Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Soens heeft het woord.
Voorzitter, minister, via Onderwijsdecreet XXVI (OD XXVI) werden wijzigingen aangebracht aan het aansprakelijkheidsregime voor stagiairs die fouten zouden begaan tijdens hun stage. Daarvoor werd dat geregeld via het Burgerlijk Wetboek, dat stelt dat de aansteller, dus de stagegever, aansprakelijk is voor fouten begaan door zijn aangestelden, zijnde de stagiair, tenzij hij kan aantonen dat hij die fout niet had kunnen beletten. In het geval dat de stagiair aansprakelijk zou zijn, kon die dan terugvallen op de verzekering van zijn universiteit of hogeschool.
OD XXVI introduceerde voor de stages een regime gelijklopend met dat voor arbeidsovereenkomsten. Een werknemer kan enkel aansprakelijk worden gesteld voor bedrog, een grove fout of veel voorkomende lichte fouten. Voor een lichte fout van een stagiair is vanaf nu dus de stagemeester aansprakelijk.
De Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) liet zich in zijn advies over OD XXVI positief uit over de harmonisatie van de regels over stages in het onderwijs, maar er kwam wel wat kritiek van de hogescholen en de universiteiten op die wijziging. De maatregel zou te abrupt zijn ingevoerd en te laat zijn meegedeeld aan de onderwijsinstellingen. Bovendien zijn studenten in de meeste gevallen verzekerd voor activiteiten in het kader van hun curriculum, dus ook voor stages die deel uitmaken van hun studieprogramma. In een aantal kleine stageplaatsen, zoals kmo’s, zou men beginnen af te zien van het hebben van stagiairs, omdat men daar nu een verzekering voor zou moeten afsluiten.
Vanuit het departement werd het advies gegeven om een vrijwaringsbeding af te sluiten, zodat de verzekeringskosten nog altijd bij de hogeronderwijsinstellingen zouden komen te liggen. Dat lijkt echter haaks te staan op de memorie van toelichting van OD XXVI. Daarin staat dat een dergelijk beding niet kan worden ingelast ten voordele van de stagegever, omdat dat niet strookt met de verplichting om toezicht te houden op de stagiair.
In een schrijven liet de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) weten dat er op die manier oneerlijke concurrentie kan ontstaan. Hogescholen die een dergelijke clausule hebben, zouden aantrekkelijker kunnen zijn voor stageaanbieders dan hogescholen die de letter van het decreet zouden volgen en de verzekering dus door de stagegever laten afsluiten.
Minister, is een dergelijke clausule voor stages in het hoger onderwijs mogelijk? Zo ja, waarom sluit de memorie van toelichting dat dan expliciet uit? Zo niet, waarom werd dat op die manier dan wel meegedeeld aan de onderwijsinstellingen? Als het gaat over stages die niet in Vlaanderen plaatsvinden, maar dus wel gebeuren in het kader van een opleiding, welke regeling inzake aansprakelijkheid is daarop dan van toepassing? Hoe staat u ten opzichte van de vrees van de VLHORA in verband met de mogelijke oneerlijke concurrentie tussen hogescholen die wel een dergelijke clausule hebben en hogescholen die die niet hebben?
Minister Crevits heeft het woord.
Mevrouw Soens, ik dank u voor uw vraag. Ze is wat technisch en ze heeft me ook wat verrast. Mocht er onduidelijkheid zijn, dan kunnen we misschien nu dan de duidelijkheid onmiddellijk verschaffen.
Ik zal dus even de totstandkoming van de regelgeving moeten uitleggen, om de onduidelijkheid goed te kunnen begrijpen.
In OD XXV hebben we in de Codex Secundair Onderwijs de aansprakelijkheid van de leerling-stagiairs afgestemd op het algemene aansprakelijkheidsrecht. Op dat ogenblik is het principe verankerd dat op het vlak van aansprakelijkheid een stagiair in principe moet worden gezien als een tijdelijke werknemer, en dus de toezichthoudende werkgever – dat is de stagegever – in principe aansprakelijk is als er iets gebeurt.
In OD XXVI hebben we diezelfde regeling verankerd in de Codex Hoger Onderwijs, zodat ook daar de afstemming met het algemeen aansprakelijkheidsrecht gegarandeerd is. Bijkomend zijn er in datzelfde OD XXVI nog enkele verduidelijkingen toegevoegd over de al in OD XXV toegevoegde regeling van de Codex Secundair Onderwijs.
