Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Vraag om uitleg over werkbaarheid in de zorgsector
Verslag
De heer Van Malderen heeft het woord.
De Stichting Innovatie en Arbeid publiceerde op 30 januari 2017 de resultaten van de Vlaamse werkbaarheidsmonitor, een terugkerende studie. Er werden reeds vragen over gesteld in de plenaire vergadering van 1 februari 2017 in algemene zin.
In deze commissie kijken we echter specifiek naar de cijfers voor de welzijnssector, en het moet me van het hart dat we toch wel een beetje ongerust zijn. Op het eerste gezicht, en dat is een positieve vaststelling, blijft de gezondheids- en welzijnssector het hoogste percentage werkbaar werk hebben: 54,4 procent tegenover een gemiddelde van 51 procent op de Vlaamse arbeidsmarkt.
Er zijn in het verleden afspraken gemaakt op sectorniveau om in het kader van het intentiebeleid inspanningen te doen naar werkbaar werk. Dat uit zich in cijfers en die zijn gebaseerd op een bevraging waarin wordt gepeild naar de mate waarin werknemers/medewerkers problemen ervaren binnen de vier werkbaarheidsindicatoren. Die indicatoren zijn: problemen met stress, problemen met werkbetrokkenheid en motivatie, gebrek aan kansen voor competentieontwikkeling en problemen met de combinatie werk-privéleven. Als werknemers in geen van die categorieën problemen ervaren, wordt de job als werkbaar omschreven.
Voor drie van de vier indicatoren doet de sector het beter dan het Vlaamse gemiddelde, enkel voor werkstress staat men op hetzelfde of zelfs een hoger niveau dan het gemiddelde Vlaams niveau. Tot daar het goede nieuws.
De studie bekijkt in detail een reeks jobkenmerken die een risico kunnen vormen voor de werkbaarheid. Zo ervaart 41,3 procent of vier op de tien van de medewerkers in de gezondheids- en welzijnssector de emotionele belasting als problematisch. Eén op vier geeft aan dat er een probleem is met de autonomie, dit is zelf het werk kunnen organiseren. Tot slot zijn er nog de arbeidsomstandigheden en de werkdruk die door medewerkers van de sector als problematisch worden omschreven. Op deze punten scoort de sector slechter dan het Vlaamse gemiddelde. Voor andere kenmerken zoals taakvariatie en ondersteuning door de leiding scoort de sector dan weer beter.
Bovendien is de trend – een belangrijk woord dezer dagen – dalend sinds 2013. In cijfers uitgelegd spreken we over een daling van 1,7 procentpunt in de gezondheids- en welzijnssector tegenover een gemiddelde van 1,3 procentpunten voor de gemiddelde Vlaamse arbeidsmarkt. Dat is een scherpere daling dan het gemiddelde. Nog opvallender is dat deze daling enkel is toe te schrijven aan de daling van de werkbaarheidsgraad tussen 2013 en 2016 die goed is voor min 4,4 procentpunten tegenover ‘maar’ een gemiddelde van min 3,6 procentpunten op de Vlaamse arbeidsmarkt. De daling in werkbaarheid is abrupter en scherper dan de gemiddelde daling.
Hier moet actie tegen ondernomen worden. De terugval is volgens de monitor vooral te wijten aan een hogere werkstress. Het percentage werknemers dat in 2016 aangeeft geen probleem te ervaren met werkstress, ligt lager dan in 2013, het gaat over min 5,4 procentpunt tegenover een gemiddelde van min 4,9 procentpunt op de Vlaamse arbeidsmarkt. Ook voor de combinatie werk-privé is dezelfde trend te merken.
Enkel bij de leermogelijkheden is er een duidelijke stijging tegenover het Vlaamse gemiddelde. Als men actie wil ondernemen – en op sectorniveau gebeurt dat inzake opleiding – kan men wel degelijk het verschil maken en dan ziet men dat verschil ook in de cijfers en in de antwoorden van mensen.
