Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
'De studententijd is de mooiste tijd van je leven', wordt weleens gezegd. Maar voor velen is de studententijd ook een moeilijke tijd, want net als de puberteit is de studententijd een overgangsperiode die gepaard gaat met veranderingen op emotioneel vlak. Die overgangsperiode betekent meer zelfstandigheid, nieuwe sociale en intellectuele uitdagingen en veel mogelijkheden. Je moet dus in een relatief korte periode je plaats vinden in een nieuwe omgeving, en dat is niet altijd gemakkelijk.
Want wat blijkt: uit een vragenlijst van de KU Leuven blijkt de helft van de eerstejaarsstudenten psychische klachten te hebben. Van alle studenten aan de KU Leuven heeft 5 procent, of ongeveer tweeduizend studenten, matige tot ernstige psychische problemen. Het gaat dan bijvoorbeeld over psychische stoornissen zoals een depressie, eetstoornis of alcoholverslaving.
Studenten met een psychische stoornis hebben dubbel zoveel kans om de universiteit te verlaten zonder diploma. Soms loopt het nog veel slechter af, want iemand met een psychische stoornis heeft tot vijf keer meer kans op suïcidaliteit. Zelfdoding is, na verkeersongevallen, de tweede belangrijkste doodsoorzaak bij 15- tot 24-jarigen. Een student op tien heeft al eens aan zelfdoding gedacht. Een op honderd ondernam al een poging. Studenten vormen dus een risicogroep.
Vier op vijf van de studenten met emotionele problemen zoeken heel vaak geen hulp. Ze zijn daarin slechter dan de rest van de bevolking. De cijfers zijn hoog en het probleem complex. Oplossingen liggen niet voor de hand, maar professor Bruffaerts legt de nadruk op kleine gebaren en sensibilisering bij alle studenten.
Maar er zijn veel sensibiliseringscampagnes die een averechts effect hebben, zegt hoogleraar sociologie Piet Bracke. Campagnes vanuit de overheid zijn vaak gebaseerd op het idee dat er een medisch antwoord is op psychisch lijden. Terwijl het psychisch lijden bij veel groepen van mensen, zoals hier bij studenten, een vorm van alledaags emotioneel lijden in zich kan dragen, waarop ook een eenvoudiger antwoord passend en mogelijk is dan het stellen van officiële diagnoses en het medisch bekijken van die thematiek. Dat vraagt natuurlijk een andere benadering en het besef dat elke mens op een bepaald moment in zijn leven en zeker bij zulke transities het al eens wat moeilijker kan hebben en dat eenvoudige gesprekken daaraan kunnen verhelpen. Ik verwijs ook naar de crisisinterventies, waaruit blijkt dat in 70 procent van de gevallen na dergelijke interventies er geen langdurige hulp meer nodig is omdat de loutere nabijheid van andere mensen en de babbel zelf al veel soelaas hebben gebracht.
Dat is dus een ander model waarvoor hoogleraar Bracke pleit.
Minister, kunt u het beeld dat wordt geschetst in de bevraging van de KU Leuven bevestigen? Hebt u eventueel weet van onderzoeken aan andere instellingen hoger onderwijs?
Op welke manier denkt u te kunnen inzetten op drempelverlaging van een vorm van geestelijke gezondheidszorg voor studenten? U mag echt wel daartoe rekenen de nabijheid van iemand met wie ze eens een babbel kunnen doen, zonder dat dat gepaard moet gaan met een diagnose enzovoort. Ik heb het echt over een andere houding tegenover psychisch lijden bij groepen waar één op de twee van die mensen zegt te lijden.
