Verslag vergadering Commissie voor Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid
Verslag
De heer Vanderjeugd heeft het woord.
Minister, in De Standaard van 18 januari 2017 verscheen onder de titel ‘Biolandbouw is hoegenaamd niet milieuvriendelijk’ een artikel waarin de thesis ontwikkeld werd dat biolandbouw, in tegenstelling tot wat intuïtief wordt aangevoeld, niet beter is voor het milieu dan conventionele landbouw. Bij uitbreiding worden ook de impact van biolandbouw op het klimaat en de wenselijkheid van biolandbouw als voedselstrategie kritisch benaderd.
Dat de conventionele landbouw druk op milieu en klimaat uitoefent die moet worden aangepakt, wordt uiteraard niet in vraag gesteld. Wel gaat het om het kritisch bevragen van de stelling dat biolandbouw per definitie beter is voor mens, milieu en klimaat. Vooral in een dichtbevolkte en sterk verstedelijkte regio als Vlaanderen, is biolandbouw geen evidentie om op grote schaal toe te passen. Er gaan immers oogstverliezen mee gepaard. De schattingen daaromtrent variëren van 20 tot 40 procent. Als we in ontwikkelde landen met biolandbouw evenveel voedsel willen produceren als nu, is volgens berekeningen van Zweedse wetenschappers bijna 70 procent meer landbouwgrond nodig. Daar is in Vlaanderen helaas geen ruimte voor. Er worden eveneens vraagtekens gezet bij de impact van biolandbouw op de milieukwaliteit en biodiversiteit. Die laatste zou in vergelijking met gewone landbouw niet toenemen.
Het mag vanzelfsprekend niet de bedoeling zijn om biolandbouw in diskrediet te brengen. Wel mag de vraag gesteld worden naar de meerwaarde van biolandbouw op ons milieu, klimaat en voedselvoorziening. In uw beleid bestempelt u biolandbouw vaak eerder als een niche. Vanuit economisch perspectief is biolandbouw inderdaad vaak een businessstrategie die leidt tot een grotere toegevoegde economische waarde voor landbouwbedrijven, zeker als ze samen worden gelezen met zelfvermarkting en de korte keten.
Minister, is er wetenschappelijk gefundeerde duidelijkheid over de toegevoegde waarde op ecologisch en economisch vlak van biolandbouw in Vlaanderen? Zo ja, wat zijn daarvan de resultaten? Zo neen, zult u dit laten onderzoeken door een erkende wetenschappelijke instelling? Hoe schat u de plaats van biolandbouw als voedselstrategie voor Vlaanderen in, gegeven de kleinschaligheid, versnippering en sterke verstedelijking van onze regio? Welk potentieel heeft biolandbouw in Vlaanderen rekening houdend met de voorziene landbouwoppervlakte in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen en uitgaande van de veronderstelling dat we onze natuurgebieden niet zouden aanwenden voor biolandbouw? Is de aanwending van natuurgebieden voor biolandbouw überhaupt een optie? Welke aanpassingen acht u noodzakelijk aan conventionele landbouwmethoden om de impact op milieu en klimaat te verkleinen, maar ook als strategie om voldoende voedsel te produceren voor een groeiend aantal Vlamingen en een stijgende wereldbevolking?
Minister Schauvliege heeft het woord.
Ik betreur dat er geregeld een polemiek ontstaat over dit thema. De resultaten van vergelijkend onderzoek tussen de milieu-impact van gangbare en biolandbouw tonen geen zwart-witbeeld. Op sommige vlakken scoort de gangbare landbouw beter, terwijl op andere vlakken biolandbouw het dan weer beter doet.
Een belangrijke handicap of nadeel van de biolandbouw is dat de opbrengsten per eenheid significant lager zijn dan bij de gangbare landbouw, waardoor je per definitie meer eenheden of dus meer areaal nodig hebt om evenveel mensen te kunnen voeden. Mocht de hele wereld overschakelen naar biolandbouw zou dat problemen kunnen geven, zeker omdat in de zich ontwikkelende landen de druk zou toenemen om bossen en natuurgebieden om te zetten naar landbouwgronden.
Er is consensus over het feit dat we deze polemiek moeten vermijden en dat we in de toekomst ‘meer met minder’ zullen moeten produceren. In de gangbare landbouw worden volop technieken ontwikkeld die het, in combinatie met precisielandbouw, mogelijk zullen maken om meer voedsel te produceren met minder inputs. Bepaalde technieken maken dat mogelijk. Denk aan de ggo-discussie om planten resistent te maken tegen droogte of tegen parasieten.