Er zijn dus drie evoluties leesbaar in de cijfers van de werkbaarheidsmonitor, wat onze sector betreft. Ten eerste, de werkdruk stijgt. Ten tweede, er is een gebrek aan autonomie. En ten derde, er zijn meer belastende fysieke omstandigheden. Dit alles is van toepassing voor een periode van 8 jaar en gaat effectief over een langere termijn. Dat bepleit de duurzaamheid van de gegevens. Op korte termijn merken we echter dat er een sterke toename is van de werkdruk en van de emotionele belasting. Ik wil nog een opvallend cijfer meegeven: tussen 2010 en 2013 daalde de werkdruk in de sector nog met -6,7 procent. Je kunt dus spreken van een trendbreuk. Dit document dateert van een aantal dagen geleden, in tempore non suspecto. Je kunt dat hier zien.
We moeten niet zwartgallig doen. Het is vandaag nog altijd goed werken in de Vlaamse gezondheids- en welzijnssector. Nog steeds ervaren de medewerkers het werk als meer kwaliteitsvol. Ten opzichte van 2013 is er echter een merkwaardige beweging naar beneden ingezet.
Gezien het grote en steeds toenemende belang van de social profit op onze arbeidsmarkt heeft dit uiteraard ook een impact op onze algemene cijfers. Minister, ik wil u dan ook vragen om deze cijfers echt niet naast u neer te leggen, maar actie te ondernemen. Als we de huidige cijfers afzetten tegenover de doelstellingen die in Pact 2020 werden geformuleerd, waarbij we willen evolueren naar een werkbaarheidsgraad van 60 procent, betekent dit dat we heel dringend van koers moeten veranderen – en nog snel ook.
Minister, hoe staat u tegenover de resultaten van de werkbaarheidsmonitor?
Zult u bijkomende maatregelen nemen om de aangegeven indicatoren die door medewerkers van de sector als problematisch worden omschreven, aan te passen?
Zult u de onderhandelingen voor een nieuw VIA-akkoord gebruiken als hefboom om deze problemen aan te pakken?
Mevrouw Jans heeft het woord.
Voorzitter, de heer Van Malderen heeft de cijfers al zeer uitvoerig geschetst. Ik zal ze niet herhalen. De conclusies zijn belangrijk. Langs de ene kant stellen we vast dat de gezondheids- en welzijnssector hoger dan het Vlaamse gemiddelde scoort wat betreft de werkbaarheidsindicatoren. Dat is een zeer goed element.
Langs de andere kant is er het minder goede nieuws dat de stijgende werkdruk, het gebrek aan autonomie en de fysiek belastende arbeidsomstandigheden sterker doorzetten in de gezondheids- en welzijnssector dan in de anderen sectoren.
Zoals de heer Van Malderen stelde, blijkt die daling sinds 2013 sterker te zijn dan de jaren voorheen. Als we dat vergelijken met de doelstellingen die de Vlaamse Regering heeft gesteld in Pact 2020, waarin een werkbaarheidsgraad van 60 procent werd vooropgesteld, dan lijken we dit absoluut niet te halen. Dit werd vorige week besproken in de plenaire vergadering. Niemand ontkent dat er inderdaad een dalende trend is waarrond actie moet worden ondernomen.
Minister, die trend wordt niet alleen vandaag vastgesteld. In het verleden hebt u daar ook al op ingespeeld. U hebt in mei 2015 samen met de Zorgambassadeur uitgepakt met het Actieplan 3.0 ‘Werk maken van werkbaar werk in de welzijns- en zorgsector’. Er waren dus al twee voorafgaande plannen waarbij die thematiek werd aangepakt. Met het laatste plan hebt u nieuwe accenten gelegd om tegemoet te komen aan de nieuwe tendensen.
Ik heb het plan nog eens nagekeken. Er werden vier prioriteiten vooropgesteld. De verhoogde instroom en innovatie zijn belangrijk, maar in combinatie met het dossier dat vandaag voorligt, is zeker het medewerkersbeleid een zeer belangrijke factor in dat actieplan. U hebt dat plan niet alleen op u genomen. U zou daarvoor samenwerken met de beleidsdomeinen Zorg en Welzijn, Werk, Gelijke Kansen en Onderwijs. Het is een ambitieus plan, dat zeker verder moet worden doorgezet.