Kunt u zich ten slotte vinden in de opmerkingen die hoogleraar Bracke van de UGent geeft in de kantlijn van dit onderzoek? Denkt u dat wij inderdaad, voor belangrijke groepen mensen, ook over een alternatief model kunnen nadenken, dat zeer dicht bereikbaar is, een soort van eerste lijn, zeer dichtbij en niet gemedicaliseerd?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Beste collega, ‘Health in All Policies’ betekent uiteraard dat iedereen een steentje kan en moet bijdragen om het gezondheidsniveau van alle mensen te verhogen en te beschermen. Ook onderwijs, werk, huisvesting, vrije tijd, sport enzovoort dienen bij te dragen aan een goede geestelijke gezondheid van alle burgers. De Wereldgezondheidsorganisatie onderschrijft deze aanpak. We moedigen met andere woorden zeker aan dat binnen het onderwijs, met inbegrip van de universiteiten en de hogescholen, aandacht gaat naar de geestelijke gezondheid van leerlingen en studenten.
Deze settingsgerichte aanpak is bekrachtigd op de Gezondheidsconferentie Preventie eind vorig jaar waarbij we onderwijs als een specifieke setting voor gezondheidsbevordering en -preventie, ook wat betreft geestelijke gezondheid, hebben opgenomen. Ook in het Actieplan Geestelijke Gezondheid wordt onderwijs meermaals als een belangrijke partner onderschreven, onder andere met betrekking tot de gezondheidsbevordering en ziektepreventie.
De KU Leuven is op dit vlak inderdaad actief en vernieuwend, met een goed uitgebouwd studentengezondheidscentrum en onder andere het project MindMates, dat in samenwerking met het fonds GavoorGeluk gerealiseerd is. In dit project, dat een continuüm van gezondheidsbevordering, -preventie tot zorg probeert te installeren, spoort men studenten inderdaad aan om buddy te worden, en zo een rol op te nemen in de zorg voor hun eigen welbevinden en in de ondersteuning van vrienden en medestudenten. Het project wil studenten aanmoedigen om een steunend netwerk te creëren waarin er openheid is om te spreken en te luisteren naar elkaar, ook als het moeilijk gaat. De vertrekbasis is inderdaad een zeer brede bevraging, die het mogelijk maakt om zeer snel en vroeg te detecteren en op maat te interveniëren, vertrekkend vanuit een preventieve aanpak.
We hebben overigens recent, naar aanleiding van hun vernieuwende aanpak, een overleg georganiseerd met MindMates en onder andere het Vlaams Expertisecentrum Suïcidepreventie (VLESP) om te bekijken hoe er van elkaar kan worden geleerd. Tijdens dat overleg kwam naar voren dat ook andere universiteiten en hogescholen in Vlaanderen vandaag al oog hebben voor de psychische noden van hun studenten. We zijn vanuit het VLESP een inventaris aan het uitwerken waarin alle bestaande acties en initiatieven in de Vlaamse universiteiten en hogescholen ter zake, onder andere met het MindMates-project van de KU Leuven, worden opgelijst, weliswaar met een focus op suïcidepreventie. Die inventaris zal weldra zijn afgerond. Op basis van die geïnventariseerde goede praktijken zullen we dan samen bekijken welke verdere stappen er kunnen worden gezet. Zonder op de conclusies van deze inventaris en het hieropvolgende overleg vooruit te lopen, lijkt het evenwel aannemelijk dat we de goede praktijk van MindMates in de aandacht willen brengen.
Ten slotte wil ik nog even specificeren dat de cijfers van het MindMates-onderzoek geen uitzonderlijke cijfers zijn wanneer we die naast internationale prevalentiecijfers plaatsen. Ze liggen met andere woorden in lijn met de internationale prevalentiecijfers met betrekking tot problemen inzake geestelijke gezondheid.
Er bestaan inderdaad drempels om hulp te zoeken wanneer je kampt met psychische problemen. Eén ervan is stigma. Professor Piet Bracke, hoogleraar sociologie aan de UGent, stelt dat de negatieve stereotypering een belangrijke component is van dat stigma. Er bestaan negatieve stereotypes over mensen die psychisch ziek zijn, over de aard en het verloop van een psychische ziekte en over de geestelijke gezondheidszorg.
