Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over het toenemende lerarentekort in Vlaanderen en Brussel
Vraag om uitleg over de stand van zaken van het lerarenloopbaanpact
Verslag
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, ik heb ook een gedicht bij, een luchtig gedichtje over de liefde. De auteur is onbekend.
Dromen over liefde
dromen over vroeger
dromen over nu
dromen over later
dat doe je continu.
Maar dromen over dromen
en dromen over jou
dat is wat ik het liefste doe
omdat ik van je hou.
Minister, in verschillende kranten las ik dat de Vlaamse scholen dringend op zoek zijn naar nieuwe leerkrachten. In een jaar tijd is het aantal vacatures verdubbeld, van 450 in oktober 2015 naar 1016 een jaar later. Vreemd genoeg zijn er ook ruim 4000 leerkrachten die op zoek zijn naar werk. Er lijkt dus een overschot te zijn van zo’n 3000 leerkrachten.
Leerkracht is het belangrijkste beroep ter wereld, maar in Vlaanderen dreigt de job daardoor steeds minder aantrekkelijk te worden. Volgens prognoses zullen er in 2024 liefst 10 procent meer nodig zijn dan in 2014, of gemiddeld 6000 leerkrachten per schooljaar. Als er niet wordt ingegrepen of bijgestuurd, is de kans reëel dat er tegen dan heel wat leerkrachten te kort zullen zijn om onze kinderen en kleinkinderen goed onderwijs te blijven garanderen.
Minister, hoe verklaart u de mismatch tussen de werkzoekende leerkrachten en de leerkrachtzoekende scholen? Eind vorig jaar ging u akkoord met mijn voorstel om te onderzoeken of alle vacatures konden worden geregistreerd op één centrale databank. Is dat mogelijk? Zijn daartoe al stappen ondernomen? Wanneer hoopt u de onderhandelingen over de hervorming van de lerarenloopbaan te finaliseren? Het is uiteraard allemaal een beetje aan elkaar gekoppeld.
Mevrouw Celis heeft het woord.
Voorzitter, ik zal eerst mijn gedicht voorlezen. Om mijn stem te sparen, zal collega Krekels daarna mijn vraag voorlezen. Het gedicht is geschreven door een schoolmeester, begin 20e eeuw, die lesgaf in een kleine school in Haspengouw, en die het gedicht elke keer voorlas als het schooljaar begon.
Volhouden, nooit de moed opgeven
Wil niet aanstonds moed verliezen, zo er iets mislukt
Staat niet dadelijk te kniezen, hoofd ter aard’ gebukt
Kunt gij hoge bergen bestijgen, als gij in ’t dal reeds klaagt
en reeds moedeloos staat te hijgen: het is te veel gevraagd?
Is op één dag een eikel tot een boom gegroeid?
Is met één slag een spijker in het hout geboord?
Moet gij lange lessen lezen, zeg niet: het is te zwaar
Maar herbegin zes, zeven keer. Het zal wel gaan, voorwaar.
Wil niet aanstonds moed verliezen, maar steeds herbegin
Staakt dat jammerende kniezen. Hij die aanhoudt, wint.
Minister, tegen 2024 hebben we 6000 extra leerkrachten per schooljaar nodig, of 10 procent meer dan in 2014. Dat blijkt uit de meest recente prognoses, die zijn voorgesteld in de pers. Het voorspelde lerarentekort laat zich vandaag al sterk voelen. Het aantal vacatures is in het afgelopen jaar zelfs verdubbeld, van 450 in oktober 2015 tot 1016 in het najaar van 2016. Goed nieuws is dan weer dat het aantal werkzoekende leerkrachten gedaald is van 4672 naar 4097. We kennen allemaal de mismatch op de arbeidsmarkt voor leerkrachten. In sommige regio’s schreeuwt men om nieuwe leerkrachten, in andere, vaak landelijke regio’s, is er voor sommige vakgebieden zelfs een licht overschot.
De cijfers rond de stijgende vraag naar leerkrachten worden des te onrustwekkender als we er de cijfers van de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) naast leggen die enkele maanden geleden werden gepubliceerd. Het aantal studenten aan de lerarenopleidingen van de Vlaamse hogescholen is in dit academiejaar gedaald met 5,42 procent in vergelijking met het vorige academiejaar, en zelfs met 15 procent in vergelijking met vijf jaar geleden.
De voorspelde problemen die we vandaag zien, zijn al enkele jaren geleden aangekondigd. Onder andere door het toenemende aantal leerlingen en de vergrijzing zijn er extra leerkrachten nodig. Volgens de katholieke onderwijskoepel speelt ook de hervorming van de verlofstelsels een rol in de stijgende vraag.
U hebt zowel voor de versterking in de lerarenopleiding als voor de opwaardering van het lerarenberoep verschillende maatregelen aangekondigd, waaronder de oprichting van werkgroepen, die beide vernieuwingsoperaties moeten voorbereiden. Recent kondigde u ook aan dat er 1,5 miljoen euro zal worden vrijgemaakt ter ondersteuning van de vernieuwingsoperatie in de lerarenopleiding.
In navolging van de nieuwe cijfers en de dringende nood aan maatregelen, wenst collega Celis u dan ook de volgende vragen te stellen. In uw beleidsbrief gaf u aan dat u tegen het einde van 2016 de eerste resultaten van de werkgroepen rond de lerarenopleiding verwachtte. Kunt u daaromtrent een stand van zaken geven? Zijn er reeds concrete ideeën uitgewerkt die u zult meenemen in de vernieuwingsoperatie? Kunt u ook een stand van zaken geven over de voortgang van de werkgroepen rond het loopbaanpact? Liggen er ondertussen al maatregelen op tafel waarover de partners het eens zijn? Hoe ziet het tijdspad eruit binnen die gesprekken?
Zult u naast die hervormingsoperaties nog dringende maatregelen nemen naar aanleiding van de grote vraag naar extra werkkrachten in verschillende regio’s in Vlaanderen en Brussel? In uw antwoorden op actuele vraag nummer 305 uit het zittingsjaar 2014-2015 en vraag om uitleg nummer 2347 uit zittingsjaar 2015-2016 gaf u aan dat u ook naar mogelijkheden zoekt om vraag en aanbod op de arbeidsmarkt voor leerkrachten beter op elkaar af te stemmen. Kunt u ook op dat punt een stand van zaken leveren?
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, ook ik ga beginnen met een gedicht: ‘Verzet’ van Remco Campert.
Verzet begint niet met grote woorden
maar met kleine daden
zoals storm met zacht geritsel in de tuin
of de kat die de kolder in zijn kop krijgt
zoals brede rivieren
met een kleine bron
verscholen in het woud
zoals een vuurzee
met dezelfde lucifer
die een sigaret aansteekt
zoals liefde met een blik
een aanraking iets dat je opvalt in een stem
jezelf een vraag stellen
daarmee begint verzet
en dan die vraag aan een ander stellen
Minister, het aantal vacatures voor leerkrachten is op een jaar tijd verdubbeld van 450 in oktober 2015 naar 1016 in oktober 2016. Tegen 2024 zullen per jaar gemiddeld 6000 leerkrachten extra nodig zijn. Bovendien is er een mismatch tussen vraag en aanbod. 4097 leerkrachten zijn op zoek naar werk. Er is een overschot van bijvoorbeeld leerkrachten geschiedenis en lo, en tekorten voor Frans, wiskunde en technische vakken. U werkt aan een loopbaanpact met de onderwijskoepels en de vakbonden. Dat moet de job aantrekkelijker maken en meer studenten naar de lerarenopleiding lokken. De eerste visienota rond het lerarenloopbaanpact dateert ondertussen van 2015. Onderhandelingen hebben maandenlang stilgelegen door de federale pensioendiscussie.
Minister, wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de onderhandelingen? Welke maatregelen worden op korte termijn gepland om het huidige tekort op te vangen?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, geïnspireerd door de twee vorige gedichten, ga ik door op het thema ‘liefde’. Het is een heel ontroerend gedicht van Bart Moeyaert uit 2003.
Sterk
Ik dacht dat het niet kon:
dat iets wat je niet ziet
je alle dagen draagt
en sterker maakt.
Alsof je spieren krijgt
van liefde.
En kijk, het klopt:
het hart van oma
slaat nog altijd over
als ze opa ziet.