Minister, in het licht van deze vaststellingen van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV), wil ik u een aantal vragen stellen. Welke reacties hebt u op de resultaten van de nieuwe werkbaarheidsmonitor? Is er een evaluatie van het Actieplan 3.0? We zijn nu begin 2017, anderhalf jaar verder dan het voorgestelde Actieplan 3.0. Hoe verloopt die samenwerking met de andere actoren? Hoe verloopt de samenwerking met het federale niveau? Heeft het Actieplan tot nu toe resultaten opgeleverd inzake het medewerkersbeleid en de werkbaarheid van hun werk? Hoe staat het met de instroom van jongeren op de arbeidsmarkt in de zorgsector, een van de grote knelpunten?
Mijn laatste vraag betreft niet onmiddellijk uw bevoegdheid, maar u kunt er misschien wel mee druk achter zetten. De SERV had in het verleden een detailstudie gedaan rond de werkbaarheid in de welzijns- en zorgsector. Ik heb contact opgenomen met de SERV. Op dit moment waren zij nog niet van plan om die deelstudies uit te voeren. Kunt u er als minister, zeker bij de SERV, op aandringen dat die deelstudies specifiek voor de welzijns- en zorgsector kunnen gebeuren? Mocht dat niet zo zijn, lijkt het mij toch interessant dat u dat als bevoegde minister op zich neemt.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Zoals opgegeven in het Actieplan 3.0 gaat het om een meerjarenplan. Het actieplan is onderhevig aan continue evaluatie en bijsturing, in overleg met de sector – via het Vlaams Overlegplatform Promotie Zorgberoepen (VOPZ) en de provinciaal afgeleide groepen –, de VDAB en het Vlaams Instituut voor Vorming en Opleiding in de Social Profit (VIVO). Het actieplan wordt uitgerold in samenwerking met hen, en in nauw overleg met departement Onderwijs en het departement Gelijke Kansen. Het departement Werk is betrokken via de samenwerking VIVO en de VDAB.
In het kader van het horizontaal gelijkekansenbeleidsplan wordt samengewerkt met het Departement Kanselarij en Bestuur om te kijken naar de acties in het Actieplan 3.0 en zo bijkomende ideeën te ontwikkelen in overleg met het Vlaams Overlegplatform Promotie Zorgberoepen.
Voor de samenwerking op federaal niveau is er regelmatig overleg in de federale interkabinettenwerkgroep gezondheidzorgberoepen, die wordt geleid door kabinetsmedewerkers van minister De Block.
In het actieplan is opgenomen dat de resultaten van de werkbaarheidsmonitor zullen worden geanalyseerd en besproken op het VOPZ. Voor de analyse van de resultaten en deelresultaten wordt samengewerkt met Verso.
Gezien het belang van voldoende personeel en het vermijden van openstaande vacatures hebben de resultaten van de werkbaarheidsmonitor zeker invloed op het Actieplan 3.0, onder meer op de inspanningen om voldoende jongeren en zijinstromers warm te maken voor de zorg- en welzijnssector. Dat blijft een prioriteit, ondanks het feit dat de instroom in de opleidingen en in het werkveld op een historisch hoogtepunt zit wat betreft de knelpuntberoepen in zorg en welzijn.
Het geheel van het aantal studenten in professionele bacheloropleidingen in zorg- en welzijn is sinds 2008 gestegen met 182 procent, met een gemiddelde jaarlijkse groei van 12,2 procent en het laatste jaar een groei van zelfs bijna 30 procent.
Het betreft de opleidingen ergotherapie, gezinswetenschappen, logopedie en audiologie, medische beeldvorming, mondzorg, orthopedagogie, pedagogie van het jonge kind, sociaal werk, toegepaste psychologie, voeding en dieetkunde, maatschappij en veiligheid, medisch laboratoriumtechnoloog, optiek en optometrie, orthopedie, podologie, sociale readaptatiewetenschappen, verpleegkunde en vroedkunde.
Wat betreft de opleiding hoger beroepsonderwijs 5 (hbo5) verpleegkunde is het aantal studenten sinds 2008 met 50 procent gestegen. De bacheloropleiding verpleegkunde steeg in diezelfde periode met 67 procent. Ook de richtingen personenzorg kennen een groei met een totale groei van 9,3 procent sinds 2008.
