Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Soens heeft het woord.
Voorzitter, minister, dames en heren, in september stelde ik al een vraag om uitleg over ongewenste seksuele intimiteiten bij het personeel in het hoger onderwijs. Een tijdje geleden schreven de kranten opnieuw over ongewenste seksuele intimiteiten. Deze keer zouden deze plaatsvinden tijdens verschillende activiteiten van studentenverenigingen aan de VUB.
Aanleiding voor de artikels was de bekentenis van vier vrouwelijke studenten in het studentenblad van de VUB, De Moeial. De rector van de universiteit heeft seksisme al uitdrukkelijk veroordeeld en riep de studentenverenigingen op tot meer verantwoordelijkheid. Voor studenten die vinden dat ze het slachtoffer zijn geworden van ongewenst grensoverschrijdend gedrag is er binnen de VUB een meldpunt. Er zijn echter nog geen officiële klachten binnengekomen.
In september antwoordde u op mijn vraag dat u werk zou maken van een instellingsoverschrijdende aanpak via de Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad (VLUHR). U kon me toen meedelen dat er een draaiboek zou worden uitgewerkt zodat de autonomie van de instellingen gewaarborgd zou blijven, maar dat er toch enige uniformiteit en transparantie in de procedures van de instellingen komt.
Minister, wat is de stand van zaken van de uitwerking van het draaiboek rond grensoverschrijdend gedrag? Denkt u dat zo’n instellingsoverschrijdende aanpak ook nodig is in het geval van seksueel grensoverschrijdend gedrag bij studenten? Hoe wenst u tot een dergelijke aanpak te komen?
Minister Crevits heeft het woord.
Over grensoverschrijdend gedrag heeft in september het overleg met de experten uit de instellingen plaatsgevonden. In opvolging daarvan heb ik aan de VLUHR gevraagd om een handleiding te ontwikkelen. Er is een bijeenkomst geweest waar ik bij was. De handleiding was het best – dachten we – naar analogie met wat binnen de zorgsector bestaat en door Zorgnet Vlaanderen werd uitgewerkt. Het gaat om een handleiding voor het ontwikkelen van een beleid over grensoverschrijdend gedrag, zodat alle instellingen een houvast hebben om dit vorm te geven. Het is niet mijn taak om dat beleid vorm te geven, dat is de verantwoordelijkheid van elke instelling. Die handleiding in de zorgsector wordt wel gebruikt door de voorzieningen om hun beleid vorm te geven. Zo gebeurt het overal een beetje op dezelfde manier.
De Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) en de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) richtten hiertoe een gezamenlijke Werkgroep Grensoverschrijdend Gedrag op, die intussen aan de slag is en mij verder zal informeren.
Intussen blijven instellingen ook intern werken rond deze thematiek. De Universiteit Gent heeft aanbevelingen geformuleerd. Die zijn zeer karikaturaal in de media gekomen, met de ‘aquariumverplichting’ voor één-op-één-gesprekken. Ik heb daar niet positief op gereageerd. Ik vond dat zeer tendentieus gebracht. Ik vind het jammer voor de instellingen, dat dit allemaal zo publiek geworden is. Maar die communicatie sterkt mij echt in de overtuiging dat het zeer nuttig is om expertise te delen over hoe je geloofwaardig met deze delicate problematiek kunt omgaan. Dus, die handleiding met die handvatten komt er.
Om te beginnen, studenten zijn voor mij volwassen mensen. Je kunt van hen dus hetzelfde wederzijds respect verwachten dat je van personeelsleden, of wie dan ook, verwacht. Als studenten over de grens gaan, dan til ik daar dus even zwaar aan. Niemand heeft een boodschap aan argumenten als ‘je bent jong en nog een beetje onbezonnen, en we gaan de lat dan maar lager leggen’ of ‘als je dit als student al niet meer mag ervaren’. Dat hoor ik ook zeggen. Die argumenten creëren een valse gedoogzone waarin groepsdruk te veel kansen krijgt. Voor mij is er geen aparte lat voor studenten, die is overal gelijk.
Op het moment dat gedrag grensoverschrijdend wordt, dan is er geen excuus. En vanuit diezelfde verwachting naar studenten als volwassen mensen, roep ik hen dan ook op om zich niet te laten doen. We moeten het in twee richtingen bekijken. Studenten beschikken over dezelfde volwassen rechten om misbruik aan te kaarten en zo nodig ook formeel aan te klagen.
Wil dat zeggen dat studentenverenigingen des duivels zijn? Uiteraard niet. Integendeel, net zoals we ook niet plots alle professoren verdacht moeten maken, moeten we ook niet alle studentenverenigingen over dezelfde kam scheren. Er zijn veel studentenverenigingen – gelukkig maar – die respect hoog in het vaandel dragen. De meeste verenigingen beseffen ook dat je evengoed plezier kunt maken zonder over de grens te gaan. Instellingen hebben ook charters en afspraken met verenigingen, en houden via die weg een vinger aan de pols.
Moet ik aansturen op een instellingoverschrijdende aanpak? We kunnen hier hetzelfde toepassen als voor de academici. Het is niet aan mij om dit centraal uit te werken. Maar dezelfde expertisedeling en de handleiding die men ontwikkelt, zijn even handig voor studenten. We kunnen de studenten trouwens betrekken bij het ontwikkelen van die handleiding. Die kan dan ook worden gebruikt door de verenigingen als ze een interne policy maken, en dat kan op dezelfde manier worden gehanteerd als in de instellingen zelf. Dat is dan ook gebaseerd op dezelfde documenten.
Mevrouw Soens heeft het woord.
