee over nadenken hoe het met dat solidariteitsfonds verder gaat lopen. Dat interesseert ons, en dat wist u ook al in de vorige legislatuur.
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Collega's, bedankt voor de diverse opmerkingen, tussenkomsten en suggesties. Meneer De Gucht, als u uit mijn woorden hebt begrepen dat ik vind dat alles perfect is, dan hebt u dat verkeerd begrepen. Ik heb het ook niet gezegd. Daarom heb ik ook gezegd dat we gaan evalueren. We hebben al heel veel verbeterd aan die code, en we gaan alles evalueren. Als we dat doen met de code, zullen we dat uiteraard in samenspraak doen met de betrokkenen. We gaan ook naar VONA luisteren – dat zijn zelfstandige archeologen –, die op het kabinet zijn komen zeggen dat ze tevreden zijn met de aanpassingen die zijn doorgevoerd.
We hebben inderdaad een grote stap vooruit gezet door te zeggen dat we dat allemaal proactief opnemen in de vergunningsprocedure. Dat is een zeer grote tijdswinst tegenover het verleden. Zaken zoals Haacht kwamen pas helemaal op het einde aan bod, op het moment dat de werken volop bezig waren. Dan pas was er sprake van grote problemen en schade.
Dat we de perfectie, of toch het best mogelijke hebben bereikt, daar ben ik niet van overtuigd. Er moet nog verbetering kunnen zijn. Of er betere communicatie mogelijk moet zijn, daarvoor geef ik straks het woord aan de administrateur-generaal. Daarvan ben ik niet op de hoogte. Ik vraag wel aan het agentschap om zeer sterk de hand te houden aan die nota's met beperkte samenstelling. Het is zeer belangrijk dat archeologen zo'n nota maken waaruit blijkt dat het echt niet nodig is om er verder in te gaan. Dat moet bijna een eerste reflex zijn. Ik kan begrijpen dat de eerste reflex van sommige mensen is: we gaan toch maar voor het maximum gaan, terwijl de criteria voor de beperkte samenstelling zeer pertinent zijn. Ook als er archeologie in de grond zit, kan het nog zijn dat we zeggen dat het niet nodig is omdat er geen nieuwe bijdrage aan de kennis die we al hebben, zal worden geleverd. Ik vraag echt om daar aandacht voor te hebben.
Collega's, daarin moet er nog meer mededinging spelen. Dit kan ertoe leiden dat de archeologienota’s sneller, eenvoudiger en tegen lagere prijzen worden opgemaakt. Dat het perfect is, dat zeg ik dus niet. We hebben wel al heel veel verbeterd aan de regeling.
Over het archeologiefonds is in de vorige regeerperiode heel veel te doen geweest. Meneer Caron, u herinnert zich dat nog. Wat de inbreng van de overheid betreft: we hebben al het mogelijke gedaan, het staat in het decreet, alleen is het niet verplicht. De bouwsector is nu bij mij gekomen om te pleiten voor een verplichte regeling. De confederatie zegt dat ze het zonder verplichting niet kunnen. Zij denken veeleer in de richting van een verplichte verzekering, zodat er een verzekeringsfonds bijdraagt. Ze gaan een voorstel uitwerken. Het decreet gaat uit van een andere regeling. In elk geval hebben wij gedaan wat we moeten doen.
De ParticipatieMaatschappij Vlaanderen (PMV) heeft op mijn vraag een hele studie gemaakt om daar een model van uit te werken, hoe zo'n fonds kan werken. Mevrouw Van Werde, we hebben ook de mogelijkheid opengelaten dat er meerdere fondsen zouden zijn. Door geen enkel fonds, niet door de landbouw, niet door de projectontwikkelaars, niet door de bouwsector, niet door de industrie, is daarop ingegaan. We staan daar dus voor open.
Er is nu een lichtpuntje, omdat de confederatie voor het eerst zelf heeft gezegd dat ze een solidariteitsregeling willen uitwerken, die bij hen verplicht is. Ze denken in de richting van een verzekering. Oké, ze kunnen uitzoeken of dat verzekerbaar is met een premiebedrag, dan wel of iedereen een hele kleine bijdrage betaalt. Degenen die al langer op gemeentelijk vlak actief zijn, herinneren zich dat bij elke overheidsopdracht destijds helemaal op het einde een kleine bijdrage stond aan het Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf (WTCB). Dat leidde ertoe dat het WTCB over de middelen beschikte om dat wetenschappelijk onderzoek te doen voor de bouwsector. Ik denk dat dit ondertussen niet meer bestaat. Dat kon een model van inspiratie zijn.