Het aantal geregistreerde zorgkundigen is de afgelopen 5 jaar gestegen met 70 procent. Hierbij dient echter een kanttekening te worden gemaakt. Deze sterke stijging wordt namelijk vertekend door studenten verpleegkunde die na hun eerste 60 studiepunten in de bachelor of hun eerste twee modules in de hbo5-opleiding, een visum aanvragen om in de vakantie te kunnen gaan werken als zorgkundige. Zij zitten mee in de cijfers. Daardoor is er een kleine vertekening.
Met andere woorden, het actieplan dat niet alleen, maar toch vooral focust op instroom en zij-instroom, heeft zeker zijn effect niet gemist, integendeel. Dat punt is zeker meegenomen. U weet dat uit de studies blijkt dat we op korte termijn ongeveer aan de verwachtingen naar personeel kunnen voldoen, maar dat we er met de golf pensioneringen die op komst is, zeker nog niet zijn. We moeten de inspanningen voor een goede rekrutering dus voortzetten.
Mevrouw Jans, in dat actieplan staan natuurlijk nog andere acties, die te maken hebben met de werkorganisatie en de multiculturaliteit op de werkvloer. Indien gewenst, is het zeker mogelijk om daarvan een overzicht te bezorgen.
De zorgambassadeur heeft inderdaad bij de onderzoekers van de SERV de deelresultaten van de deelsectoren binnen zorg en welzijn opgevraagd. Die deelresultaten zijn beloofd, maar men heeft ons geen duiding gegeven van de concrete timing. We mogen die deelresultaten alleszins wel verwachten.
De werkbaarheidsmonitor toont, zoals in alle sectoren, een achteruitgang aan van de resultaten. Het minste wat we kunnen stellen, is dat dit geen probleem is van zorg en welzijn alleen. Integendeel, zorg en welzijn heeft nog steeds een beter resultaat dan het gemiddelde van de Vlaamse arbeidsmarkt, wat betreft werkbaar werk. Dat neemt echter niet weg dat we de resultaten serieus moeten nemen en ook continu moeten trachten te remediëren. Dat de druk toeneemt in de sector is correct, maar de Vlaamse Regering is zich daar ook van bewust en neemt een aantal maatregelen.
De meest bekende maatregel is die van de bijkomende rvt-erkenning (rust- en verzorgingstehuis) in onze Vlaamse residentiële ouderenzorg. Door dat rvt-statuut toe te kennen, komt er een hogere financiering. Men moet natuurlijk ook voldoen aan specifieke normen op het vlak van zorgpersoneel.
Het aantal bewoners met een zwaar zorgprofiel in een woongelegenheid in de residentiële ouderenzorg stijgt. We hebben nu al twee jaar op rij extra middelen ingezet voor bijkomende erkenningen van rvt-bedden. Die middelen moeten zorgen voor een verminderde werkdruk bij het personeel en inzetten op de betaalbaarheid van de zorg.
Daarnaast moeten we werk maken van werkbaar werk. Dat betekent dat we de zorg- en dienstverlening in onze voorzieningen efficiënter moeten organiseren. Die inspanning moet gebeuren over meerdere sectoren, maar we moeten die ook opnemen in de residentiële ouderenzorg.
Wat de rvt-bedden betreft, kan ik u alvast zeggen – voor zover u dat interesseert – dat we die bedden zullen toekennen vanaf 1 januari 2017. Het zal gaan over 1226 woongelegenheden.
We hebben het advies van de Raad van State ontvangen. Het dossier is terug voor agendering naar de regering.
We hebben ook maatregelen genomen met proefprojecten om werk te maken van het management in de voorzieningen om werkbaar werk te verstevigen en dat binnen de beschikbare middelen. Er zijn een aantal acties ondernomen in proefprojecten, onder andere in samenwerking met Flanders Synergy, dat daarover mooie resultaten heeft neergezet. Zij hebben een project opgestart met wat we ‘zorgvernieuwers’ noemen. Ze zijn met een organisatie naar de vloer gegaan om te bekijken op welke manier men nieuwe vormen van organisatie en personeelsmanagement kan inzetten om het werk werkbaarder te maken. Op 2 maart is er een studiedag in Hasselt over ‘Innovatieve arbeidsorganisatie in de zorg’, waarbij de resultaten van deze proefprojecten worden gepresenteerd.