Maar nu hij oud is en te bed,
misschien nog net de hemel haalt,
loopt oma sinds een poosje
krommer en vraagt ze vaker
om mijn arm.
Zonder hem krijgt
ze het huis niet warm
en zelfs de hond
zakt zuchtend naast de luie stoel.
Dus is het waar
dat liefde
spieren geeft
en op den duur
ook vuur.
Collega’s, de mismatch tussen de noden en de werkloosheid heeft een aantal oorzaken. Het eerste belangrijke element is dat er bijzonder grote regionale verschillen zijn inzake tekorten en overschotten. Zo is het in de provincies Antwerpen en Vlaams-Brabant moeilijker om vacatures ingevuld te krijgen, terwijl er in de provincie Limburg relatief veel werkzoekende leerkrachten zijn in verhouding tot de openstaande vacatures. Sommige leraren zijn evenwel niet bereid om in een school te werken die zich te ver van hun woonplaats bevindt. Die beperkte mobiliteit verklaart deels waarom vacatures niet ingevuld raken, terwijl leerkrachten toch op zoek zijn naar een job.
Ten tweede is er ook een mismatch mogelijk inzake vakken. Voor vakken als Frans en wiskunde is het verre van evident om vacatures ingevuld te krijgen. Wiskundigen zijn bijvoorbeeld zeer gegeerd op de arbeidsmarkt en kunnen vaak een hoger salaris en andere voordelen in de privésector krijgen.
Ten derde kunnen ook het type betrekking, het uurrooster, het net en het pedagogische project een rol spelen, maar we zien dat scholen het vooral moeilijk hebben om vervangers voor een korte periode te vinden.
Ten vierde zijn er soms ook schommelingen in de loop van een schooljaar. Het aantal werkzoekende leerkrachten is traditioneel vrij hoog in de maand oktober, maar vooral in het basisonderwijs en in mindere mate in het secundair onderwijs, daalt hun aantal zeer sterk in de maanden maart, april en mei. Dat komt doordat er in die periode een hoger aantal vervangers nodig is. In die periode is de mismatch tussen werkzoekende leerkrachten en leerkrachtzoekende scholen veel kleiner.
Het is dus van belang om te benadrukken dat er sprake is van zowel overschotten als tekorten. Het is een bijzonder complexe problematiek. We kunnen dat niet reduceren tot een algemeen lerarentekort, omdat we zien dat er heel schommelingen zitten op een aantal punten.
Samen met VDAB worden heel wat inspanningen gedaan om vraag en aanbod op de onderwijsarbeidsmarkt zo veel mogelijk op elkaar af te stemmen. We willen de drempel om in het onderwijs te starten, zo klein mogelijk maken. Op de website onderwijs.vlaanderen en die van AgODi wordt alle relevante informatie over het salaris, de bekwaamheidsbewijzen en dergelijke gebundeld. Kandidaat-leerkrachten kunnen ook telefonisch met al hun vragen terecht bij AgODi.
Verder is er in samenwerking met VDAB ook een leerkrachtendatabank, waar kandidaten vacatures kunnen zoeken en scholen vacatures kunnen plaatsen. VDAB organiseert ook onderwijskwalificerende trajecten, de OKOT-opleidingen, met als doel gemotiveerde werklozen aan een duurzame job in onderwijs te helpen. Vanaf september 2017 zal VDAB ook de opleiding professionele bachelor secundair onderwijs voor werkzoekenden mogelijk maken voor de knelpuntvakken Nederlands, Frans, wiskunde en ICT. Men heeft gekeken waar de grootste mismatch zit en hoe die gevolgd kan worden.
Zoals eerder aangehaald, geloof ik ook sterk in lokale samenwerkingsverbanden. De stad Antwerpen is in 2011, in samenwerking met onderwijspartners, lerarenopleidingen, AgODi en VDAB, gestart met een sectoraal netwerk onderwijs, een platform om vraag en aanbod te monitoren en concrete acties op te zetten om eventuele tekorten aan te pakken. Het netwerk focust op de instroom in de lerarenopleiding, de uitstroom richting onderwijs in de stad en het aantrekken van werkzoekende leraren van elders. Een van de initiatieven was de oprichting van Onderwijstalent als job-, info- en opleidingspunt voor leerkrachten. Dat onderneemt een aantal acties om leraren aan te trekken. In Brussel doet de Vlaamse Gemeenschapscommissie heel wat inspanningen, zoals communicatiecampagnes en netwerkevents. Er beweegt dus heel wat.
Er bestaat vandaag al een centrale databank, namelijk die van VDAB, collega’s. Ik wil er toch op wijzen dat in 2016 16.024 onderwijsvacatures zijn geregistreerd in die databank. Dat is een stijging die richting de 40 procent gaat. We zien dus echt dat er sprongen gemaakt worden en dat meer scholen zich naar die databank richten.
Tijdens de discussie op 30 juni 2016 heb ik al gezegd dat ik heel sterk in die lokale samenwerkingsverbanden en initiatieven op maat geloof, omdat het zo versnipperd is. Ik heb ook gezien dat directeurs anders te werk gaan naargelang de situatie waarin de leerkracht wordt gezocht. Voor een heel korte opdracht heeft het bijvoorbeeld weinig effect, maar als het over openstaande betrekkingen gaat, is het vrij logisch dat je dat op die databank doet. Ik heb toen ook gezegd dat ik daarover nog een schrijven zou richten aan de scholen, en we hebben dat ook gedaan. Het GO! laat sinds eind vorig jaar alle vacatures ook in partnerschap via VDAB lopen. Dat is een goede manier van werken. Ik juich dat zeker toe. Ik probeer daar de methode van de zware stimulans in toe te passen.
Dan kom ik tot de vragen over het loopbaandebat. Mevrouw Meuleman wees er al op dat we een tijdje stilgelegen hebben – hoewel het niet helemaal stillag – omtrent de discussie over de zware beroepen, die vandaag nog altijd loopt. Dat is totaal niet opgelost. We zitten daar met zware discussies. De Vlaamse Regering heeft zich gepositioneerd en heeft een nota ingediend bij het federale niveau over hoe wij die zaken zien in functie van de activiteit. De voorbije maanden heeft de heer Patrick Poelmans heel wat bilaterale gesprekken gehad met alle onderwijspartners, zowel de werkgevers als de werknemers. Maar dat was dus allemaal apart. Men heeft elkaar niet meer in grote groep gezien.
Na al die gesprekken hebben we beslist om een nieuw moment te zoeken om nog eens in een grote groep samen te zitten. Dat is dan eergisteren gebeurd. Ik heb geprobeerd om uit alle gesprekken een aantal elementen te distilleren die zouden kunnen resulteren in een pakket dat we gezamenlijk gaan bekijken. Er ligt dus geen regeringsvoorstel op tafel, het is eigenlijk een set aan zaken die uit de gesprekken met de collega’s gekomen zijn. Ik heb aan alle partners rond de tafel gevraagd of dat een kader is waarin ze kunnen werken en of ze daar even over willen nadenken. We zien elkaar opnieuw op 14 februari, en daarna wellicht nog een aantal keren, om te zien of we naar een pact kunnen gaan. De opdracht die ik van de regering gekregen heb, was om naar een cohesie tussen alle partijen te zoeken. Die zoektocht is nu bezig.
Wat ligt er nu allemaal ter bespreking voor? Eerst en vooral weten wij dat beginnende leraren vaak kampen met een hoge werklast, maar ook met een grote werkonzekerheid, waardoor ze ontmoedigd raken en het onderwijs verlaten. Ik vind het dus van belang om te kijken hoe we daar ondersteuning kunnen bieden: begeleiding, coaching en meer werkzekerheid.
Wij hebben de groep leerkrachten gevolgd die gestart zijn in het jaar 2013-2014, 2014-2015 en 2015-2016. We hebben gekeken hoe die groep evolueert. Je ziet dat de groep die maar een heel beperkte opdracht heeft in het eerste jaar, vrij groot is, maar dat daar een enorme uitval is in het tweede jaar. Daarover hebben we in de powerpointpresentatie met betrekking tot het loopbaandebat een zeer mooie slide, die we als bijlage aan het verslag zullen laten toevoegen. Daaruit hebben we afgeleid dat als we willen inzetten op jobzekerheid, we vooral moeten proberen om in het eerste jaar nadat ze van school komen en op de arbeidsmarkt terechtkomen, maximale werkzekerheid te garanderen. Dat zit nu in het voorstel, waarmee we proberen naar ‘poolvorming’ te kijken – al wil ik het woord ‘pool’ niet gebruiken, omdat dat zeer sterk lijkt op een maatregel uit het verleden. We zouden tot een systeem moeten kunnen komen waarbij we er door een financiële injectie toe komen dat de jongeren die van de school op de arbeidsmarkt terechtkomen, door samenwerkingsverbanden en door in middelen te voorzien, maximale jobzekerheid hebben gedurende dat eerste jaar, zodat ze de kans krijgen om die praktijk te leren kennen. Als men maar met 10 of 20 procent start in zijn eerste jaar, zie je dat daar de ontmoediging toeslaat.