Biolandbouw heeft zeker zijn plaats in ons voedselsysteem, ook als verdienmodel binnen onze agrovoedingsketen. Er is een duidelijke trend in de samenleving om meer te kiezen voor lokaal geproduceerd voedsel en voor differentiatie van de producten. Ondernemers zouden geen ondernemer zijn mocht men daar niet op inspelen en die opportuniteiten aan zich laten voorbijgaan.
We kunnen dus niet ongenuanceerd concluderen dat het ene model beter is dan het andere. Ik geloof in beide, complementair, en daarom ondersteunen we vanuit Landbouw ook de beide.
Wat betreft wetenschappelijk onderzoek in Vlaanderen, werden al heel wat onderzoeksprojecten gedaan. Het zou ons te ver leiden om dit vandaag in detail te overlopen, maar op de websites van het Netwerk Onderzoek Biologisch Landbouw en Voeding (NOBL) en van het Coördinatiecentrum praktijkgericht onderzoek en voorlichting voor de biologische teelt (CCBT) kunt u heel veel informatie vinden.
De biolandbouw heeft zeker nog groeipotentieel in Vlaanderen. De vraag van de consument naar biologische producten overstijgt onze lokale bioproductie. De evolutie van de rendabiliteit in de gangbare en biologische landbouw zal hierop ongetwijfeld een belangrijke invloed hebben. Maar het zijn de landbouwondernemers zelf die moeten beslissen of ze de keuze al dan niet maken om de overstap naar bio te maken. Wij kunnen hen ten volle ondersteunen via onze maatregelen.
In bepaalde gevallen worden natuurgebieden nu al ingezet voor biorundveeteelt. Vooral begrazing van natuurgebieden door extensief gehouden biorunderen kan tot een win-winsituatie leiden voor zowel eigenaar als landbouwer. Ook voor hoogstamfruit in een agroforestry-systeem zijn er mogelijkheden.
De natuurgebieden die we hebben in de toekomst aanwenden om biologische akkerbouw of groenteteelt op te starten, is niet aan de orde.
Over de verduurzaming van de gangbare landbouw hebben we het hier al vaker gehad. We zien dat milieu-, natuur- en klimaatdoelstellingen steeds meer in het landbouwbeleid worden geïntegreerd. Ook het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) zet daar volop op in.
De technologische evolutie staat niet stil en de nieuwste stallen en machines presteren doorgaans beter op het vlak van duurzaamheid. Vanuit het beleid moeten we dit dus verder ondersteunen.
Net zoals we niet op enkele jaren tijd kunnen verwachten dat alle oude en slecht geïsoleerde gezinswoningen gerenoveerd worden, kunnen we ook niet verwachten van de landbouwondernemers dat de minder duurzame stallen en machines van vandaag op morgen worden vervangen. Maar via het Vlaams Landbouwinvesteringsfonds (VLIF) kunnen we hen ten volle ondersteunen.
De heer Vanderjeugd heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik wou geen pleidooi houden tegen biolandbouw, zeker niet. Ik hoor u graag zeggen dat u het verhaal evenwichtig wil maken, zowel voor de conventionele landbouw als voor de biolandbouw. Het is belangrijk om een goed evenwicht te vinden waardoor een win-winsituatie wordt gecreëerd.
Minister, in welke mate zoeken vertegenwoordigers van de biolandbouw en de conventionele landbouw naar een soort van kruisbestuiving waardoor ze elkaars zwakheden kunnen opvangen en zoeken naar mogelijke samenwerking? Bestaat dit? Zo niet, zou u het positief vinden om overleg tussen beide te organiseren?
Mevrouw Joosen heeft het woord.
Het thema is hier al vaak aan bod gekomen. Voor de N-VA is dit een en-enverhaal. We moeten als Vlaanderen inzetten op de biolandbouw maar ook op de conventionele landbouw. De vraag van de consument is er en daar moeten we op inspelen – de minister gaf het ook al aan – met onderzoek en innovatie. De biomarkt deed het vorig jaar uitstekend. Er liggen dus kansen voor de land- en tuinbouwsector. In de huidige sfeer van crisis is dat zeker geen onbelangrijk element. ‘Groei voor bio’ is ook de finaliteit van het strategisch plan Bio en daar staat onze fractie volledig achter.