U vraagt naar bijkomende maatregelen. In de ouderenzorg, waar de situatie bij de vorige meting het meest problematisch was, wordt nu inderdaad een project opgezet in samenwerking met het werkveld, de sociale partners en deskundigen, zoals opgenomen in het actieplan 3.0. Daarin stond vermeld dat we een plan zouden ontwikkelen om de pijnpunten in het hr-beleid aan te pakken en zo een antwoord te bieden met betrekking tot werkbaarheid, in functie van de werkbaarheidsmeting van 2019.
De aanzet tot de uitwerking van dat plan is al gegeven. De brainstorm die dat moet voorbereiden, heeft plaatsgevonden, en het plan wordt nu ontwikkeld.
Die nieuwe aanpak zal vooral inspelen op de autonomie van werknemers, de mogelijkheid om het werk zelf te kunnen regelen en op de vraag om meer competenties te kunnen ontwikkelen.
Het moeilijkste om aan te pakken, is volgens mij de emotionele belasting, aangezien het nu eenmaal gaat over zorgverleners die werken met kwetsbare mensen. Om die belasting te kunnen ondervangen, is vooral een goed leidinggevend kader nodig. Ook daaromtrent worden acties ondernomen samen met Verso die specifiek ook in tools voorziet voor leidinggevenden in kleine zorg- en welzijnsvoorzieningen.
In het vierde Vlaams Intersectoraal Akkoord voor de social-/non-profitsectoren 2011-2015 staat expliciet dat de maatregelen kwaliteit zullen worden opgevolgd via de werkbaarheidsmonitor. Bij de evaluatie van VIA 4 (Vlaams Intersectoraal Akkoord voor de Socialprofitsector) en de onderhandelingen voor een volgend sociaal akkoord zal dan ook worden gebruikgemaakt van de resultaten van de werkbaarheidsmonitor. Daarbij kunnen dan ook een aantal maatregelen worden genomen, verschillend per sector, aangezien de resultaten verschillen per sector.
De onderhandelingen voor een volgend sociaal akkoord zijn gestart. Uiteraard is dat ook een gelegenheid om met de sociale partners de kwaliteitsmaatregelen te bekijken en te bekijken welke er mogelijk kunnen bijdragen tot meer werkbaar werk.
De heer Van Malderen heeft het woord.
Minister, naar goede gewoonte geeft u ons bijzonder veel informatie. Ik zal proberen om er een lijn in te krijgen, met in het achterhoofd de bedenking – en dat is de taak van de oppositie – dat we een verantwoordelijkheid hebben ten aanzien van die sector.
Ik hoed mij om ervoor te zorgen dat we hier een soort van ‘selffulfilling prophecy’ in het leven roepen, waarbij we een sector heel kritisch benaderen en daardoor in de perceptie misschien wat onaantrekkelijk maken, waardoor er minder instroom is, de werkdruk stijgt enzovoort. Er is heel veel moeite gedaan om die vicieuze cirkel te doorbreken. Er blijft echter heel wat werk op de plank, ook wat de instroom betreft. Ik ga wat dat betreft mee in de vraag van de collega. Aan de andere kant is er de heel nuchtere, heldere en harde vaststelling dat we wegdrijven van ons doel. Er is een trendbreuk sinds 2013. Je ziet die in de cijfers. Die cijfers zijn robuust. Ze zijn statistisch relevant. We gaan achteruit. En we gaan met deze sector, die een soort van voorhoederol had ten opzichte van de arbeidsmarkt, sneller achteruit dan de rest van die arbeidsmarkt.
Ik roep u op om met de nodige snelheid en daadkracht daarop een antwoord te bieden. Het voordeel is – en dat geldt ook voor die andere sector waar het sinds 2013 minder goed gaat, met name het onderwijs – dat wij hier zelf in dit parlement en u als regering de normen en financiering in die sector kunnen vastleggen en aansturen. Dat is voor andere delen van de arbeidsmarkt veel moeilijker regelbaar. We zullen het wel moeten doen.
Ik hoor u verwijzen naar proefprojecten en een studiedag. Ik denk dat er effectief op sectorniveau moet worden gekeken naar wat er nodig is om die werkdruk – waarvan er heel veel uitingen zijn – effectief naar aanvaardbare proporties te leiden, met als groot doel 60 procent werkbare jobs in 2020. Vorige week hebben we het debat gevoerd over een aantal problematieken in de ouderenzorg, zoals het fixeren van mensen en het traag beantwoorden van bepaalde oproepen. Dat heeft ook te maken met werkdruk. Die signalen zijn er dus aan de kant van de gebruiker, maar ook aan de kant van het personeel.