Minister, ik volg dit grotendeels. U zegt dat het zeer nuttig is om expertise te delen. Dat moet dan via die gezamenlijke werkgroep gebeuren. Dat is de juiste aanpak. Uiteraard moeten studenten daar ook aan bod komen, want het blijft niet bij grensoverschrijdend gedrag tussen personeelsleden of tussen studenten en personeelsleden, maar ook tussen studenten onderling.
Ik zal opzoeken wat er aan handleiding bestaat binnen de zorgsector en hoe dat kan worden vertaald naar het hoger onderwijs. (Opmerkingen van minister Hilde Crevits)
Dat is zeer goed. Dat maakt ons werk wat gemakkelijker.
De VUB gaat nu na of wat er bestaat voldoende is, ook met de studentenverenigingen. Er is bijvoorbeeld al een meldpunt. De VUB liet me weten dat studenten dat meldpunt niet zien als iets waar ze ook seksueel grensoverschrijdend gedrag tussen studenten kunnen melden. We moeten bekijken hoe we studenten beter kunnen informeren dat dat meldpunt ook daarvoor dient. We zullen dit blijven opvolgen.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Mevrouw Soens, wat u zegt, klopt niet helemaal. De VUB maakt hier al lang werk van, niet alleen via een meldpunt, dat wel bekend is, maar er is een zekere schroom om zaken te melden. Na bepaalde activiteiten waar dingen zijn gebeurd die niet helemaal aangenaam of zelfs onaangenaam zijn, vraagt men zich vaak af, aangezien iedereen dat lollig vond of leek te vinden, of men wel een klacht zou indienen. Dat is altijd wel een grote stap, en die zou moeten worden verkleind.
De VUB heeft daar al heel lang werk van gemaakt met het Brussels Studentengenootschap (BSG), de overkoepelende studentenorganisatie van de VUB. Ze hebben een codex ontwikkeld met richtlijnen en regels waaraan studenten zich moeten houden bij activiteiten. Die codex zegt expliciet dat de lichamelijke en psychische integriteit van de deelnemers altijd en overal moet worden gerespecteerd en zegt ook expliciet wat er allemaal niet kan. Er wordt verwezen naar gedrag, zowel verbaal als non-verbaal, zowel direct als indirect en seksueel getint, en dat wordt als ongewenst beschouwd. Men is daar dus al lang mee bezig.
De rector is in gesprek gegaan met studentenverenigingen omdat ze duidelijk heeft gezegd dat het niet kon. Kort na het verschijnen van het artikel was er een Universiteitsraad. Daar is er over gesproken en er zijn bemerkingen gemaakt door leden van de Universiteitsraad, die zeiden dat dit moest worden aangepakt. Daar is meteen positief op gereageerd. Er is een plan van aanpak om dat verder aan te pakken, maar er gebeurde al een en ander, trouwens niet alleen aan de VUB, maar ook aan andere universiteiten, omdat men zich bewust is van het probleem. Minister, u zegt terecht dat de lat niet op een ander niveau mag liggen omdat het studenten zijn en daar wordt ook over gewaakt.
De heer Cordy heeft het woord.
Grensoverschrijdend gedrag is inderdaad grensoverschrijdend gedrag, of dat nu tussen studenten, tussen collega’s of tussen politici is. Dat maakt niet uit. De regel geldt voor elk volwassen persoon op dezelfde manier.
Er wordt veel gedaan. Ik denk aan de manier waarop in Antwerpen de doopcharters worden gebruikt en werken. Dat gebeurt niet alleen in overleg met de universiteit, maar ook met de stad omdat die dopen zich nu eenmaal op het openbaar domein afspelen, waar universiteiten of hogescholen zelfs niet eens bevoegdheid hebben, maar zo kunnen er ook afspraken worden gemaakt.
Op die manier kunnen we tot een heel goede sensibilisering komen. Het is een kwestie van richtlijnen, maar zonder op een heel strenge manier erover te waken dat er niets meer gebeurt. Het is ook een kwestie van het bewust maken van studenten dat zelfs op een hevig feest normen moeten blijven gelden.
Minister Crevits heeft het woord.
Ik ben het eens met de opmerkingen en we zijn het over het algemeen eens. Uiteraard weet ik dat er charters en meldpunten zijn binnen de universiteiten, maar er zijn ook vertrouwenspersonen aan de universiteiten en hogescholen. Het zou goed zijn als iedereen hetzelfde handvat gebruikt. Het is niet de minister die een beleid oplegt, maar een gezamenlijk instrument waar iedereen op maat van zijn instelling het nodige mee doet. Dat is een goede manier van werken. Voorlopig is het alleen de VLIR en de VLHORA, maar ik zal de studenten daar ook in betrekken.
Ik heb niet gezegd dat er vandaag daarrond niets gebeurt. Ik heb wel gezegd dat binnen de VUB de oefening wordt gemaakt om te zien of wat er nu al bestaat, zoals de codex, vandaag voldoende is.
Men heeft mij gezegd dat het meldpunt nog niet bekend genoeg is om ook seksueel overschrijdend gedrag tussen studenten te melden. Blijkbaar hadden studenten niet door dat het ook daarvoor dient. Er moet daar een soort campagne voor komen, of een sensibiliseringsactie: ‘Kijk, studenten, ook met dergelijke klachten kun je bij dat meldpunt terecht.’
Dat doopcharter bestaat natuurlijk wel. Maar de activiteiten die in de pers worden aangeklaagd, zijn activiteiten die buiten de traditionele dopen plaatsvinden. Ik weet dat de studentenverenigingen momenteel samen met de instellingen bekijken hoe ‘good practices’ kunnen worden gevolgd en welke maatregelen moeten worden genomen om ook buiten de traditionele dopen ervoor te zorgen dat er geen seksueel overschrijdend gedrag tussen studenten meer is.
De vraag om uitleg is afgehandeld.