Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over de ondersteuning van projecten rond huiswerkbegeleiding
Verslag
De heer Cordy heeft het woord.
Via de pers konden we vernemen dat de minister 100.000 euro uittrekt voor projecten rond huiswerkbegeleiding in Oostende, Brugge en Gent. Dat lijkt me een zeer goed idee. Dat de vraag naar huiswerkbegeleiding er wel degelijk is, wordt op veel plaatsen bewezen, ook in Antwerpen. Zo wezen de inwoners van het district Antwerpen via de burgerbegroting voor 2017 maar liefst 148.000 euro toe aan verschillende huiswerkbegeleidingsprojecten. Dat zijn projecten waar mensen kunnen op intekenen en die waren vrijwel onmiddellijk volzet. De nood aan huiswerkbegeleiding is voor heel wat leerlingen dus zeer reëel.
Minister, kunt u de verdeling van de middelen over de verschillende projecten verduidelijken? Welke partners zijn hierbij betrokken en wat is hun rol in de verschillende projecten? Waarom werden precies projecten in deze drie steden gekozen?
Komt er een evaluatie van de projecten? Zullen de resultaten van deze evaluatie beschikbaar zijn voor andere projecten? Er is namelijk heel veel goede wil en intussen ook veel praktijkervaring, maar de onderbouwing van de huiswerkbegeleiding zou nuttig zijn.
Betreft het hier een eenmalige ondersteuning of wordt deze ondersteuning de volgende jaren voortgezet?
De heer De Ro heeft het woord.
Minister, u kondigde recent aan dat u 100.000 euro toekent aan de projecten De Katrol, ’t Scharnier en Kompanjon. De projecten zorgen in die steden en gemeenten op een laagdrempelige manier voor huiswerkbegeleiding, taal- en gezinsondersteuning aan huis bij 400 maatschappelijk kwetsbare gezinnen.
Dit is uiteraard goed nieuws en de ondersteuning van deze projecten kunnen we alleen maar toejuichen. In verband met de gevolgde procedure om de ondersteuning voor dit werkjaar toe te kennen had ik volgende vragen.
Is er een oproep geweest om projectvoorstellen in te dienen? Zo ja, hoe en wanneer werd deze oproep verspreid en hoe verliep de communicatie? Hoeveel projectvoorstellen werden er ingediend en op welke criteria gebeurde de uiteindelijke selectie? Zo neen, hoe gebeurde de selectie van de drie goedgekeurde initiatieven?
Komt er een stuurgroep om de effecten van deze projectsubsidies op te volgen? Hoe zullen de resultaten ontsloten worden voor andere geïnteresseerden?
Minister Crevits heeft het woord.
Inzetten op gezinsondersteunende initiatieven vanuit onderwijs is zeker niet nieuw. Via de tutoringprojecten hebben we al een sterke traditie omtrent het inzetten van de capaciteit en kunde vanuit onze hogescholen en universiteiten. Bepaalde diensten werken ook al jaren rond deze thematiek. Zo kregen vzw De Katrol en de vereniging ’t Spoor Brugge in het verleden reeds een ondersteuning vanuit onderwijs. Ik heb vastgesteld dat er zeer veel enthousiasme is, zowel via die tutoring, als via andere projecten om in huiswerkbegeleiding te voorzien, maar dat er geen regulier kader is binnen onderwijs voor deze initiatieven, maar dat we daar via ad hoc projectmiddelen antwoorden op geven. Zo hebben De Katrol en ’t Spoor Brugge los van elkaar in de loop van 2016 bij mij aangeklopt met een vraag voor verdere subsidiëring. Hun vraag werd telkens onderzocht op basis van het ingediende dossier. Ik kan hiervoor een beroep doen op een – weliswaar beperkt – budget dat aangewend kan worden voor ad-hocprojectsubsidies.