Ik sluit mij aan bij de vraag van mevrouw Jans. Laat ons aan de SERV vragen om in detail te kijken naar wat deze sector als probleem ervaart, naar wat er nodig is, welke vertaling nodig is naar personeelsnormen om die werkdruk naar beneden te krijgen en – ik zou er nog één ding aan willen toevoegen – wat de correlatie is tussen het sinds een aantal jaren lineair besparen op werkingsmiddelen en die werkdruk. Het is ook een vaststelling dat de trendbreuk in de bevraging samengaat met het besparen op werkingsmiddelen. Mijn ellebogen zeggen mij dat er een verband is. Ik kan het vandaag statistisch niet aantonen, maar laat ons de eerlijkheid hebben om dat te onderzoeken en na te gaan wat er nodig is om ervoor te zorgen dat deze sector niet in een vicieuze cirkel terechtkomt.
U zegt dat u met VIA 5 gebruik zult maken van de werkbaarheidsmonitor. Ik juich het trouwens toe dat u het sectoraal wilt aanpakken om een aantal dingen te regelen. Ik heb alleen weinig weet – bronnen zeggen mij dat er weinig wordt gepraat – van vooruitgang in de onderhandelingen. Hoever staat het met de onderhandelingen? Worden er gesprekken gevoerd? Wordt er echt onderhandeld? Is er een enveloppe waarover wordt gepraat? Bent u het intussen over een aantal dingen eens? Wanneer kunnen we een VIA 5-akkoord verwachten?
U hebt lang stilgestaan bij de instroom, wat heel belangrijk is, maar ik zou ook willen dat u kijkt naar het marktaandeel. Maken vandaag meer mensen de keuze om in een opleiding voor zorg te stappen? Het aantal hogeschoolstudenten stijgt, maar stijgt het marktaandeel zorg? Hoeveel stromen er uit naar een zorgberoep? Nogal wat mensen volgen een opleiding in de zorg, maar stromen uit naar bijvoorbeeld een medisch secretariaat maar komen niet terecht in een zorgberoep. Ik zou u willen vragen om ook dit mee te nemen.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Minister, ik dank u voor het antwoord. Voorzitter, het lijkt me interessant dat we de evaluatie van het actieplan werkbaar werk binnen de commissie kunnen bespreken. U hebt een aantal elementen toegelicht, maar in het plan staat veel meer dan wat u vandaag hebt gezegd.
Wat voor mij zeer belangrijk is, is dat we een zicht krijgen op welke elementen eigenlijk bijdragen tot die negatieve kentering in de cijfers rond werkbaar werk in de welzijns- en zorgsector. Daarom vind ik de deelstudie eigenlijk nog veel belangrijker dan het huidig rapport dat vandaag voorligt, want dat geeft inderdaad algemene lijnen. Het is zeer belangrijk om binnen de welzijns- en zorgsector na te gaan welke tendensen er in de rusthuizen zijn, welke tendensen er in de ziekenhuizen zijn, welke tendensen in de kinderopvang. Het is noodzakelijk om tot in detail te bestuderen welke elementen er spelen zodat er via het actieplan ook in detail kan worden op ingezet. Het is belangrijk dat de zorgambassadeur de resultaten heeft opgevraagd. Het zou goed zijn om die in de commissie te kunnen bespreken.
Wat de acties betreft, volg ik u in alle acties die u hebt opgesomd. Ik wil niet het riedeltje van collega Van Malderen gebruiken dat we er maar veel geld moeten in steken en dat het dan wel zal worden opgelost. Als we de resultaten van het rapport dat hiervoor ligt, nemen, dan merken we toch dat de autonomie, de fysieke belasting enzovoort belangrijke problemen zijn. Dit kan men niet alleen met geld oplossen. U zegt te zorgen voor een grotere instroom en voor een efficiënter georganiseerd werk. Dat is volgens mij de goede richting om die problemen op te lossen.