Ten tweede verwijs ik naar de ziektecijfers. We zien dat zeker de oudere leraren nood hebben aan een aantal effectieve maatregelen die het werk haalbaar moeten houden.
De derde grote lijn die we wilden trekken, is: wat is de kerntaak van de leraar? Die vraag kwam vanuit de vakorganisaties en de sociale partners. Een leraar moet lesgeven. Dat betekent: zijn activiteiten ontplooien op de klasvloer. Maar elke leraar vervult daarnaast nog een pak andere taken. Het zou goed zijn om dat eens te gaan benoemen en uit te drukken in een gemiddeld maximumaantal uren. We zien immers dat er een heel versnipperd beeld is over Vlaanderen van wat scholen aan leerkrachten vragen om ‘instellingsgebonden’ te doen, dus andere zaken dan lesgeven. Ik heb nu een voorstel gedaan, om dat te proberen te definiëren naar maximaal vier uren, die dus naast het lesgeven erbij komen tijdens een week.
Het vierde element is: zouden we ook niet proberen om het aantal uren dat leerkrachten voor de klas staan – het aantal contacturen met de leerlingen – in het secundair onderwijs wat meer gelijk te trekken? Dat is de voorbije maanden al een paar keer in de media gekomen. Het grote verschil met wat nu voorgesteld is, is dat we echt gaan kijken of er nog redenen zijn om verschillen te zetten tussen het eerste en het zesde middelbaar inzake contacturen die verwacht worden met de leerlingen. U weet dat men nu in het eerste en tweede middelbaar 22 contacturen heeft en in het vijfde en zesde middelbaar 20 contacturen. Daartussen zit nog een groep die 21 contacturen heeft. Kunnen we dat niet gelijktrekken naar 22, maar tegelijk ook het aantal uren extra taken naast het lesgeven wat verminderen, en ook de middelen een stuk gaan heroriënteren?
Ik geef een paar voorbeelden. Het zou de bedoeling kunnen zijn dat scholen om werkbaar werk voor oudere leraren mogelijk te maken, extra uren krijgen; dat ze ook extra uren krijgen om aanvangsbegeleiding en coaching van jongeren mogelijk te maken; dat ze ook extra uren krijgen om werkzekerheid georganiseerd te krijgen; dat ze ook extra uren krijgen om taakbelasting van leraren te verminderen zoals het toezicht. Er zijn ook nog de praktijkvakken waar leerkrachten 29 contacturen hebben, die we zouden willen verminderen tot 27 contacturen omdat die spanning wel bijzonder groot is.
Het aantal contacturen voor leraren in het lager onderwijs ligt veel hoger dan in het secundair onderwijs en ook in het kleuteronderwijs liggen ze hoger, maar ze zouden blijven. Het zou de bedoeling zijn om, macro gezien, geen verlies aan tewerkstelling te hebben door een andere inkleuring te geven aan de uren die scholen kunnen inzetten. We moeten nog nagaan hoe we dat concreet vorm kunnen geven.
Er zijn in de toekomst zeer veel nieuwe leraren nodig, gemiddeld 6000 per jaar voor basis- en secundair onderwijs. We moeten hier rekening mee houden. We moeten dit opvangen en zorgen dat er voor de contacturen in de klas voldoende leerkrachten zijn.
Op dit ogenblik zijn er geen extra middelen. Ik ben daar altijd duidelijk over geweest. Als we de OESO-cijfers nemen, blijkt dat het secundair onderwijs in Vlaanderen goed gefinancierd is. We moeten de oefening eens maken om na te gaan of er door een heroriëntering van de middelen op een andere manier ondersteuning kan worden aangeboden, onder andere aan de startende leerkrachten.
Ik geef nu een beetje meer uitleg over wat we met de sociale partners hebben besproken. Het was eigenlijk de bedoeling dat zij feedback zouden geven over twee weken. Nadien moeten we in de regering uitmaken hoe we er verder mee omgaan. Ik heb intussen wel geleerd dat, als je een gesprek op gang trekt, iedereen de behoefte heeft om dat naar buiten te brengen. Het is de kip en het ei: je moet op een bepaald moment in de grote groep wel weer aan de slag gaan met besprekingen. Dat zijn we nu ook aan het doen.
We hebben inderdaad een conceptnota ‘lerarenopleiding versterken’. Er zijn zeven werkgroepen aan de slag, die hun werkzaamheden aan het afronden zijn. De resultaten van zes werkgroepen zullen komen. De werkgroep die zal onderzoeken of er een profiel in onderwijs op niveau 5 wenselijk is, zal pas in april de resultaten opleveren. Uit de resultaten kunnen we dan inhoudelijke conclusies trekken.
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Er is heel veel gezegd en er zijn veel thema's bij betrokken, wat het heel interessant maakt. Ik wil er twee zaken uit lichten om niet in herhaling te vallen.
Ik heb heel veel gesprekken met leerkrachten. Het gaat er niet over dat ze de afstanden niet willen afleggen, maar soms is het gewoon praktisch niet haalbaar om van school naar school te rijden. Er zijn ook nog de andere taken. Vandaar dat wij allang pleiten om de omkadering te herzien en om de job aantrekkelijker te maken zodat de leerkrachten gemotiveerd blijven. Bij de rondetafelgesprekken waren er leerkrachten van 30, 40, 50 jaar die nog op de sukkel zijn en tijdelijk in twee of vier scholen lesgeven en steeds opnieuw moeten beginnen.
Over de centrale databank: het is absoluut niet de bedoeling dat er aan de autonomie van de directies wordt getornd. De directies moeten zelf een personeelsbeleid kunnen voeren. In de commissievergadering van 10 november 2016 hebben we gedebatteerd over transparantie van de centrale databank, namelijk dat alle vacatures heel transparant moeten worden verspreid. Dat is ook in het voordeel van directies. Er is vooruitgang, wat heel positief is, maar hoe komt het dat die vooruitgang wordt geboekt? Het is immers nog niet geïntegreerd bij de directies. Ze zoeken eerst in hun eigen pot. Als ze geen leerkrachten meer vinden, doen ze een beroep op VDAB. Die transparantie is dus niet alleen in het voordeel van de directies want ze kunnen nog altijd zelf kiezen, maar ook in het voordeel van de leerkrachten die werk zoeken. Dit moet zeker nog worden verbeterd en verfijnd om frustraties uit de weg te werken.
Mevrouw Celis heeft het woord.
Minister, ik dank u voor het zeer uitvoerig antwoord. U hebt echt wel geantwoord vanuit de verschillende pistes waarop u werkt. Ik begrijp zeer goed dat de vraag niet in een-twee-drie is op te lossen. Echt niet.
De katholieke onderwijskoepel geeft aan dat de hervorming van de verlofstelsels een rol zou spelen in het lerarentekort. Ik heb daar in uw antwoord niets over gehoord, maar waarschijnlijk kent u dat verhaal ook wel. Blijkt dat uit gegevens? Ik vond het een beetje een vreemde redenering. Waarop kan dat gebaseerd zijn?
Mijn collega had het ook nog even over de aantrekkelijkheid van het beroep. De niet-bindende oriëntatieproef blijkt toch eerste voorzichtige resultaten af te werpen. Ik weet natuurlijk dat het maar één element is om de instroom te versterken, maar zeker ook de zijinstroom van mensen met het juiste profiel is belangrijk. Zijn dat dingen die bijvoorbeeld in de verslagen van de werkgroepen, waar ik enorm naar uitkijk, zijn opgenomen?
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, ik vind het eigenaardig dat de beslissing om het aantal contacturen op te trekken naar 22 uur, is genomen en wordt gecommuniceerd. Dat is toch in de pers geweest. Blijkbaar wordt het losgekoppeld van het lerarenloopbaanpact. Ik vind dat een eigenaardige manier van werken. Ik vind het een omgekeerde logica.