Mijnheer De Gucht, er is zeker een decretale basis. We zijn ook bereid om daar financieel in te participeren. Dat hebben we ook gezegd bij de parlementaire voorbereiding. Er is een studie van de PMV, maar ik wacht nu natuurlijk op de insteek van de confederatie. Over wat online staat of moet staan, zal de administrateur-generaal straks uitleg geven.
Mijnheer Caron, over de vraag of oppervlaktes wel of niet veranderen, is er geen enkele beslissing genomen. We nemen alles mee in de evaluatie. Zijn die oppervlaktes goed, moeten ze veranderen, daar hebben we geen uitspraak over gedaan. In mijn beleidsnota of beleidsbrief hebt kunnen lezen dat ik voorlopig heel omzichtig omga met het erkennen van nieuwe archeologiezones, niet omdat ik dat niet meer wil doen, maar omdat we eerst alles willen laten stabiliseren. Het is wijs om eerst te kijken hoe dat landschap heel snel verandert in de laatste periode, maar dat is toch geen beslissing om te zeggen dat er geen zones meer zullen worden erkend. Stilaan zal er nu duidelijkheid komen over dit alles, en dan zullen we zien hoe we daarmee voortgaan. Daar zijn geen beslissingen over genomen, ook niet over de oppervlaktes. Ik ga ervoor, en dat is een afspraak met dit parlement, om alles deze zomer te evalueren.
Ik wil het samen met dit parlement in deze zomer evalueren. Als we dat nu nog eens opnieuw… Op den duur wordt dat een hijgerig beleid. Ik heb die nota net voor Nieuwjaar nog eens bijgestuurd. We gaan nu niet nog eens een detailtje doen. Ik deel een aantal opmerkingen en suggesties. Ik vind het ook dat die mensen veel geld moeten betalen. We zoeken oplossingen om dat nog te reduceren. Ik heb al een paar zaken aangegeven. We moeten nu de tijd nemen. Ik vraag het agentschap om ondertussen zeer sterk de hand te houden aan die nota’s met beperkte samenstelling. Het moet bekijken of dat instrument ook goed gebruikt wordt. Wanneer we deze zomer evalueren, kunnen we zo een totaal zicht hebben op de resultaten en op de gevolgen hiervan.
Mevrouw Vanblaere heeft het woord.
We zullen zeker bekijken of we de archeologienota’s waarvoor er voorwaarden waren, online kunnen zetten. Ik wou ook reageren op de relaties met de sector en de bouwsector. Na alle commotie van de afgelopen maanden zijn die volgens mij positief geëvolueerd. Met VONA zitten we meerdere keren per maand samen, zowel op mijn niveau als op werkgroepenniveau. Zij werken heel erg mee aan de code van goede praktijk. Ze zijn daar enorm vragende partij voor. Ik doe deze job al tien jaar. Vanuit archeologie vraagt men al tien jaar minimumnormen en handboeken. De code van goede praktijk is er zeker op hun verzoek gekomen.
Aansluitend daarbij – en dat weet de minister-president nog niet – halen wij opnieuw de onderzoeksbalans van onder het stof. Dat was ook een vraag van de erkende archeologen, om meer kennis te hebben over waar wel onderzoek is gebeurd en waar het niet meer nodig is om ‘all the way’ te gaan. Met betrekking tot de archeologische zones zetten wij het wetenschappelijke onderzoek nog voort. Wanneer alles opnieuw een beetje gestabiliseerd is, zijn wij klaar om archeologische zones vast te stellen en effectief af te bakenen.
Mevrouw Van Werde heeft het woord.
Minister-president, dank u voor alle antwoorden. Alles is dooreengeschud. We moeten niet panikeren. We moeten de evaluatie afwachten. Voor het verslag wou ik nog eventjes meegeven dat ik me heb vergist: de bouwheer krijgt uiteraard de bekrachtigingsbeslissing. Ik wou er enkel voor pleiten dat de bekrachtigingsbeslissing online wordt gezet voor de overheid, de gemeenten en de vergunningverlenende instantie.
De heer De Gucht heeft het woord.
Minister-president, is het mogelijk om de evaluatie zo snel mogelijk te doen? Eventueel voor de zomer? Als ik me niet vergis, is het voor na de zomer gepland. We moeten de aanpassingen die er na de zomer zouden komen, kunnen doorvoeren.
Voorzitter, is het mogelijk om eens te bekijken of we met het kabinet en de verschillende partijen – en dan heb ik het niet alleen over de verschillende politieke partijen maar over de belanghebbende partijen – een rondetafel kunnen organiseren over dat solidariteitsfonds, om binnen de kortst mogelijke tijd tot een gedragen voorstel te komen?
Mijnheer De Gucht, het is de afspraak dat ik voor de zomer de evaluatie bezorg aan het parlement.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.