Vanuit het Vlaamse beleid zetten we al jarenlang in op destigmatisering om deze en andere vooroordelen aan te pakken via de Associatie Beeldvorming Geestelijke Gezondheid Vlaanderen. Deze Associatie is een samenwerking tussen twee partners, namelijk Te Gek!?, een project ontstaan in het psychiatrisch ziekenhuis Sint-Annendael, en de Vlaamse Vereniging voor Geestelijke Gezondheid (VVGG).
Te Gek!? probeert geestelijke gezondheidsproblemen in de media en bij het grote publiek bespreekbaar te maken via concerten, muzikale en literaire tournees, tv-reportages, lessenpakketten, krantenkaternen, de infomobiel enzovoort. De media vormen een belangrijk kanaal om psychische problemen meer zichtbaarheid te geven en te normaliseren. Het is belangrijk om veerkracht en andere vaardigheden reeds op jonge leeftijd te promoten. De Te Gek?!-scholencampagne biedt scholen bijvoorbeeld een breed aanbod aan lezingen, boeken, documentaires en informatie om rond het thema geestelijke gezondheid aan het werk te gaan. Er wordt nu ook gewerkt aan een lessenpakket over het thema om de scholen in hun aanbod te ondersteunen. Er wordt met andere woorden expliciet ingezet op beeldvorming binnen de setting van het onderwijs.
De VVGG ontwikkelde de website www.geestelijkgezondvlaanderen.be, waarop correcte informatie te vinden is over psychische problemen en psychische hulp. Het is een belangrijke tool om vooroordelen tegen te gaan. Je vindt er begrijpelijke uitleg over veelvoorkomende psychische problemen, links naar andere kwaliteitsvolle informatieve websites, tips voor zelfzorg, wegwijs in het gezondheidszorglandschap en nog veel meer.
Publiekscampagnes zoals de Rode Neuzen Dag, maar indirect ook De Warmste Week, hebben een enorm potentieel om jongeren en jongvolwassenen te bereiken en het stilzwijgen rond psychische problemen te doorbreken. Ook vanuit ons beleidsdomein steunen we de Rode Neuzen Dag. Met de opbrengst van die campagne zal onder andere in elke provincie een ‘Overkop!’-huis worden opgericht. Dit moeten toegankelijke, aantrekkelijke plekken zijn voor jongeren, waar ze kunnen deelnemen aan activiteiten, maar ook een luisterend oor en indien nodig professionele hulp kunnen vinden wanneer ze daaraan nood hebben.
Ook vanuit preventief oogpunt willen we de drempel verlagen. We zullen de campagne www.fitinjehoofd.be verder uitrollen met onder andere een onlineplatform en app, alsook de NokNok-campagne en website, voor jongeren tussen 12 en 16 jaar. Die campagnes hebben tot doel de veerkracht van mensen te vergroten door de beschermende factoren voor geestelijke gezondheid te promoten, en zijn een initiatief van onze partnerorganisatie, het Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie en Ziektepreventie (VIGeZ). Daarnaast zetten we vanuit de Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen (VAD) in op de preventie van alcohol, tabak en drugs, via de campagnes Sportivo en Tournée Minerale.
We zijn het bijgevolg niet eens met de bewering van Piet Bracke dat veel campagnes vanuit de overheid gebaseerd zouden zijn op het idee dat er enkel een medisch antwoord is op psychisch lijden. De boodschappen die we in deze campagnes meegeven, zowel vanuit beeldvormend als vanuit preventief oogpunt, zijn gebaseerd op het bio-psychosociaal model, op empowerment en zelfzorg en op het normaliseren van moeilijke levensgebeurtenissen. We leggen de nadruk op herstel en veerkracht, en zeker niet op een louter medisch model of genezing.