De maatregel zou 150 miljoen euro opleveren, en met dat geld zouden maatregelen worden genomen om het lerarenloopbaanpact te versterken. Als men die beslissing zou nemen en als dat een voorafname zou zijn op de rest van het lerarenloopbaanpact, dan zegt men aan leerkrachten om eerst maar 22 uur te werken, en daarna zullen we zien hoe hun loopbaan zal worden versterkt en hoe hun begeleiding zal worden versterkt. De vakbonden hebben al gereageerd. Er komt opnieuw een soort boosheid naar boven. Er zijn al zoveel besparingen geweest: de lonen werden niet geïndexeerd; er is geraakt aan de mentorenuren; er is bespaard op de nascholingsmiddelen; en nu moeten we 22 uur werken. Zo komt het over. De reactie van de vakbond is of het op die manier moet en of men zijn eigen maatregelen opnieuw moet betalen.
Ik vind het een eigenaardige manier van werken. Ik denk dat eerst moet worden onderzocht of dit de beste manier is, of 22 uur werken voor iedereen wel de beste manier is. Het kan misschien evengoed 21 uur zijn voor iedereen, of misschien moet men differentiëren. Ik zou toch willen dat die beslissing niet wordt losgekoppeld van de rest van het lerarenloopbaanpact. Het lijkt me geen goede start. De onderhandelingen met de vakbonden zijn al moeilijk, zeker met de federale pensioendiscussie. Ik denk dat voorzichtigheid geboden is. Men moet er toch van uitgaan dat er een akkoord komt en dat niet de regering de beslissing moet nemen. We gaan dit toch niet op het spel zetten en de onderhandelingen een eerlijke kans geven? Dan is het niet opportuun dat zulke voorstellen naar buiten komen en naar voren worden geschoven als zijnde al beslist en de rest zien we later wel.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Minister, ik heb het misschien anders begrepen, maar ik had begrepen dat er een gedachtewisseling was met de vakbonden en dat de 22 uurnoemer een van de mogelijke voorstellen was waar ze blijkbaar niet blij mee zijn. Dat is wel duidelijk gebleken in de media. Ik denk dat het ook een van de moeilijkste dobbers is die deze legislatuur op uw tafel ligt, samen met de hervorming van het secundair onderwijs. Die evaluatie hebben we vorige week gedaan. Wat ons betreft, was die niet zo positief. We gaan ze hier uiteraard niet overdoen.
Wat op tafel ligt inzake lerarenloopbaanpact, komt met mondjesmaat naar buiten. U geeft zelf wel wat toelichting. Ik zou graag een aantal punctuele vragen willen stellen om wat meer inzicht te krijgen.
Het meest in het oog springend, is de 22 uur. Daarnaast wilt u er ook garant voor staan dat de werklast niet verzwaart. De vraag is natuurlijk hoe u die twee aan elkaar kunt linken. Als u aan mensen die vandaag 20 contacturen hebben, vraagt om er morgen 22 te doen, hoe kunt u dan zeggen dat hun job niet zwaarder wordt? U zegt dat er een aantal instellingsgebonden taken zijn die u wilt limiteren tot 4 uur. Hebt u dan een meting gedaan van hoeveel uur dat vandaag wekelijks bedraagt? U wilt er een limiet op zetten, wat eventueel zinvol kan zijn, maar misschien is de limiet of het gemiddelde vandaag lager. Is er een objectieve meting en is die ook geobjectiveerd over de verschillende onderwijsvormen en onderwijsniveaus?
De 22 uur is natuurlijk een domper op de feestvreugde voor heel wat jonge leerkrachten die graag instromen. We zijn het er allemaal over eens dat er een lerarentekort dreigt. Als je aan de leerkrachten die vandaag al in functie zijn, vraagt om meer contacturen te presteren, dan gaat dat natuurlijk ten koste van mogelijkheden en van jobzekerheid voor de nieuwe instroom van hen die vandaag afstuderen. Dat is een argument dat de bonden hanteren om de kritiek op de 22 uur te staven.
U zegt ook dat er een gegarandeerde compensatie komt voor wie meer moet lesgeven in de toekomst. Dat zou eventueel kunnen via de vrijstelling van een aantal uren, bijvoorbeeld voor jongere leerkrachten of voor oudere leerkrachten. Dat zou ook kunnen via het moduleren van de instellingsgebonden opdrachten of via een combinatie van beide. Ook hier de vraag: hoe gaat dat dan? U vraagt om meer uren te presteren en u zegt meteen dat u ze wilt compenseren voor wie meer moet lesgeven. Ik zie het niet meteen. Moeten die mensen dan toch maar 20 uur lesgeven, maar meer uren instellingsgebonden taken doen dan die u net wilt plafonneren tot 4 uur? De match van die twee is mij duister. Misschien kunt u wat helderheid brengen?
Ik heb een vraagje over wat we niet langer de pool zullen noemen, maar over een model van jonge leerkrachten die instromen en die op zoek zijn naar jobzekerheid en die ook relatief flexibel kunnen worden ingezet waar nodig. In onze overtuiging is dat het meest effectief als men dit regionaal organiseert. Het hoeft niet Vlaanderenbreed. We zijn ook een sterke pleitbezorger om dit netoverschrijdend te organiseren. Ik weet dat er vaak vragen uit het veld te komen om het te binden aan een scholengroep of een scholengemeenschap, maar ik denk dat we met de curriculumdossiers, die in voorbereiding zijn, misschien kunnen aanbevelen dat ook de leerplannen netoverschrijdend worden. Dan zou het ook geen kwaad kunnen dat die pool netoverschrijdend werkt. Ik denk dat we daarmee de planlast voor veel startende leerkrachten effectief kunnen terugdringen en meer ruimte kunnen laten voor creativiteit op de klasvloer zelf.
Minister, ik hoop dat uw antwoorden ons een beter inzicht kunnen geven, maar ik vrees dat een loopbaanpact afsluiten zonder geld, allesbehalve evident is. Men probeert feitelijk een bepaald deel van de leerkrachten de attractiviteit van de job van de anderen te laten betalen. Ik denk dat dat niet zorgt voor een goede sfeer in het onderwijs. We hebben er geen belang bij om leerkrachten tegen elkaar op te zetten, om niveaus tegen elkaar uit te spelen. Ik ben er, samen met u, van overtuigd dat een duurzame en een fundamentele hervorming van het secundair onderwijs effectief financiële ruimte op langere termijn zou kunnen scheppen om ook de attractiviteit van het beroep van leerkracht te versterken, maar die kans heeft men gemist. Men moet nu binnen de bestaande enveloppe op zoek naar een verschuiving van middelen. Het wordt natuurlijk zeer moeilijk om iedereen – de directies, de leerkrachten – mee te krijgen.
Wij steunen u. Wij denken dat het belangrijk is dat er een aantrekkelijk loopbaanpact komt omdat het beroep van leraar toch het belangrijkste van de wereld is. We hopen dat u alsnog bijkomende middelen vindt. Wij zullen u steunen in de zoektocht, ook naar uw collega's in de regering.
De heer De Meyer heeft het woord.
Ik heb nog een aantal bemerkingen over het loopbaanpact waarover we in het verleden ook al hebben gesproken.
Minister, ik heb begrepen dat wat nu voorligt, voorstellen zijn en dat ze allemaal bespreekbaar zijn en dat er niets te nemen of te laten is. Meer inzetten op startende leerkrachten, zowel inzake begeleiding als inzake werkzekerheid, is één van de elementen. Een ander element is de eindeloopbaanproblematiek waarvoor u een aantal suggesties doet. Ik heb uit de reacties die we kunnen lezen en horen, begrepen dat er bijzonder positief op wordt gereageerd.
Uiteraard is de discussie over de opdracht van de leerkracht veel complexer, veel genuanceerder en ligt het ook een beetje emotioneler. De opdracht van een leerkracht herleiden tot een discussie over noemers van 22 uur of 20 uur, is – en ik wil dit toch nog eens herhalen – eigenlijk onrecht aandoen aan de leerkrachten. Ze hebben zoveel andere opdrachten zoals begeleiding, remediëring, gesprekken met ouders en met leerlingen, oudercontacten. Vul de lijst maar verder aan, want er zijn nog zoveel andere elementen die tot hun kernopdracht behoren. De essentie is uiteraard het lesgeven, maar het is veel ruimer.