Deze organisaties werken met gezinnen van jonge kinderen uit het kleuter- en lager onderwijs, en daarom vallen die buiten het toepassingsgebied van de jaarlijkse studenttutoringsubsidies. Investeren in jonge, kwetsbare kinderen en hun omgeving is cruciaal voor hun toekomst.
Daarnaast wens ik community service learning in het hoger onderwijs te stimuleren. In dit kader werd een beperkt bedrag toegekend. We waken erover dat de werking niet gewoon ‘huiswerkbegeleiding’ inhoudt, maar leerachterstanden wil voorkomen en wegwerken, de ouders wil empoweren en opvoedingsondersteuning in het kader van de schoolloopbaan van de kinderen aanbieden. Dergelijke projecten werken samen met onder andere de lerarenopleidingen en zetten studenten in. Op die manier krijgen toekomstige leerkrachten, orthopedagogen, toegepaste psychologen, sociaal verpleegkundigen en sociaal werkers de kans om tijdens hun opleiding de theorie nog meer in praktijk te brengen.
De studenten worden steeds ondersteund en begeleid door een ankerfiguur, mentor of coach vanuit de organisaties. De medewerkers van de organisaties vormen een cruciale schakel tussen de gezinnen, studenten, hogescholen, scholen en centra voor leerlingenbegeleiding (CLB’s). Met de toegekende steun kunnen de drie genoemde initiatieven een halftijdse ankerfiguur bekostigen.
Het gaat om een projectsubsidie voor vzw De Katrol in Oostende, voor een maximum van 35.000 euro, voor studie- en opvoedingsondersteuning aan huis bij kansarme en kwetsbare gezinnen in de regio Oostende. Die hebben ook al wat ervaring, we hebben dit nu gecontinueerd. Dan is er ook een projectsubsidie voor de vereniging Samenwerking rond Preventie in het kader van Opvoeding en Onderwijs Regio Brugge (SPOOR Brugge), voor een totaal van 30.000 euro voor de personeelskosten verbonden aan het project ‘t Scharnier, studieondersteuning bij kansarme en kwetsbare gezinnen in de regio Brugge en Blankenberge. De vzw Kompanjon in Gent is erbij gekomen voor eenzelfde bedrag, voor de kosten verbonden aan de studie- en opvoedingsondersteuning aan huis bij kansarme en kwetsbare gezinnen in de regio Gent en omstreken.
Ook in andere regio’s investeer ik in studie- en opvoedingsondersteuning. Ik verwijs naar IQRA-Vlaanderen van de Federatie van Marokkaanse Verenigingen. Die kunnen al vele jaren rekenen op een detachering. Ook daar wordt aan het zelfvertrouwen en het zelfbeeld van de kinderen uit kwetsbare gezinnen gewerkt. Zij worden aangemoedigd om coöperatief en zelfstandig te leren leren. Binnen de SALK-middelen (Strategisch Actieplan voor Limburg in het Kwadraat) werd ook een budget ingeruimd voor preventieve acties in kleuter- en lager onderwijs, ook volgens het studenttutoringprincipe. Het project wordt getrokken door het Steunpunt Onderwijs van de provincie Limburg en loopt in samenwerking met de hogescholen.
Ook subsidiëren wij al zes jaar via een subsidieoproep studenttutoringprojecten, in uitvoering van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2011 houdende de subsidiëring van studenttutoring. Daarbij begeleiden studenten kinderen in de derde graad lager onderwijs of in het secundair. Op de oproep kunnen hogeronderwijsinstellingen intekenen. Vorig jaar kregen we negen intekeningen, goed voor opnieuw 115.000 euro.
Als je Vlaanderen bekijkt, zie je een versnipperd beeld. Naar aanleiding van de communicatie over die drie projecten, die dus naast een aantal andere projecten staan, heb ik veel positieve reacties gekregen van verenigingen elders in Vlaanderen, die dat wel goed vinden en er ook mee bezig zijn.