We weten dat bij jongvolwassenen specifieke methodieken moeten worden ingezet om hen te bereiken en zorg op maat te bieden. Ze vinden de weg naar de zorg moeilijker dan andere leeftijdsgroepen. Dat is eigen aan deze leeftijdsfase. De organisatie van het aanbod is nog onvoldoende aangepast aan hun noden en levensstijl. Zorg op maat is een belangrijk leidend principe binnen alle hervormingen en evoluties in het welzijns- en gezondheidslandschap. Om dat waar te maken, moeten we aandacht hebben voor verschillende aspecten in de organisatie van zorg. Zorg moet flexibel kunnen worden georganiseerd en daar proberen we onze financieringsmodellen op af te stemmen. We willen onze organisaties nog meer mogelijkheden bieden om outreachend te werken, zonder daarvoor financieel te worden gestraft. Ook via regelgeving en kwaliteitsinstrumenten zullen we dat verder promoten. Er zijn tekorten in het aanbod, maar we stimuleren een wendbaar, afgestemd en continu zorgaanbod door in te zetten op regionale netwerken en specifieke samenwerkingsverbanden, mobiel inzetbare hulp, flexibele hulpmodules, nazorg, informele zorg – eigenkrachtconferenties, buddy’s – enzovoort.
Naast deze inzet van geestelijke gezondheidszorg is het essentieel om snel en tijdig de eerste voorboden van een mogelijke psychische of psychiatrische problematiek bij kleine kinderen, kinderen, jongeren en jongvolwassenen te detecteren. Tegelijk is het laagdrempelig en kortdurend interveniëren, zelfs als er geen hulpvraag is, ontzettend belangrijk. Ongeveer 50 procent van de psychische stoornissen bij volwassenen ontstaat immers voor de leeftijd van 14 jaar. 75 procent van de psychische problemen ontstaat voor het 25ste levensjaar. We plannen vanaf 2017 in het kader van het Actieplan Geestelijke Gezondheid een structurele, bijkomende financiering voor de realisatie van een programma vroegdetectie en -interventie naar kinderen, jongeren en jongvolwassenen – 0 tot 23 jaar – met de eerste voorboden van een mogelijke psychische of psychiatrische problematiek.
Er zal bijzondere aandacht gaan naar psychose, suïcide, eetstoornissen en verslaving, wat zich binnen het programma vertaalt in specifieke acties en interventies. Intersectorale netwerking vanuit de geestelijke gezondheidszorg met huisartsen, maar vooral ook met de preventieve gezondheidszorg in onderwijs – CLB’s en scholen – zal hierbij cruciaal zijn. Het programma zal dan ook sterke linken hebben met de onderwijssector en de studentenpopulatie. De geestelijke gezondheidszorg neemt een trekkersrol op, maar dit programma moet en zal worden ingebed in de brede jeugdhulp. We willen af van een sectorale benadering en kiezen voor een intersectorale benadering op basis van functies en programma’s in plaats van sectoren en organisaties. Het programma past onder andere binnen de implementatie van het nieuw geestelijk gezondheidsbeleid voor kinderen en jongeren. Binnen het programma zal men nauw samenwerken met de volwassenenhulpverlening, aangezien deze leeftijdsdoelgroep de scharnier vormt tussen beide.
We zullen in 2017 een sensibiliseringscampagne lanceren om zelfzorg te promoten bij jongvolwassenen, de leeftijdsgroep van 18 tot 23 jaar. Dit zullen we onder andere in samenwerking met de Vlaamse Jeugdraad doen. Gezien het hoge aantal studenten binnen deze leeftijdscategorie zal deze campagne zeker ook op maat van hen worden gemaakt. We zetten verder in op een zorgzame uitstroom van jongeren uit de jeugdhulp. We weten dat die jongeren een kwetsbare populatie vormen, onder andere omdat zij meer onzekerheden in hun leven kennen op vlak van onderwijs, werk, inkomen en eigen netwerk.