Minister, ik heb een vraagje in de rand van de probleemstelling van collega Vanderjeugd, meer specifiek over zijn vierde vraag. Is de aanwending van natuurgebieden voor biolandbouw een optie? We weten allemaal dat er een beetje commotie is geweest – en ik formuleer het voorzichtig – over de mogelijke inplanting van een biobedrijf in landschappelijk waardevol agrarisch gebied. Bij mijn weten mag er in landschappelijk waardevol agrarisch gebied worden gebouwd voor agrarische doeleinden, uiteraard met respect voor de landschappelijke waarde en men kan daarbij een aantal voorwaarden opleggen. Een totaalverbod, zo heb ik het nooit begrepen. Het is wel zo in bouwvrije agrarische zones. Minister, ik hoorde hier graag uw mening over.
Veel landbouwbedrijven worden op dit moment verlaten. Het is niet onbelangrijk dat deze verlaten bedrijven eventueel worden gebruikt om nieuwe bedrijven te vestigen. Maar soms zijn de financiële inspanningen bijzonder hoog, want de oude stallen voldoen niet meer aan de vereisten van de nieuwe technologie die vandaag op de markt is voor nieuwe bedrijven. Kan dit op een of andere manier worden ondersteund, worden gestimuleerd? Zo ja, op welke manier?
Minister Schauvliege heeft het woord.
Collega’s, ik ben blij dat iedereen het erover eens is dat beide modellen elkaar kunnen versterken en dat we in beide moeten investeren. Dat is ook het beleid dat wij op dit moment voeren. We werken ook aan het nieuwe strategisch plan Biolandbouw waarin de groei verankerd zal zitten.
Collega Vanderjeugd, er is nu al overleg tussen de biosector en de meer traditionele landbouw. Het is niet nieuw. Het heeft geen structuur boven zich, dat hoeft ook niet.
Collega De Meyer, natuurgebied op zich sluit niet uit dat er ook een bepaalde activiteit zou plaatsvinden. Belangrijk is dat de passende beoordeling wordt toegepast en dat er geen negatieve, significante effecten zijn. Daar knelt vaak het schoentje.
Een dier is een dier en stoot stikstof uit. Of het dan over biolandbouw of over meer traditionele landbouw gaat, maakt niet veel uit. Er zijn intussen voorbeelden van hoe er goed kan worden samengewerkt, ook in natuurgebieden waar we vaak de landbouw nodig hebben voor het onderhoud of de verdere ontwikkeling van het natuurgebied.
Wat het landschappelijk agrarisch waardevol gebied betreft, hebben we al geanticipeerd vanuit het beleid. Het klopt dat men in landschappelijk waardevol agrarisch gebied kan bouwen en landbouwactiviteiten kan uitvoeren. We hebben echter vastgesteld dat er zeer strikte interpretaties zijn. Om die reden hebben we in de Codex Ruimtelijke Ordening zoals die nu al tweemaal is goedgekeurd door de regering en binnenkort voor een derde keer om dan vervolgens naar het parlement te komen, verduidelijkt wat er wel en niet kan in landschappelijk waardevol agrarisch gebied zodat daar geen discussie meer over kan zijn.
De verlaten hoeves zitten sterk verweven in het ruimtelijk beleid in het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (BRV). We zijn gestart twee proefprojecten, in het Pajottenland en in het Meetjesland, om een duidelijke visie te ontwikkelen over waar het met die leegstaande hoeves naartoe gaat. Aan de ene kant willen we daar een toekomst aan geven, we willen ze natuurlijk zoveel mogelijk opnieuw openstellen voor landbouw, maar er zijn ook vragen om daar andere dingen mee te doen. In het Instrumentendecreet dat we momenteel aan het ontwikkelen zijn, zullen we op ruimtelijk vlak een aantal mogelijkheden creëren. Daarin ondersteunen we de omvorming van die hoeves, dat gebeurt met steun van het VLIF. Daarbij maakt het niet uit of het gaat over een verlaten hoeve of een hoeve die wordt geëxploiteerd.
De heer Vanderjeugd heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord, ook op de extra vraag van de heer De Meyer die niet echt verband hield met mijn oorspronkelijke vraag.
De vraag om uitleg is afgehandeld.