De lokale partners variëren per project. Het gaat vooral om stad, provincie, OCMW’s, en lokale overlegplatforms (LOP’s), maar ook – en dat vind ik een uitstekende zaak – diverse verenigingen waar armen het woord nemen. Ik vermeld deze verenigingen expliciet omdat de grootste kritiek die ik hoor op het beleid dat we proberen te voeren rond armoede en begeleiding, is dat we niet naar kwetsbare mensen luisteren. Zij zeggen dat we ook met hun ervaringen rekening moeten houden. Ik vind het heel cruciaal dat men met ervaringsdeskundigen gaat werken.
Wat de evaluatie betreft, moeten de organisaties, omdat het een projectsubsidie is, bij de afloop van de looptijd een financieel verslag met bewijsstukken en een activiteitenrapport bezorgen aan het Departement Onderwijs en Vorming. Het gaat hier om een ad-hocsubsidiëring tot november 2017. Dat is dus zeer tijdelijk. Wij kunnen beslissen tot een verlenging. Dat is in principe, als de regels blijven zoals ze zijn, enkel het geval als de organisatie opnieuw de nood aan financiering aantoont en als de Inspectie van Financiën akkoord gaat. Maar jullie kennen natuurlijk de procedures. Dat is de reden waarom we de subsidie aan De Katrol hebben verlengd.
Zeker naar aanleiding van de reacties die ik heb gekregen, moeten wij ons toch eens de vraag stellen of het niet nuttig zou zijn om de projectsubsidies en de studenttutoringprincipes allemaal in één oproep te stoppen en te bekijken of we een Vlaanderenbreed netwerk kunnen krijgen. Ik zie het niet zitten om daar een structuur voor op te richten. Dit zijn allemaal projecten die gedragen worden door vrijwilligers die schitterend werk doen. Ik wil vooral dat stimuleren. Ik heb ook vanuit Antwerpen een reactie gekregen van een vereniging die dat ook doet. Ik denk dat ze ondersteuning krijgen. We moeten dat eens in kaart brengen en bekijken of we een kader kunnen aanreiken voor wie het op vrijwillige basis wil doen en aan bepaalde criteria voldoet. Maar ik wil het niet institutionaliseren, want dan gaan we een pak vrijwillig engagement kwijt zijn. Ik stel dus voor om te bekijken of we tutoring en projectfinanciering kunnen samenbrengen en of we daar een kader rond kunnen maken. Daarbij zal de evaluatie van de projecten die er geweest zijn, ons helpen.
De heer Cordy heeft het woord.
Minister, ik sluit mij aan bij uw vraag op het einde van uw antwoord. We moeten inderdaad oppassen voor institutionalisering. We mogen het vrijwilligerswerk en het enthousiasme aan de basis niet doodknijpen in te zware structuren. Toch moeten we bekijken hoe we expertise en good practices kunnen delen. Op die manier kunnen we een antwoord bieden aan de vele lokale initiatieven die met heel veel enthousiasme gebeuren, maar waar we soms merken dat er wel wat nood is aan expertise, ondersteuning en coaching.
De heer De Ro heeft het woord.
Minister, u had het over ‘Vlaanderenbreed’. Dat is een cruciaal begrip. Ik heb ook veel reacties ontvangen. Sommigen vroegen: ‘Waarom die drie projecten en waarom wij niet?’ of ‘Waarom in die twee provincies en niet in onze provincie?’ en ‘Waarom in drie centrumsteden terwijl die toch al redelijk goed bedeeld zijn?’. Andere centrumsteden putten uit hun centrummiddelen de middelen om dat lokaal te doen.
Minister, dat ‘Vlaanderenbreed’ is niet alleen op financieel vlak belangrijk. De oproep via het hoger onderwijs is goed, maar de oproep moet ook het hoger onderwijs en de lerarenopleidingen wat aanzetten om buiten de plek te gaan waar ze gevestigd zijn. In de jaren 90 was er een operatie waarbij, denk ik, 124 hogescholen tot de huidige hogescholen zijn herleid. Dat heeft een zeer rationele reden gehad: schaalvergroting en efficiëntiewinsten.