Ten gronde is er dus niet echt een nieuwe situatie. Ze voert de principes die algemeen gelden, consequent door in de specifieke decreten voor secundair en hoger onderwijs, om rechtszekerheid te bieden.
Als je natuurlijk voor de toelichting omtrent de regeling die in OD XXVI is ingevoerd voor het hoger onderwijs, gaat kijken naar de memorie die betrekking heeft op de verduidelijkingen in het secundair onderwijs, komen er problemen. Met andere woorden: omtrent het hoger onderwijs moet je niet kijken naar de memorie bij artikel III.21, het hoofdstuk secundair onderwijs, maar naar de memorie van de artikelen VII.14 en VII.15 in het hoofdstuk hoger onderwijs. En in die memorie voor het hoger onderwijs staat niet dat een vrijwaringsbeding nietig zou zijn. Dat staat enkel in de memorie met betrekking tot het secundair onderwijs, omdat de realiteit van een secundaire school totaal anders is dan die van een hogeschool of universiteit. En dus is het advies van de administratie om in het hoger onderwijs eventueel te werken met een vrijwaringsbeding, niet in strijd met het decreet.
Het is belangrijk om een duidelijk onderscheid te maken tussen enerzijds de regeling van de aansprakelijkheid, wat gebeurd is in het artikel, en anderzijds het aangaan van verzekeringen door verschillende partijen, waar het artikel eigenlijk niets over zegt. De betreffende decretale bepaling regelt enkel de aansprakelijkheid als het gaat over de relatie tussen de student-stagiair en de werkgever als stagegever. Die aansprakelijkheid is niet afwendbaar. Een exoneratiebeding, dat de werkgever geheel of gedeeltelijk zou bevrijden van die aansprakelijkheid, is niet mogelijk. Maar een vrijwaringsbeding, waarin partijen afspraken maken over de mogelijke pecuniaire gevolgen, kan wel. Daarmee wordt de aansprakelijkheid niet afgewend, maar wordt er een afspraak gemaakt omtrent de vergoeding van eventuele kosten.
Een hogeronderwijsinstelling kan zich dus verzekeren om, ondanks de aansprakelijkheid van de stagegever, toch financieel tussen te komen. Dat geldt alleen indien dat zo wordt overeengekomen. En dus blijft het logisch dat de memorie stelt dat in principe de schadevergoeding ten laste van de stagegever gelegd wordt. Dat is een positie die logisch samenhangt met de aansprakelijkheid. Enkel wat het regelen van de kosten betreft, kun je een vrijwaringsbeding afsluiten, maar dan moet je dat nog eens specifiek gaan regelen als instelling.
Qua territoriale toepassing verandert de decretale verankering voor het hoger onderwijs de al bestaande toestand niet. Voor stages in Wallonië en Brussel is artikel 1384 van het burgerlijk wetboek van toepassing voor België. Elke werkgever is dus als toezichthouder in principe aansprakelijk voor de student-stagiair. Ook in die gevallen geldt dat een exoneratiebeding niet kan, maar een vrijwaringsbeding over de pecuniaire gevolgen behoort wel tot de mogelijkheden, ook als het gaat om stages buiten Vlaanderen.
Voor stages in het buitenland is de wetgeving van toepassing van het betreffende land. De plaatselijke wetgeving bepaalt dus de aansprakelijkheid en de mogelijkheid om eventueel een vrijwaringsbeding op te nemen. Het gaat dus telkens niet over de aansprakelijkheid, maar over de vrijwaring voor de gevolgen.
Dan was er uw vraag over de VLHORA en de oneerlijke concurrentie tussen de hogescholen. Ik heb geen schrijven van de VLHORA gekregen. Mocht u dus een aan mij gericht schrijven hebben, dan interesseert mij dat, want ik heb geen schrijven gevonden. (Opmerkingen van Tine Soens)
Ik heb wel vernomen dat de hogescholen binnen de VLHORA hebben gesproken en ook contact hebben opgenomen met Assuralia. Ik heb ook vernomen dat verschillende instellingen al via hun verzekeraars tot een sluitende oplossing zijn gekomen en hun polis voor burgerlijke aansprakelijkheid hebben laten aanpassen, om te vermijden dat de eventuele risico’s een drempel zouden betekenen.