U zegt dat het sociaal overleg rond de VIA-akkoorden is opgestart en dat u de werkbaarheidsmonitor als basis zult gebruiken. Ik heb dezelfde vraag als collega Van Malderen: over welke termijn spreken we? Is er een planning opgemaakt?
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Ik wil de vraag naar de deelstudie ondersteunen en ik kan het betoog van de heer Van Malderen volledig onderschrijven.
De sociale partners hebben een tijdje geleden hun eisenpakket op tafel gelegd. Ik heb daar toen vragen over gesteld en u zei dat de regering daarvan akte had genomen. Ik hoor intussen dat er effectief overleg is geweest. Wat is er op het eerste overleg afgesproken? Wat is de agenda? Wat is de timing? Wat is het budget voor de toekomst? Zal er een VIA 5 komen? Is dat de ambitie? Waar wilt u eindigen met dat overleg?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega's, ik neem aan dat u niet verwacht dat ik hier ga zeggen dat de regering een enveloppe van die omvang heeft klaargelegd om sociale onderhandelingen te voeren. Dan kunnen we beter geen onderhandelingen voeren. Zo werkt dat niet. Ik kan hier ook niet elke week komen uitleggen wat de stand van zaken is. De onderhandelingen zijn gestart. De partijen hebben de kans gekregen om met de groep die is aangesteld namens de regering om de onderhandelingen te voeren, bilaterale gesprekken te voeren. Die gesprekken lopen en het is uiteraard geen eenvoudig verhaal omdat de budgettaire mogelijkheden ook niet echt evident zijn. U kunt niet verwachten dat ik telkens een stand van zaken kom geven; zo kan men geen sociale onderhandelingen voeren.
De onderhandelingen kondigen zich niet aan als gemakkelijke onderhandelingen, laten we daar eerlijk in zijn. Ze zijn gestart, ook op federaal niveau. In de eerste ronde wil dat zeggen dat eisenbundels worden verduidelijkt en besproken, dat er bilaterale gesprekken worden gevoerd. VIA 4 zal ook moeten worden geëvalueerd. Geleidelijk aan zal de agenda verder worden ingevuld. Er is een vergaderritme afgesproken, waardoor er een bepaalde cadans in de onderhandelingen zit.
Als de commissie er tijd voor vindt, kunnen we over het actieplan en de uitwerking ervan praten. Ik heb zijdelings verwezen naar een van de belangrijke dossiers, namelijk de gezondheidszorgberoepen, waar het KB78 aan de orde is. Er kan zeker met de gezondheidsambassadeur een gesprek worden georganiseerd.
Ik hoop dat de resultaten van de meer specifieke analyses ons inderdaad zullen helpen om de sociale onderhandelingen voor een deel te onderbouwen. Ik denk persoonlijk dat ook het personeelsbeleid, de manier waarop de organisaties zich intern organiseren, een cruciaal element is wanneer je spreekt over werkbaar werk. Er zijn grote organisaties die voldoende power hebben om een humanresourcesbeleid te ontwikkelen. Er zijn ook kleine organisaties waar het allemaal niet evident is. De elementen die voor de medewerkers belangrijk zijn om van werkbaar werk te kunnen spreken, zijn vaak autonomie, het gevoel hebben dat men voor een deel meester is van de manier waarop men het werk organiseert, de ploegindeling, de shift enzovoort. We weten dat men hier innovatief kan mee werken en dat men hiermee de appreciatie van de werknemers kan beïnvloeden.
We hebben vorige week met de residentiële ouderenzorg gesproken over de kwaliteitsindicatoren. Er zijn bij die kwaliteitsindicatoren ook een aantal indicatoren die iets zeggen over de manier waarop de arbeidsorganisatie in de voorzieningen evolueert. Het is heel duidelijk dat werken met kwaliteitsindicatoren een aantal dingen voor het personeelsbeleid veronderstelt. Daarvoor hebben we een aantal initiatieven genomen.
Er wordt een beetje smalend gedaan – en misschien is dat zo niet bedoeld – over een studiedag. Veel van die zaken die met personeelsorganisatie te maken hebben, leg je niet manu militari op. Ze zijn zo specifiek voor elke organisatie dat je moet inzetten op het ondersteunen van diegenen die op directieniveau instaan voor het organiseren van het werk en die daar een beetje vernieuwend en anders moeten naar kunnen kijken. Verso neemt hierbij een belangrijke rol op voor kleine organisaties in zorg en welzijn. Ik ben er persoonlijk van overtuigd dat, naast de andere revindicaties en elementen die daar een impact op hebben, hier voor onze sectoren toch wel een belangrijke uitdaging ligt.