Maar het heeft voor een aantal kleinere steden die vroeger een hogeronderwijsaanbod hadden, een verschraling met zich meegebracht. Er zijn bijvoorbeeld effectief, in mijn stad, maar ik ken er nog een aantal andere, kleinere steden waar vroeger een vestigingsplaats van een hogeschool of een hogeschool was, en nu zijn die er niet meer. Ook voor kleuter-, lager en secundair onderwijs is dat belangrijk: die link te hebben met het hoger onderwijs om bijvoorbeeld vrijwilligersprojecten te kunnen mee ondersteunen.
Het is altijd mijn gezonde jaloezie dat er vanuit die kleinere gemeenten en steden, waar de kansarmoede soms nog groter is dan in centrumsteden, gekeken wordt naar toffe initiatieven waarbij leraren in opleiding betrokken zijn en aan tutoring doen en thuis bij de kinderen en hun ouders komen. Ik zou een warme oproep willen doen om dat Vlaanderenbreed echt mee te nemen als een soort basisvoorwaarde om dat te doen. De hogescholen die erop intekenen, moeten we aanzetten om effectief niet alleen in de stad waar ze gevestigd zijn, te werken, maar effectief ook te gaan kijken waar de leerkrachten nadien terechtkomen, en hun ook de kans te bieden om die terreinkennis op te doen. In ieder geval: wij hebben geen hogeschool bij ons in de stad, maar ik kan me voorstellen dat er in de brede rand rond Brussel heel veel kandidaten zijn om leraren in opleiding te begroeten als tutor voor huiswerkbegeleiding.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Ik zal eerlijk bekennen: ik zit hier een klein beetje met een gewrongen gevoel. Ik wil zeker geen onrecht doen aan de initiatieven. Als die initiatieven er zijn, is dat een teken dat ze nodig en nuttig zijn en zeker geapprecieerd worden. Ik wil daar geen onrecht aan doen.
Wel vraag ik me af waar de verantwoordelijkheid van de school stopt en waar de verantwoordelijkheid van de vrijwilligers of het initiatief begint. Het geldt niet voor die huiswerkbegeleiding, maar ouders krijgen brieven in de bus van organisaties die hun kinderen willen begeleiden in hun studie, in het leren van de vakinhouden, en in de organisatie van hun dagelijks werk. Sommige van die organisaties werken met toetsensimulaties, en dat zit toch wel op het niveau van de kernopdracht van ons onderwijs. We vragen veel aan ons onderwijs op het vlak van lesinhoud, klasmanagement, differentiatie en inclusief onderwijs.
Minister, in welke mate is er hier een kerntaak van het onderwijs dat het een beetje laat afwijken? In welke mate is het een aanvulling of een logischer vervolg van het onderwijs waar zijzelf niet meer voor kunnen instaan? Ik zoek hier een beetje de grens eigenlijk.
De heer De Meyer heeft het woord
Ik denk dat het over drie waardevolle projecten gaat, en ik denk dat het goed is dat deze gewaardeerd worden.
Maar uiteraard, naar aanleiding hiervan krijg je andere vragen. Ik heb de concrete vraag gekregen in mijn eigen stad. Er loopt een soortgelijk – weliswaar ander – project dat mijn inziens ook heel waardevol is, ook in samenwerking met een netwerk van verenigingen die armoede bestrijden en met een vestigingsplaats van een hogeschool. Die mensen stellen mij spontaan de vraag: kunnen wij eventueel nog een project indienen? Zo ja, kunt u ons daarbij helpen? Ik heb gezegd: ik zal het vragen. Dat is bij dezen gebeurd.