De discussie 20-21-22 uur is een gevoelige materie, maar je moet de zaken soms ook eens genuanceerd durven te bekijken. Als je toevallig bachelor bent en je geeft les in de tweede graad en je hebt het vereiste diploma, dan vraag je je soms ook af waarom een master die hetzelfde vak heeft, er meer voor wordt betaald. Niet dat ik ervoor pleit om dit te wijzigen, laat dat heel duidelijk zijn, maar we mogen er ook niet blind voor zijn. Dat een leraar praktijk die 29 uur les moet geven, zich afvraagt of men wel weet wat dit met de technologische evolutie allemaal aan voorbereiding kost, is ook niet abnormaal. Ik heb begrepen dat ook daar voorstellen worden gedaan.
Als het gaat over de zwaarte van de opdracht, dan maken leerkrachten me er opmerkzaam op dat het toch wel anders is als je voor 25 of 26 leerlingen Nederlands, Frans of geschiedenis moet geven dan als je toevallig voor een klasje van vijf of zes leerlingen Grieks moet geven. Ik geef het maar mee in de hele discussie. Heb je veel parallelklassen of niet? Heb je viermaal 5 uren Nederlands in allemaal parallelklassen of moet je 14 of 15 uren voorbereiden? Heb je vakken die veel verbetering vergen? Ik denk aan Frans, Nederlands, wiskunde. Of geef je toevallig lichamelijke opvoeding? Ik wil die laatste opdracht zeker en vast niet onderschatten. Ik geef het maar mee om erop te wijzen dat de discussie genuanceerder is dan een twitterbericht of een oneliner.
Minister, er is een andere discussie, waar we niet omheen kunnen. Men stelt ook de vraag hoe het loopbaanpact, hoe die herwaardering moet worden betaald. Of moet dit alleen komen uit de bestaande middelen? Ik houd geen pleidooi voor het volgende, maar redeneer eventjes theoretisch. Als sommige mensen mogelijk iets meer contacturen zouden hebben, dan lijkt het me toch ook logisch dat we erover nadenken of oudere leerkrachten tegen het einde van hun loopbaan er niet gebaat bij zijn om, aangezien ze langer moeten werken, iets minder te moeten presteren, zoals in de welzijnssector. We moeten er ook over nadenken of het verantwoord is dat starters onmiddellijk altijd evenveel uren moeten geven als mensen die tien of twintig jaar ervaring hebben.
We mogen er ook niet blind voor zijn dat er in de privésector vandaag een discussie wordt gevoerd over lonen. Ook in de onderwijssector zelf zal men daarmee worden geconfronteerd. Anderzijds wil ik daar toch de volgende kanttekening bij maken. Als je generiek voor iedereen hetzelfde doet, doe je meestal niet veel. Als je een aantal specifieke maatregelen neemt, kun je soms meer doen.
Dat zijn een aantal overwegingen. Minister, ik vat samen. Ik heb begrepen dat er een aantal voorstellen zijn, voorstellen die sommigen spontaan toejuichen, voorstellen die begrijpelijkerwijze emotioneel wat lastiger liggen. Ik vind eigenlijk dat we het overleg zonder vooringenomenheid alle kansen moeten geven en dat we u succes moeten toewensen bij het verdere overleg, want dit is ongetwijfeld een bijzonder complex, moeilijk dossier. Het is een van de moeilijkste werven van deze legislatuur. Voorgangers hebben het jammer genoeg niet kunnen afronden. Ik hoop dat u in de loop van deze legislatuur dit loopbaanpact daadwerkelijk tot stand kunt brengen.
De heer De Ro heeft het woord.
Voorzitter, ik geef een stukje proza geschreven door een vader wiens zoon niet graag meer naar school gaat. Dat is nogal dicht op de huid, toch voor mij. Het is ook door de zoon uitgesproken op het einde van het schooljaar, voor al zijn leerkrachten.
Hartenwens van een leerling
Leg me niet op wat u weet
Ik wil het onbekende verkennen
En de bron zijn van mijn eigen ontdekkingen
Laat de kennis mijn bevrijding betekenen, niet mijn slavernij
De wereld van uw waarheid kan mijn beperking inhouden
Uw wijsheid mijn ontkenning
Geef me geen instructie, laten we samen onderweg gaan
Laat mijn rijkdom beginnen waar de uwe eindigt.
Laat me zien hoe ik
Op uw schouders kan staan
Laat u zelf zo zien
Dat ik anders kan zijn
U gelooft dat elke mens
Lief kan hebben en kan scheppen
Ik begrijp dat u bang bent
Als ik u vraag in overeenstemming met uw wijsheid te leven
U zal mij niet leren kennen
Door naar uzelf te luisteren.
Geef me geen instructie; laat me groeien,
U mislukt als ik identiek word aan u.
Het is ook opgedragen aan alle leerkrachten die daar wél in geslaagd zijn, bij mij toch.
Collega’s, ik wil starten met het werk dat onze medewerker, Jimmy, op de studiedienst heeft gedaan. Hij is toch eens gaan kijken of die cijfers wel klopten die in de kranten zijn verschenen en waar iedereen naar verwees, waarbij kranten naar elkaar verwezen. Die klopten niet. Dat is een spijtige vaststelling tegenwoordig. Had men dat gewoon eens geverifieerd bij VDAB, zoals wij hebben gedaan, dan zou men hebben gezien dat het cijfer van 1016 openstaande vacatures niet klopte, dat het 783 openstaande vacatures waren. Als men die hele lijst van VDAB bekijkt, dan ziet men wel een stijging. Dat er vragen worden gesteld over die stijging, is dus wel terecht. Dat zijn de cijfers van iedereen die werk zoekt en geïnteresseerd is in een loopbaan in het onderwijs, maar het is ook belangrijk om te weten dat dat niet wil zeggen dat dat allemaal mensen zijn die een onderwijskwalificatie hebben. Minister, u hebt dat al een paar keer benadrukt. Het verdwijnt vaak tussen de plooien van onze discussies, maar een van de belangrijkste opdrachten de komende jaren voor Onderwijs wordt net meer mensen met sterke onderwijskwalificaties voor de klas krijgen, in het basis- en het secundair onderwijs.
We vrezen ook dat het cijfer van de vacatures bij VDAB, ondanks het feit dat het lager ligt, een onderschatting is. U hebt daar zelf ook al diverse keren op gewezen. U hebt er ook op gewezen dat ik zelf, samen met een aantal collega’s, waaronder collega Vandenberghe, heb betoogd dat er toch naar moet worden gestreefd dat alle vacatures online zouden staan.
Voor ik opnieuw pleit voor een verplichting, een directeur heeft me er attent op gemaakt dat er in het decreet van 1991 over de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding eigenlijk al een passage stond waarin die verplichting staat. Ik lees ze even voor: “De inrichtende machten delen hun vacante betrekkingen mede al naargelang de ligging van de instelling of het centrum waarbij de betrekking vacant is, aan de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding of aan de Brusselse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding.”
Minister, het feit dat we hier altijd daarover spreken, heeft al een gevolg op het terrein. U hebt dat gezegd. Er is een stijging met 40 procent van het aantal gepubliceerde vacatures. Dat is heel goed, maar misschien moet u dat ook gewoon eens meegeven aan de inspectie en aan de verificatiedienst, opdat die passage van de rechtspositie ook daadwerkelijk zou worden uitgevoerd.
Er is hier gesproken over een vervangingspool, die we niet meer als ‘vervangingspool’ mogen omschrijven. Ik wil er toch nog een keer, misschien voor de laatste keer, op wijzen dat we het ongelooflijk spijtig vinden dat die ooit is afgeschaft, omdat men de mankementen die eraan waren, best had kunnen oplossen. Lokaal worden die ook her en der opgelost. Ik geef het voorbeeld van het stedelijk onderwijs in mijn eigen stad. Daar hebben we wel nog altijd een vervangingspool. Heel kort gezegd, voor alle inrichtende machten die luisteren: als je enige schaal hebt, dan kan je dat doen. Je moet wel een beetje een risico durven te nemen. Bij ons houdt dat risico in dat we op basis van de ziektes, zwangerschappen en afwezigheden van de jongste drie jaar een prognose maken van het aantal uren dat we het komende jaar nodig zullen hebben. Dan doen we daar een fulltime af, om toch enige zekerheid in te bouwen, en dat is het aantal vacatures dat we in april, mei vrijgeven en publiek verklaren. De mensen die daarop ingaan, krijgen van ons een contract voor een jaar, tot grote tevredenheid van directies, omdat ze een jaar lang mensen kunnen observeren, en tot tevredenheid van die leerkrachten, die zekerheid hebben, maar die ook in de verschillende omstandigheden binnen ons stedelijk onderwijs, met verschillende scholen, verschillende leerjaren in het basis- en het buitengewoon onderwijs, in het kleuter- en lager onderwijs, een opdracht kunnen vervullen.