De regelgeving zelf is er gekomen om rechtszekerheid te bieden. Ze heeft geen nieuwe situatie gecreëerd. Dus ook in het verleden zou de stagegever aansprakelijk geweest zijn, door de toepassing van het algemene aansprakelijkheidsrecht. Op diezelfde manier was het ook in het verleden mogelijk om via een vrijwaringsbeding afspraken te maken over de pecuniaire gevolgen, zodat die geen drempel hoefden te betekenen. We hebben nu enkel, door het specifiek op te nemen in de Onderwijsdecreten, klaarheid geschapen over hoe de regeling in elkaar zit. Maar als het er niet in zou staan, zou die ook van toepassing zijn.
Er was dus blijkbaar verwarring over. Ik heb geprobeerd om dat nu wat duidelijker te schetsen. Mijn mensen zijn ook bereid om daarover in gesprek te gaan, als dat nuttig zou zijn. Ik zie de Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad (VLUHR) trouwens volgende week. Mocht dat een groot probleem zijn, kunnen we dat daar ook nog eventjes bekijken.
Mevrouw Soens heeft het woord.
Bedankt voor uw antwoord, minister. Ik denk dat er inderdaad veel verduidelijkt is. Hopelijk is het nu voor iedereen duidelijk dat het niet in strijd is met de decreetgeving en dat een vrijwaringsbeding nog altijd wel kan, dat de aansprakelijkheid logischerwijs bij de stagegever ligt, maar dat instellingen wel de kosten op zich kunnen nemen. Het lijkt mij goed dat u in gesprek gaat met de VLHORA, waar die verwarring dus wel nog heerst, om daar ook duidelijkheid te scheppen.
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik verwijs naar de bespreking van de invoering van dit artikel in het Onderwijsdecreet. Zoals de minister aangeeft, moeten we de memorie samen lezen met het artikel over het onderwijsniveau waarover het gaat. In dit geval is er bewust een duidelijk onderscheid gemaakt in de memorie tussen het leerplichtonderwijs en het hoger onderwijs. Over de grondslag van het geheel moeten we wel terug naar de jaren 2000, toen er een belangrijk arrest werd geveld door de Raad van State naar aanleiding van een ongeval met een leerling-stagiair in een stoeterij. Daarin is vastgesteld dat die leerling-stagiair gelijkgesteld wordt met een werknemer en dus valt onder de arbeidsongevallenverzekering van de stagegever. Dat is een belangrijk uitgangspunt.
Minister, u hebt het duidelijk aangegeven: het gaat hier om een mogelijkheid voor het hoger onderwijs, het is geen verplichting, maar ook geen onmogelijkheid. De volgende vraag die bij heel wat instellingen voor hoger onderwijs opkomt, is: doen we dit best wel of best niet? Daarvoor moet immers een extra verzekering worden afgesloten. Als ze die verzekering afsluiten, wat is dan het verzekerd risico, aangezien het eigenlijk al geregeld is wie moet betalen? Dat vind ik toch een opmerkelijk gegeven, ook in het kader van de vrijwaring in tweede orde. Dit lijkt dus een interessante juridische intellectuele oefening, maar ook niet meer dan dat. In de praktijk is op dit moment alles duidelijk geregeld. Bij mijn weten zijn er bij de Raad van State en ander rechtscolleges geen zaken hangende die hierover gaan.
Minister Crevits heeft het woord.
Ik dank u voor de aanvullingen. Binnen de VLHORA is er contact opgenomen met Assuralia, net om precies te kijken wat we best doen en hoe we het beter kunnen aanpakken. Het is wel van belang dat we in de onderwijsregelgeving zelf expliciteren wat kan en niet kan. Indien dat er niet in stond, dan hadden we te maken met een vrij gelijkaardige situatie en moest er gezocht worden naar de toepasselijke regel. De verzekering blijft dan wel een afweging die nog moet gedaan worden. Ik vind het goed dat binnen de VLHORA, waarin alle hogescholen samen zitten, gekeken wordt wat de voor- en nadelen zijn van deze of gene optie. Op 8 februari zit ik samen met de VLUHR en zal ik hun vragen of er in dit verband bijzonder noden zijn en of mijn administratie extra toelichting dient te geven. Hierover kunnen ze natuurlijk autonoom beslissen, maar we hebben nu wat verduidelijking proberen te geven.
We proberen de onderwijsregelgeving te coördineren, maar met oude onderwijsdecreten kan er in geval van memories bij andere artikelen wel wat verwarring optreden.
Mevrouw Soens heeft het woord.
Minister, het is goed dat u in overleg gaat met de VLUHR daarover en dat elke hogeschool en elke universiteit hetzelfde doet daarrond. U hebt overleg met hen op 8 februari, en ik hoop dat u ons op de hoogte zult houden van wat daaruit komt.
De vraag om uitleg is afgehandeld.