Minister, ik sluit me aan bij de lof die aan tutoring wordt toegezwaaid. Ik vind het zeer zinvol, ook als praktijkbegeleiding van studenten in opleiding. Dat heeft zeer veel zin.
De projecten die gesubsidieerd worden – ik ken er eentje: de Katrol –, balanceren op de link onderwijs-welzijn en doet zeer zinvol werk.
Fundamenteel denk ik dat we belang hebben om in het onderwijs toch ook het debat te voeren over zin en onzin van huiswerk. De belangrijkste doelstelling vanuit onze visie is dat kinderen individueel leren werken. Dat kan ook op school: dat kan geïncorporeerd worden in de schooldag. En dan is er minder nood aan thuisbegeleiding. Dan heb je ook de verzekering dat elke jongere, elk kind, ook de gepaste begeleiding heeft, ook door professionals, bij zelfstandig werk, en dan wordt projectsubsidie misschien minder nodig en moet u daar al geen extra middelen voor uittrekken.
Over de zin of onzin van huiswerk zal ik me vandaag niet uitspreken.
Mevrouw Krekels, minister Homans had het er gisteren in het parlement ook over: kijk naar die 1 euromaaltijden die we geven. Ze heeft grote reclame gemaakt dat er naast die maaltijd tegelijk in huiswerkbegeleiding wordt voorzien. U kunt zeggen: zitten we hier niet op de grens? Ik zit hier wel te spreken over een groep bijzonder kwetsbare ouders en kinderen. Dan kunt u opperen, mevrouw Gennez, dat we beter geen huiswerk zouden geven, maar het is voor die kinderen juist een goede zaak dat er na schooltijd ook wat begeleiding is om die schoolse betrokkenheid hoog te houden.
Wat naschools gebeurt, kan ook in het kader van de brede school. We kunnen daarover discussiëren. Daar bestaat ook huiswerkbegeleiding. Ik zie hier een heel mooi snijvlak tussen leraren in opleiding, andere jongeren in opleiding en vrijwilligers – die zijn zeer geëngageerd, vaak mensen met pensioen, die al of niet een carrière in het onderwijs achter de rug hebben, en die zich willen inzetten – en de nood aan professionalisering wat die begeleiding betreft. Als we dat snijvlak bewandelen en de doelgroep goed afbakenen, namelijk die meest kwetsbaren, kunnen we kinderen misschien net de stimulans geven om in hun schoolse carrière gemotiveerd te zijn en te blijven, en die positieve injectie geven.
Uiteraard heeft de school daar een belangrijke taak. Ik ben het daar volkomen mee eens, maar naschoolse appreciatie krijgen voor wat men op school doet, is ook belangrijk als men die thuis niet krijgt of als daar thuis minder de omstandigheden toe zijn. Dan is het goed dat het van iemand anders komt. Ik heb zo’n project bezig gezien in Brugge, waar men een brede school heeft uitgebouwd.
Kinderen van kwetsbare gezinnen gaan er gewoon naar het huis naast de school. Er komen vrijwilligers helpen. Dat zijn heel sociale momenten. Het gebeurt in een heel warme omgeving. De ouders komen dan ook en er wordt met de ouders gesproken. We zitten op een snijvlak tussen een aantal werelden. Ik vind het goed dat onderwijs daar mee zijn bijdrage aan levert. Ik vind het ook goed dat onderwijs daar mee in investeert.
Moeten we dat wat proberen stroomlijnen? Ja, maar ik wil wel, mijnheer De Ro, toch de kans blijven hebben om goede projecten te blijven ondersteunen, ook al is het nog niet Vlaanderenbreed. Mijnheer De Meyer, ik vind het goed dat collega’s aan u vragen of ze daar ook iets voor kunnen doen. Vroeger werd daar misschien niet over gecommuniceerd. Ik communiceer daar wel over. Ik zeg dat ik er steun aan heb gegeven. Als de reactie dan is dat men dat zeer goed vindt, is dat een goede zaak. We moeten kijken hoe we ervoor kunnen zorgen dat we er een kader voor maken. Ik had evengoed een subsidie kunnen geven waarbij ze ondersteund worden en niemand het weet. Ik vind het goed dat de reacties komen. We moeten kijken hoe we dat optimaal kunnen omkaderen, en dat binnen de beperkte middelen kunnen inkleuren.
