Verslag vergadering Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking, Toerisme en Onroerend Erfgoed
Verslag
De heer Van Overmeire heeft het woord.
In 2013 besliste federaal minister van Buitenlandse Zaken Reynders om federale economische raadgevers in het leven te roepen. De toenmalige Vlaamse minister-president Peeters stapte als reactie daarop naar de Raad van State. Er was ook nog een procedure voor het Grondwettelijk Hof. Dat hof zei dat het consulair wetboek niet van aard is om die bevoegdheidsverdeling tussen de gewesten en het federale niveau in het gedrang te brengen.
Het was een logische stap van de Vlaamse minister-president toen, want exportpromotie en het aantrekken van buitenlandse investeringen is een bijna exclusief gewestelijke bevoegdheid. We hebben er lang moeten op wachten, maar in een arrest van 27 december 2016 oordeelde de Raad van State dat de federale ‘adviseurs in de economische diplomatie’ zich moeten beperken tot het verschaffen van informatie en niet mogen overgaan tot het aanknopen van externe contacten met het bedrijfsleven, want dat is een bevoegdheid van de gewesten. Het verheugt mij dat het arrest van de Raad van State de Vlaamse Regering over de hele lijn gelijk geeft.
Hiermee is echter de kous nog niet af. Het bestaan zelf van die federale economische raadgevers wordt door de Raad van State immers niet in vraag gesteld. Ze mogen niet veel doen, behalve informatie verzamelen en doorgeven aan de federale minister van Buitenlandse Zaken, maar ze mogen wel blijven bestaan, terwijl die informatievergaring en -verstrekking in de eerste plaats een taak is van Flanders Investment & Trade (FIT), in Wallonië van het Agence wallonne à l'Exportation et aux Investissements étrangers (AWEX) en van Brussels Investment and Export (BIE). Door een bijkomende functie te creëren met die raadgever wordt de verwarring alleen maar groter op het terrein. De versnippering kost mankracht en geld. Naast FIT, AWEX en BIE is er ook nog het agentschap, de kamers van koophandel, de internationale departementen van organisaties zoals Agoria en de Unie van Zelfstandige Ondernemers (UNIZO), de consulenten internationale handel bij de kamers van koophandel, en nu ook nog eens die federale economische raadgevers sinds 2013.
Over het Agentschap voor Buitenlandse Handel heb ik nog een vraag in voorbereiding. Ik wil dat nu al zeggen, want daar moeten een aantal zaken toch wel op scherp worden gesteld, denk ik. Ik stel helaas vast dat als je daar niets over zegt, die toch maar de neiging hebben om hun perimeter altijd maar uit te breiden – maar dat is voor een volgende keer.
Collega's, ik denk dat we een en ander in een bepaalde politieke context moeten zien. Als je de federale beleidsnota van staatssecretaris Pieter De Crem van 27 oktober jongstleden bekijkt, dan zie je dat men die federale rol maximaal invult, dat er vaak buiten de lijntjes wordt gekleurd en dat men zich keer op keer op het terrein van de gewestelijke bevoegdheden begeeft. Daarnaast is er natuurlijk het pleidooi voor herfederalisering dat hier en daar weer de kop opsteekt. Alles wat hier gebeurt, moet je ook in een bepaalde politieke context zien.
Minister-president, hoe reageert u op dat arrest van de Raad van State? Ik neem aan dat u daar verheugd op reageert aangezien we daar toch wel gelijk krijgen. Maar meer nog, die federale economische raadgevers bestaan nu. Hebt u een zicht op dat netwerk? Wat doen die mensen? Hoe denkt u ervoor te kunnen zorgen dat er niet verder aan de gewestelijke bevoegdheden en het takenpakket van FIT wordt geknaagd?
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Collega Van Overmeire, zoals u terecht gezegd hebt, is het aantrekken van buitenlandse investeringen en het promoten van onze export al sinds de vierde staatshervorming een exclusieve bevoegdheid van de deelstaten. Er zijn twee federale bevoegdheden, de Raad van State wijst er nog eens op. Dat is de exportfinanciering door Finexpo en Delcredere. Toch heeft de regering-Di Rupo in 2013 beslist om federale adviseurs in de economische diplomatie aan te stellen.