We moeten dus ook niet altijd zeggen dat maatregelen of oplossingen geld gaan kosten. Ik denk dat, op basis van lokale voorbeelden, het ministerie, de agentschappen die ermee bezig zijn, de inrichtende machten en de vakorganisaties het perfect eens zouden kunnen zijn over zo’n vorm van werken. Dat zou dan met een beperkte kostprijs moeten kunnen. Het zal altijd wel een zeker risico inhouden. U zult uw collega’s moeten overtuigen. Het opstellen van een begroting houdt echter ook altijd risico’s in. Bijvoorbeeld als veel mensen verlofstelsels aanvragen, dan heeft dat ook repercussies et cetera.
Dan is er de vraag of die 22 uren nu slecht of goed zijn, met alles wat daarover is verteld. Ik denk niet dat het de Vlaamse Regering was die dat idee heeft gelanceerd. Ik geef de collega’s van meerderheid en oppositie die daar ook vragen over stellen, gelijk: dit is op een ongelukkige wijze naar buiten gekomen, en daardoor is iedereen daarnaar gaan kijken. Ik denk echter wel dat dat punt ernstig moet worden besproken. Daarmee wil ik eindigen.
Minister, u hebt absoluut ons vertrouwen om die moeilijke hindernis te nemen en met de sociale partners, zowel werkgevers als werknemers, tot een akkoord te komen. Ik denk dat we ook enige hoop mogen putten uit het feit dat federaal werkgevers en werknemers erin zijn geslaagd om een interprofessioneel akkoord te bereiken. Als er echter, zoals federaal ook vroeger al is gebeurd, geen akkoorden kunnen worden gesloten, dan denk ik dat alle leerkrachten, niet alleen de beginnende, maar ook de mensen die in het beroep staan, op deze Vlaamse Regering en op u in het bijzonder rekenen, dat ze erop rekenen dat u dan zelf naar best vermogen een aantal maatregelen zult ontwerpen waarin altijd eten en drinken zal zitten voor zowel het personeel als de inrichters van onderwijs. Ik sluit me aan bij de collega’s die u daar veel geluk mee wensen, maar ik onderstreep ook dat, als men er met de partners niet in slaagt, deze meerderheid en deze Vlaamse Regering dan toch wel hun verantwoordelijkheid moeten nemen.
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, het lijkt me absoluut waar dat in een discussie met mensen die niet in het onderwijs staan, de kwestie van 20, 21 of 22 uren een non-issue is. Ik heb het vanmorgen op de trein meegemaakt. Aan de ene kant zaten leerkrachten, die dus inderdaad spraken over 22, 21, 20, 24, 29 uren. Aan de andere kant zaten niet-leerkrachten, die zich afvroegen waarover men bezig is als men het over 50 minuten meer heeft, aangezien hun trein elke dag een half uur vertraging heeft enzovoort. Ik denk dat we onszelf als parlementsleden au sérieux moeten nemen, en bijgevolg dus niet alleen daarover spreken. Ik betreur het enigszins, maar het ligt wat in de lijn van wat we hebben gezien bij het debat over de hervorming van het secundair onderwijs: er wordt één iets uit gehaald.
Minister, zoals u ook hebt gezegd, het zijn bilaterale gesprekken die u hebt gevoerd, en nu hebt u dit voorgelegd aan de partners om te zien wat de reactie is. Ik had begrepen dat het om meerdere maatregelen ging. Ik heb vernomen dat het geen powerpointpresentatie was die bestond uit één slide, waarop stond dat 20 en 21 uren 22 uren zouden worden, en dat u vervolgens op enter drukte en er ‘einde van de presentatie’ te lezen stond. Spreek me tegen, maar ik heb begrepen dat het iets meer dan dat inhield.
Beste collega’s van de oppositie, ik betreur dan ook dat u meegaat in het doen uitschijnen dat de minister één voorstel zou hebben gedaan, zijnde die slide. Nu, ik heb die powerpointpresentatie zelf niet gezien. Het is ook nog geen beslissing, want dan hadden we hier al een ontwerp van decreet zien passeren, en bij mijn weten is dat niet zo.
Minister, ik zal het anders formuleren: als uw powerpointpresentatie één slide was, en die powerpointpresentatie is blijkbaar wél tijdig voltooid …
Mijn powerpointpresentatie voor deze namiddag is klaar, maar het is geen voortgangsrapportage. Jullie vragen geen powerpointpresentatie, maar een voortgangsrapportage. (Gelach)
Het is sterker dan uzelf.
Als het over één voorstel zou gaan, dan vindt onze fractie inderdaad dat het veel meer voorstellen zouden moeten zijn. Ik zie het echter aan uw non-verbale communicatie. Sommige kwaliteitsmedia waren er wél in geslaagd om te zeggen dat het over een pakket aan maatregelen gaat. Dat zijn blijkbaar de kranten die ik dan lees en die andere mensen niet lezen.
De kern is natuurlijk, ook voor onze fractie, dat leerkrachten willen focussen op hun kerntaak, op lesgeven. Dat blijkt uit alle schoolbezoeken die ik doe en alle ontmoetingen met leerkrachten. Iedereen geeft doodgraag les aan leerlingen, maar alles wat daarbij komt, noem het planlast, noem het Tarra, noem het Bruto, noem het hoe je wilt, die administratie is er voor hen te veel aan. Daar moeten we op focussen. Ik wil u dus oproepen ervoor te zorgen dat men die taken kan doen.
We moeten ook eens bekijken waar al die uren naartoe gaan. Dat is een oproep die ik al regelmatig heb gedaan. Ik heb dat daarnet ook gedaan met betrekking tot de tijdelijke andere opdrachten. In ons onderwijs stellen we 183.000 personeelsleden tewerk. Daarvan zijn er blijkbaar 20.000 die niet in een school zijn. Wat doen ze? In het nieuwe omkaderingssysteem voor het basisonderwijs financieren en subsidiëren we op 18,5 leerlingen, plus de uren voor levensbeschouwing. Toch stel ik vast dat heel veel klassen in basisscholen 25, 28, 32 leerlingen hebben.
Die leerkrachten, en ook sommige directies, stel ik vast, vragen zich dus ook af waar die uren voor die kleinere klassen zijn. Dan komt dus de vraag waar die uren en middelen naartoe gaan, al dan niet met een doorschuiven en dergelijke meer.
Minister, u zegt er vooral voor te willen zorgen dat leerkrachten hun kerntaak, lesgeven, kunnen blijven vervullen en dat ze niet of minder met die andere taken bezig zullen zijn. Dat is ook wat ik in de kranten lees. Top, maar natuurlijk rijst dan wel de vraag wie die andere taken dan gaat doen. Maar goed, dat zal allicht wel zijn meegenomen.
Ik kom zelf uit een beroepsschool. Daarnet zijn de praktijkvakken in de 29sten al aangehaald. Ik voeg daar ook nog even de collega’s aan toe die stagebegeleiding doen, want die mensen zijn veelal ook aan het rondrijden: dat is niet echt een lesuur, dat is geen contactuur, maar het is natuurlijk wel werktijd. Dat kan voordelen hebben. Het kan ook nadelen hebben.
Dan kom ik tot de discussie die collega De Meyer ook aanhaalde, over bachelors, masters, eerste, tweede, derde graad. We gaan functies beginnen te wegen. Wie werkt nu het hardst? Wat is het moeilijkste? Zijn dat die 13- of 14-jarige hormonenbommen die allemaal samenkomen in een klas? Of zijn dat de 17- en 18-jarigen? Ik doe daar geen uitspraak over. Wat is het moeilijkste? Kinderen in een lagere school, waarop je eigenlijk de hele tijd je ogen moet houden, of kinderen in het secundair onderwijs, die meer zelfstandig zijn? Ik doe daar geen uitspraak over, maar dat is wel een discussie die nu aan het gebeuren is, een afweging van wie nu het hardst of niet het hardst werkt. Ik denk dat we inderdaad meerdere zaken in overweging moeten nemen.