Zeker als je ziet hoe financieringssystemen wijzigen, hoe verwachtingen veranderen, wat er technologisch mogelijk is, moeten we onze manier van kijken naar personeelsbeleid en arbeidsorganisatie vernieuwen. Het heeft te maken met het uurroostersysteem, met de autonomie, met units waar men een grotere zelfstandigheid aan de dag kan leggen. Er zijn zeker een aantal dimensies die we proberen mee te nemen in de manier waarop we met de sectoren in overleg gaan, indicatoren ontwikkelen en projecten ondersteunen.
De heer Van Malderen heeft het woord.
Minister, als het gaat over de werkbaarheid in de welzijns- en gezondheidssector, dan is de trend negatief, dan is die robuust en dan wordt hij door niemand betwist. De grote vraag die we ons dan moeten stellen, is waarom en hoe we dat gaan oplossen. Ik stel vast dat hier kamerbreed een pleidooi wordt gehouden voor een deelstudie, specifiek voor deze sector. Ik wil er nogmaals mijn pleidooi aan toevoegen om de correlatie met besparingen op werkingsmiddelen van de afgelopen jaren mee in het vizier te nemen.
Gelukkig – en ik wil niet negatief zijn – bieden er zich ook opportuniteiten aan. We zitten in een sector waar wij als parlement en u als minister mee kunnen beslissen over normen, over budgetten. In andere sectoren is dat moeilijker. VIA is een opportuniteit, maar dit veronderstelt wel dat u daarvoor een budget afspreekt, dat u voor uzelf een doel voor ogen hebt en dat we ook, het liefst met bekwame spoed, een akkoord kunnen bereiken. Ik heb uit uw antwoord niet kunnen afleiden dat er een budget is. Ik vraag niet aan u om het tot de laatste euro op tafel te leggen. Ik vraag niet aan u om uw tactische overwegingen te vertellen; dat is aan u als onderhandelaar. Maar of er budget is waarover kan worden gepraat, is een grote onzekerheid op het terrein.
U hebt verzuimd om een antwoord te geven. Ik vind dat jammer. Ik roep u op om toch dat middel ter hand nemen. De trend gaat sneller dan het gemiddelde van de Vlaamse arbeidsmarkt naar beneden. Hoe sneller we die opnieuw kunnen keren, hoe minder inspanningen we in de long run moeten doen.
U had het over autonomie, een belangrijke factor. U had het over emotionele belasting, terecht. Ik heb u jammer genoeg niet horen ingaan op het debat over werkdruk an sich, de cadans, het aantal cliënten en patiënten dat moet worden verzorgd, het aantal dossiers dat moet worden behandeld. Dat is het droge werkdruk. Hoe u het ook draait of keert, dat oplossen, is een kwestie van handen aan het bed, is een kwestie van normen en wellicht ook van centen. Daar zullen we ook moeten durven naar te kijken, willen we die trend te keren. Ik heb u hierop jammer genoeg geen antwoord horen geven. Ik hoop dat dit wel in de grote agenda zit waarmee u de onderhandelingen bij VIA voert. Ik had vandaag wel graag wat meer informatie gehad.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Collega Van Malderen, ik denk dat het tijd is dat we de platgetreden paden verlaten en zeer innovatief nagaan hoe we het werk op de werkvloer zo efficiënt en zo goed mogelijk kunnen organiseren. Het gaat niet alleen over budgetten. U hebt zelf gezegd dat u 1126 RVT-erkenningen voor 2017 plant. Dat is nodig, maar het is zeker niet het enige, want anders zou er geen dalende trend zijn. Het is absoluut noodzakelijk om te kijken naar nieuwe manieren om het werk te organiseren. Dat moet echt op microniveau gebeuren en daarom vind ik die deelstudie ook zeer belangrijk. Ik kijk uit naar cijfers van de deelstudie om dan samen met u te bediscussiëren welke stappen moeten worden gezet.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.