Ik heb er ook voor gekozen om niet zomaar middelen te geven, maar om echt te investeren in een coach of een begeleider om dat vrijwilligerswerk alle kansen te geven en wat in goede banen te houden. Dat is een goede manier om het aan te pakken in de toekomst.
Ik ga de komende maanden dus zeker bekijken hoe we zo’n kader kunnen maken en op welke manier we het maximale kunnen halen uit de initiatieven die er zijn. Dat niet doen omdat het een kerntaak is van de school, zeker met de elementen die ik net bijkomend heb vermeld, vind ik geen goede zaak. We moeten daarin blijven investeren. Zelfs als er geen huiswerk zou zijn, kan het toch goed zijn dat er na school begeleiding is voor een groep kinderen die thuis door omstandigheden minder kansen krijgen om schoolse goesting op te bouwen.
De heer Cordy heeft het woord.
We moeten de twee discussies inderdaad niet door elkaar gooien. De huiswerkdiscussie is één zaak, de begeleiding van gezinnen in een precaire situatie is iets anders. Laat ons dan misschien een andere naam gebruiken dan huiswerkbegeleiding, als dat verwarring kan voorkomen, maar het gaat erom dat het hele schoolgebeuren op die manier wordt ondersteund, maar ook het gezin daarbij wordt betrokken. Veel van die vrijwilligersacties en initiatieven richten zich daarop. Het is niet louter een beetje uitleggen hoe ze hun huiswerk moeten maken, het is veel breder. Het gaat inderdaad om het creëren van een positieve studieatmosfeer. Daar draait het vaak om. Dat moeten we zeker in die initiatieven blijven ondersteunen. Vandaar zijn ze zeer belangrijk. Het is vooral ook belangrijk dat het grassrootsinitiatieven zijn, dat ze gesteund worden door de onmiddellijke omgeving van de kinderen zelf.
De heer De Ro heeft het woord.
Ik sluit me aan bij wat is gezegd over de onmiddellijke omgeving. Er zijn mooie voorbeelden van sportclubs die met de jonge sporters tussen de school en de training aan huiswerkbegeleiding doen, of een plek creëren waar huiswerk kan worden gemaakt. Ik zie heel veel bibliotheken in kleine en grotere gemeenten en steden waar er plekken gecreëerd worden waar jongeren die thuis geen pc, geen materiaal, geen rust of ruimte hebben, huiswerk kunnen maken. Er is een momentum dat er op Vlaams niveau geen regels worden opgelegd of wetten worden gestemd, maar waarop mensen effectief verbindend werken, goede voorbeelden doorgeven, dat mensen terechtkunnen met vragen die er op het lokale niveau van vrijwilligers zijn, bijvoorbeeld in verband met verzekeringen.
Ik geef het voorbeeld van mijn eigen stad, waar een aantal allochtone mama’s niet meer aan de klaagmuur wilden gaan staan – vergeef me voor deze niet volledig politiek correcte uitdrukking – maar zelf de handen uit de mouwen wilden steken. Alleen zijn dat net de organisaties die niet altijd het makkelijkst de weg vinden naar klassieke subsidiekanalen, zelfs niet op lokaal vlak. Daar moet ruimte zijn om dat te doen. De lerarenopleiding heeft ook een mooie maatschappelijke taak om de toekomstige leerkrachten tot bij de kinderen en de families zelf te brengen, want de leefwereld van onze leerkracht in opleiding is vaak niet de leefwereld waar de kinderen van hun klas in zitten.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.