Minister, in het kader van de uitstroomcijfers is er natuurlijk ook een prijseffect, in die zin dat onze oudere leerkrachten duurder zijn. Met de uitstroom die er komt, zal er natuurlijk een effect zijn op UC 10. Er zal sprake zijn van lagere loonkosten, enkel en alleen door de daling van de geldelijke anciënniteit. Mijn concrete vraag is welke de middelen ter zake zijn in de loop der jaren. Wat wilt u daar dan mee doen?
Collega’s, ik wil iets onder de aandacht brengen dat nog niet onder de aandacht is gebracht, namelijk de plage-uren. Ik hoop dat die ook worden meegenomen in het lerarenloopbaanpact. Dat zijn onbetaalde uren die leerkrachten toch presteren. Die zitten op dit moment onder de waterlijn van die 20, 21, 22, 24, 29 uren. (Opmerkingen van minister Hilde Crevits)
Ze staan in de powerpointpresentatie. Dat is fantastisch, minister.
Ik maak de overgang naar de centrale databank. De collega’s hebben daar al genoeg op gewezen. Onze fractie steunt dat ook, want dan is duidelijk voor iedereen waar je kunt gaan zoeken.
Ik wil nog iets zeggen over leerkrachten die geen werk vinden of die heel lang niet aan een benoeming geraken. Ik zie combinaties van leerkrachten en bekwaamheden waarvan ik vind dat men er aandacht voor moet hebben bij het oriënteren, bijvoorbeeld leerkrachten met een profiel lichamelijke opvoeding-muziek. Dat zijn beperkte uren in scholen. Als je met velen bent om dat te hebben gestudeerd, dan is de kans groot dat je geen werk vindt. Ik denk dus dat men ook bij het oriënteren naar een lerarenopleiding mensen een reëel perspectief moet geven, dat ze weten dat, als ze die combinatie nemen, de kans klein is dat ze snel aan een vaste benoeming geraken.
Bij sommige leerkrachten die niet aan een job geraken, stel ik ook vast dat sommige scholen het eigenlijk niet aandurven om hun te zeggen dat ze hen eigenlijk niet zo goed vinden. Daar is de evaluatie dus eigenlijk een probleem. Die mensen blijven maar proberen, maar eigenlijk zou iemand de moed moeten hebben om hun te zeggen dat dat niet de job van hun leven is. Een goede vraag daarbij is hoe ze dan aan een diploma zijn geraakt. Dan verwijs ik naar het regeerakkoord, waarin we hebben gezet dat zowel aan de flexibilisering als aan de instroom van de lerarenopleiding en aan de inhoud, de kennis, de vakdidactische vaardigheden en het klasmanagement, wel een en ander schort. Ik verwijs ook naar de Commissie voor Studievoortgangsbewaking. Als mensen vijf, zes, zeven jaar studeren en dan geen diploma halen, dan zegt de Raad van State: ‘Excuseer, maar dat had u vroeger moeten kunnen zien.’
Wat de zogenaamde vervangingspool betreft, denk ik dat we moeten bekijken op welk niveau we dat doen. Ik lees echter het woord ‘scholengroep’. Dat is een term die ik ken van het gemeenschapsonderwijs, maar niet van het vrij onderwijs.
Dat kan vandaag al. Scholengemeenschappen doen dat al. Met TAO en het lenen van uren kun je zulke zaken perfect op verschillende instellingsnummers, maar toch binnen een reguliere scholengemeenschap, organiseren.
Deze ochtend was er op de radio een directeur die zei dat hij 961 leerlingen en 100 leerkrachten heeft. 40 van die leerkrachten zouden onder de norm van 22 vallen, waarvan we allemaal zeggen dat een leerkracht niet enkel in die uren werkt. “Als die 10 procent meer gaan werken, verlies ik vier fulltimes”, zei de directeur. Ik heb u een tijd geleden ook al gevraagd of u daar berekeningen over had, als die maatregel zou worden genomen. Maar dat is dan uiteraard in combinatie met alle andere maatregelen, dus het is niet evident om te berekenen. Als die berekeningen er toch zouden zijn, zouden we daar wat inzicht in krijgen. In elk geval moeten we ervoor zorgen dat leerkrachten doen wat ze willen doen, namelijk lesgeven. Dat is een belangrijke zaak om mee te nemen.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Ik ben zoveel meer dan slechts een leerkracht.
Ik ben een raadgever en psycholoog voor een kind dat worstelt met problematieken,
een politieagent die een losgeslagen kind bedaart.
Ik ben een reisagent wanneer ik onze reizen voor het jaar omzet in grafieken,
een vertrouwenspersoon dat een verdrietig kind steun biedt en de blik wat opklaart.
Ik ben een bankier die geld inzamelt voor van alles en nog een beetje,
een bibliothecaris die avonturen toont uit een prentenboek.
Ik ben een conciërge die kleine rommel opruimt, al dan niet in zijn eentje,
een helderziende die alles weet wat iedereen zoekt.
Ik ben een fotograaf die de jaarlijkse groei van een kind vastlegt.
Wanneer pa en ma hun kind op school achterlaten, word ik beide.
Ik ben een arts die merkt wanneer een kind met de gezondheid vecht,
een politicus die listen doorheeft met de wet aan zijn zijde.
Ik ben een partyplanner om een feestje met iedereen te vieren,
een versierder van een kamer en ik vul alle muren.
Ik ben een journalist die de actualiteiten van ons land moet bezielen,
een detective die op kleine mysteries en spanningen zit te turen.
Wanneer we afdwalen van onze normen en waarden, word ik een prediker.
Ik ben een clown en komiek die de kinderen animeert met een lach en een traan.
En ook dan is mijn job nog lang niet gedaan.
Ik vind het ook niet erg om al deze mensen te zijn, omdat ik met trots kan zeggen:
ik ben een leraar, en dat vind ik fijn.
Minister, het geven van goed onderwijs moeten we uiteraard doen met een heel brede visie. Daar speelt de lerarenopleiding zeker een sleutelrol in. Ik twijfel er niet aan dat u wilt inzetten op het aantrekkelijk maken van het lerarenberoep en het kwaliteitsvol opleiden van toekomstige leerkrachten, maar we moeten wel in het achterhoofd houden dat leerkrachten niet alleen een brede kennis en vaardigheden dienen te hebben. Zij moeten ook een besef hebben van de verantwoordelijkheden die zij dragen als kleuterleidster, als leerkracht secundair of lager onderwijs, als directie, als docent, als professor.
Naar aanleiding van het gedicht ben ik op basis van kerntalenten eens gaan kijken wat een leerkracht eigenlijk allemaal moet zijn. Als wij mensen zoeken om in ons onderwijs te staan, dan zouden dat mensen moeten zijn met een heel goede dosis zelfkennis en verantwoordelijkheidszin, zodat ze initiatieven kunnen nemen en anderen meetrekken aan de hand van hun ideeën. Maar ze dienen er ook plezier in te vinden om te kennen, te begrijpen, te onderzoeken en te ontdekken en dat uiteraard te delen met hun collega’s en leerlingen, om ze zo te prikkelen. Ze zouden vernieuwend en creatief moeten durven te zijn, en steeds op zoek gaan naar andere manieren om doelen te bereiken, ideeën uitwerken en verfijnen, ontwerpen, ontwikkelen en uitvinden. Ook een kritische geest is uiteraard heel belangrijk om aan de slag te gaan en projecten te realiseren.
Dat zijn allemaal talenten die onze toekomstige leerkrachten moeten hebben. En gelukkig zijn er vandaag ook al heel wat leerkrachten die al die talenten in zich dragen. Naast die kennis en vaardigheden, minister, moeten we er in onze lerarenopleiding ook voor zorgen dat we mensen met die persoonlijkheidskenmerken aantrekken. We moeten er in de opleiding voor zorgen dat we die kenmerken ook aanmoedigen en versterken. De vraag kan misschien ook zijn in welke mate dat meegenomen kan worden in een toelatingsproef. Want ik geloof dat als je mensen in je team hebt die zo gedreven zijn, én een directie die leiding neemt en geeft en ook vanuit het beleid voldoende autonomie krijgt, we vertrokken zijn voor een krachtig onderwijs in de toekomst.