Zoals u meedeelde, heeft de vorige Vlaamse Regering beslist om de nietigverklaring van dit koninklijk besluit (KB) bij de Raad van State te vragen. Hoewel het KB an sich niet nietig verklaard wordt, is het toch een zeer goed arrest van de Raad van State geworden, dat nog eens bevestigt dat het een exclusieve bevoegdheid is van de deelstaten, dat het gaat over het aantrekken van investeringen en het promoten van buitenlandse handel. Dus, zegt de Raad van State, beperkt de rol van deze economische raadgevers die verbonden zijn aan de federale ambassades, zich tot informatieverstrekking. Zij worden niet geacht om externe contacten aan te knopen met het bedrijfsleven. Zij mogen niets anders doen dan hun kennis en ervaring inzake sociale, economische, handels- of financiële aangelegenheden ter kennis stellen van de federale minister van Buitenlandse Zaken, van de diplomatieke en consulaire posthoofden en, indien zij dat wensen, van de vertegenwoordigers van de gewesten.
Voor onze Vlaamse vertegenwoordigers in het buitenland maar ook voor de Vlaamse bedrijven is de uitspraak een belangrijk gegeven. De Raad van State heeft een duidelijke lijn getrokken. De samenwerkingsakkoorden tussen het federale niveau en de deelstaten met betrekking tot buitenlandse handel van 1994 en met betrekking tot buitenlandse investeringen van 1995 zetten duidelijk de werkwijze uiteen hoe vragen en dossiers van bedrijven worden doorgespeeld aan de deelstaatvertegenwoordigers.
Er bestaat dus al een duidelijk kader. Dat moet naar mijn aanvoelen niet worden gewijzigd, ook niet na dit arrest. Ik ga ervan uit dat dit zeer duidelijk en correct zal worden nageleefd en dat die adviseurs zich zullen beperken tot die taken die ze volgens de Raad van State hebben. Als er zich een probleem zou voordoen, dan zal dat, zoals het hoort, besproken worden met het hoofd van de zending volgens de modaliteiten die in die samenwerkingsakkoorden vastgelegd zijn. Met andere woorden: als zou worden vastgesteld dat er op het terrein een overschrijding is van bevoegdheid of dat men taken naar zich toe trekt die niet behoren tot die bevoegdheden, dan moet dat binnen het kader van het samenwerkingsakkoord worden opgelost met het hoofd van de zending.
De heer Van Overmeire heeft het woord.
Minister-president, ik wil u danken voor uw antwoord, maar ik wil toch ook mijn ongerustheid uitdrukken. In de feiten zie je immers ik zie dat ook bij het agentschap –dat, zelfs als we het recht aan onze kant hebben, op het terrein toch altijd die perimeter, die grens verlegd wordt. Dat gebeurt hier ook.
Ik heb even gekeken op de website van de FOD Buitenlandse Zaken. Het is eigenlijk grappig, want een kandidaat-adviseur in de economische diplomatie moet kennis hebben van het sociale en economische klimaat van België en moet ook kennis hebben van het institutionele kader. Ik neem aan dat het arrest van de Raad van State ook een element is waar men kennis van moet nemen. Als men die taakomschrijving strikt opvolgt, dan zullen die mensen allemaal weten dat ze eigenlijk alleen maar informatie kunnen geven aan de minister van Buitenlandse Zaken. Of je daarvoor een heel netwerk moet opzetten, is maar zeer de vraag. Maar goed, dat is geen beoordeling die hier ter tafel ligt. De stap naar informatie verstrekken aan een bedrijf dat komt aankloppen, is natuurlijk een heel kleine stap. De volgende stap is natuurlijk dat je een heel concrete organisatie op het getouw zet.
Ik zal er samen met u op toezien dat die taakverdeling strikt wordt geïnterpreteerd, want ik geloof niet in degenen die zeggen: ‘Hoe meer mensen daarmee bezig zijn, hoe beter voor ons bedrijfsleven.’ Dat is niet waar. Net zoals bij alle andere opdrachten die door de overheid vervuld worden, is het van absoluut belang dat je goed weet wie er wat doet, wie er waarvoor bevoegd is en dat middelen dus op een efficiënte manier besteed worden en er geen dubbel gebruik is van middelen. Dat mensen uit eenzelfde land elkaar gaan beconcurreren, is iets wat we absoluut moeten vermijden.
Minister-president, nogmaals dank voor uw antwoord. Ik zal dit samen met u opvolgen, maar ik denk dat een zekere assertiviteit van onze kant toch wel aangewezen is.
Zelf wil ik enkel zeggen dat de nalezing van de paragrafen 23, 24 en 25 van het arrest heel duidelijk zijn in verband met de taak van Vlaanderen over hoe een en ander grondwetsconform moet worden uitgelegd en dat de informatieverstrekking inderdaad zowat het enige is wat die mensen kunnen doen. Dat heeft de Vlaamse these bevestigd. Dat is ook wel belangrijk.
De federale vicepremier, die het beroep heeft ingesteld, zal wel nauw toekijken, ook federaal neem ik aan, op de naleving van dit arrest.
De vraag om uitleg is afgehandeld.