Minister Crevits heeft het woord.
Ik ga niet op alle punctuele vragen antwoorden. Er zijn trouwens al een paar collega’s van de oppositie vertrokken, omdat ze andere, belangrijkere afspraken hadden.
Ik wil nog eens duidelijk onderstrepen dat ik aan de sociale partners geen menu met maatregelen heb voorgesteld, en ook niet slechts één maatregel. Wat ik wel gedaan heb, is op basis van de suggesties die mij gedaan zijn in de bilaterale gesprekken, door zowel de werkgevers als de werknemers, een pakket aan maatregelen proberen voor te stellen, die uiteraard heel veel facetten omvatten.
Ik verwijs naar het voorbeeld van de directeur, die zegt dat hij vier jobs zou verliezen. Waar die persoon echter geen rekening mee houdt, is dat we net uren aan de scholen geven om oudere leerkrachten wat minder te laten werken, jonge leerkrachten ook wat minder te laten doen, dat we coaching toestaan en daarenboven plage-uren betalend willen maken. Dat is al heel lang een vraag van de vakbonden, dat wat ze er zomaar bij doen, ook waarde krijgt en gehonoreerd wordt. Dat zit daar allemaal in.
De vakbonden zijn ook gecharmeerd door een aantal voorstellen, omdat we geprobeerd hebben om een evenwichtig geheel te maken, waarbij we de vraag naar het aantal contacturen en de verschillen daarin inderdaad niet uit de weg gaan. Ik kan die vraag ook niet uit de weg gaan. Toen ik net minister van Onderwijs was, zag ik de grote variëteit in het aantal contacturen, wat mij niet zo goed bekend was. Vandaag is er in het onderwijs een spanning in het aantal contacturen tussen 20 en 29. Dat is wel heel veel, op een week tijd. In de lagere school is dat 24 tot 27 uren. In het secundair onderwijs heb je al grote verschillen in verloning tussen masters en bachelors, en daarnaast krijg je nog eens situaties waarbij collega’s hetzelfde vak geven in een bepaalde graad, maar de ene 20 contacturen heeft, de andere 21 en nog een andere 22. Het is toch logisch dat ik daar vragen naar stel?
Ik ga ervan uit dat het liefste wat een leraar doet, lesgeven is. Dat is de essentie van het beroep, het contact met de leerlingen. Ik wil die vraag dus niet uit de weg gaan. Maar ik viel bijna van mijn stoel door wat collega Meuleman zei. Ik heb net geprobeerd om uit te leggen dat we proberen te reoriënteren en in te zetten op jonge leerkrachten, en dan wordt dat vertaald als: je laat ze eerst allemaal langer werken en dan denk je later wel eens na over maatregelen. Maar natuurlijk is dat niet de bedoeling. Ik heb zelfs een onderzoek aangekondigd naar die werkbelasting, omdat mij dat interesseert.
Er zijn niet alleen verschillen tussen eerste, tweede, derde, vierde en vijfde middelbaar, maar ook tussen de vakken. Een leerkracht Nederlands in het zesde middelbaar, met een klas van 25 leerlingen die allemaal een verhandeling geschreven hebben, en je moet dat dan coachen en verbeteren, dat is wel indrukwekkend. Maar ik kom vaak in scholen, en dan wordt mij heel vaak gezegd dat de tweede graad de moeilijkste is. Maar de ene pubert natuurlijk vroeger dan de andere. Dat is een heel moeilijke discussie. We moeten daar ook eens naar durven te kijken. Kunnen we de spanning tussen de twee niet wat dichter bij elkaar brengen? Dat wordt dan 22-27 in mijn voorstel. Want de 29 voor een praktijkleraar, dat is ook wel veel. De vraag is wat we vandaag van praktijkleraren verwachten.
Goed, ik ga de discussie niet te lang maken, maar we brengen die spanning dus wat dichter bij elkaar, zodat het wat duidelijker wordt. Maar tegelijk laten we toe dat scholen extra ondersteunen op maat van de noden van de leerkracht.
Ik wil hier echt geen steen naar de media gooien. De radio heeft er gisteren als eerste over bericht. Het is door de media niet zo gezet. Het werd meegenomen, maar er werd tegelijk gesproken over einde loopbaan, jonge leerkrachten en een hele set aan maatregelen. En dat is wat ik heb voorgesteld. Ik ben niet eerst naar de regering gegaan, omdat we een verslag gebracht hebben uit besprekingen. Het is iets wat op tafel ligt om verder over te discussiëren.
Collega Gennez vraagt hoe ik een en ander zie, maar ik heb die vraag nu net gesteld: als we scholen extra uren geven om tegemoet te komen aan leerkrachten die wat minder contacturen willen, hoe ver moeten we daar vrijheid in laten? Hoe strak moeten we dat regelen? Dat moet allemaal nog bekeken worden. Er is nog niets beslist. Er is geen voorafname gedaan. Ik heb wel gepoogd om een resultante van gesprekken te brengen. De heer Poelmans en ik hebben samen een set aan maatregelen uitgewerkt, waar ik achter sta en waarover ik de discussie ten gronde wil voeren, maar het is helemaal niet de bedoeling om stigmatiserend of wat dan ook te werken.
Alle extra opmerkingen over de databanken en zo neem ik mee. Ik zal ook de insteken die hier vandaag gegeven zijn, collega’s, meenemen in de verdere discussies. Daarom is het ook goed dat de vragen toevallig vandaag geagendeerd stonden. Ik heb er au fond ook geen probleem mee dat u de powerpoint krijgt die ik voorgesteld heb aan de mensen van werkgevers en werknemers. Dan zult u zeker zien welke set daarin zit. Ik had dat vandaag niet mee, omdat discussies die intern zijn, eerst intern gevoerd moeten worden. Maar als u daar graag inzage in krijgt, is dat voor mij geen probleem. Maar het is geen afgeklopt geheel. Je kunt daar ook niet mee naar de scholen gaan, zeggende dat dat het zal worden, want het is nog niet afgeklopt. Maar je moet ooit eens je verantwoordelijkheid nemen om met een geheel te starten.
Tot slot wil ik dit nog meegeven. Collega’s Daniëls en De Meyer zeiden dat mensen die niet in het onderwijs staan, dat niet verstaan. Dat is misschien juist, maar ik wil bij dezen mijn grote bezorgdheid uitdrukken over de noodzakelijke appreciatie die er maatschappelijk moet zijn voor het beroep van leraar. Een leraar werkt zoveel meer dan de contacturen die hij of zij in de klas heeft. We zitten hier allemaal met specialisten. Wij weten allemaal wat een leerkracht allemaal doet. De ene zal al wat meer doen dan de andere. Mijn ouders, allebei onderwijzers, soms in hetzelfde jaar, kleurden dat ambt ook helemaal verschillend in. Dat is net de rijkdom van ons onderwijs, dat iedereen dat ook op zijn manier doet.
Ik zal nooit meegaan in het herleiden van de job van leraar tot het aantal contacturen per week, wetend dat er zoveel extra taken gedaan worden, maar ik ben wel bereid om de oefening te doen en te bekijken wat we daarnaast allemaal vragen aan leraars en of we dat niet wat zuiver kunnen zetten. Daar is geen objectief zicht op, want er is heel veel vrijheid voor scholen, maar we hebben bij de partners gezocht waar er een draagvlak zit. Het is de eerste keer dat zo’n oefening gebeurt: waar kunnen we de doorsnede vinden van wat we gemiddeld aan een leerkracht kunnen vragen? Zo zijn we op die vier uren aan extra instellingsgebonden taken gekomen. Er is een grote discussie geweest over de klassenraden. Behoort dat tot de taken of valt dat erbuiten? Logischerwijs zeg je dat het er niet buiten kan vallen, maar er zijn leerkrachten die buitensporig veel klassenraden hebben en er zijn er die maar één klassenraad hebben. Zo gevoelig zijn alle discussies. Dat wou ik tot slot nog meegeven. Het wordt vervolgd.
Mevrouw Celis heeft het woord.
Er zijn vandaag al bijzonder veel elementen aan bod gekomen, minister. Ik ben ondertussen razend benieuwd naar die powerpoints. Wij zullen zeker te gepasten tijde een beter zicht krijgen op de situatie, het draagvlak en alle elementen die u al hebt aangereikt.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.