Daarnaast is het belangrijk dat jongvolwassenen vlot de weg vinden naar de laagdrempelige hulp. Zo weten we dat onder andere de Zelfmoordlijn, de Druglijn en Awel goed gekend zijn bij jongvolwassenen en studenten. Jongeren en jongvolwassenen maken steeds meer gebruik van onlinekanalen, ook om hulp te vinden. Daarop inzetten kan de drempel naar hulp zoeken in belangrijke mate verlagen. Onlinehulpverlening krijgt ook vanuit het Vlaamse beleid de nodige aandacht. Denk maar aan www.cannabishulp.be, de mail- en chatmogelijkheden bij de Zelfmoordlijn en de jongerenadviescentra (JAC’s) en het Knooppunt-online om organisaties te ondersteunen in het uitwerken van een onlinehulpbeleid in hun organisatie. Dat online aanbod willen we verder versterken.
We zullen in 2017 experimenteren met een eerstelijnspsychologische functie voor kinderen en jongeren. Hiervoor hebben we een bijkomend en structureel budget uitgetrokken in het kader van het Actieplan Geestelijke Gezondheid.
We zullen TEJO in 2017 en 2018 bijkomend financieren voor de competentieontwikkeling en kwaliteitsbewaking van de TEJO-vrijwilligers, evenals voor een praktijkgerichte evaluatie over hun toekomstige rol en positie binnen het hulpverleningslandschap, weliswaar met behoud van hun autonomie. TEJO biedt laagdrempelige, psychotherapeutische hulpverlening door professionele therapeuten op vrijwillige basis aan aan kinderen en jongeren tussen 10 en 20 jaar. Kortdurend, onmiddellijk, anoniem en gratis. TEJO ontvangt een beperkte financiering als vrijwilligersorganisatie en kreeg bijkomende steun vanuit de Rode Neuzen-campagne 2015.
In de gespecialiseerde geestelijke gezondheidszorg ten slotte is op sommige locaties reeds een specifiek aanbod voor de doelgroep jongvolwassenen, zowel in de ambulante als in de residentiële opvang, uitgebouwd. Men zoekt naar differentiatie en vernieuwing om deze leeftijdsgroep een passend aanbod te kunnen bieden. Zo zijn er voor sommige jongeren meer groepstherapieën in plaats van individuele therapie.
De Overlegplatforms Geestelijke Gezondheid, wier financiering en opdrachten we recent gewijzigd hebben, hebben ook expliciet de opdracht om samenwerking te coördineren om het geestelijk gezondheidszorgaanbod naar jongeren in de transitieleeftijd, 16 tot 23 jaar, aan te passen aan de specifieke noden van deze doelgroep.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Het klopt dat die stereotypes nog altijd een probleem zijn. Professor Bracke zegt: ‘Het is niet zozeer het psychisch lijden dat het probleem is, maar wel de manier waarop de maatschappij dat lijden benadert.’
U zegt het niet eens te zijn met het feit dat dat medisch antwoord zo dominant is. Maar, als we het hebben over ‘Health in All Policies’, denk ik dat dat in vele gevallen wel zo is. Als het bijvoorbeeld gaat over de hulp die kinderen kunnen krijgen tijdens het opgroeien, zoals via onderwijs, dan is dat vaak gekoppeld aan een diagnose, die terug te vinden is in de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM), bij uitstek een medische bijbel.
Ik zeg niet dat die geen nut heeft en dat diagnoses geen nut hebben. Ik zeg alleen dat bepaalde vormen van lijden, bij kinderen, jongeren en volwassenen, niet per se op die manier hoeven te worden benaderd. U hebt een aantal goede voorbeelden gegeven, onder andere van TEJO, waarvoor u meer ondersteuning wilt. Een snelle, soms kortdurende, nabijheid van een mens met wie kan worden gesproken, kan vaak voldoende nood lenigen.
De dominantie van het medisch model zit soms in die andere ‘policies’ waar u ook graag de ‘health’ in wilt terugvinden. De samenleving moet op dat vlak nog een shift maken. De waarde van alles wat medisch is, kan niet ontkend worden. Daarnaast kan er voor een hele groep mensen op een vrij snelle en eigenlijk ook een eerder betaalbare manier hulp worden geboden zonder het zover te hoeven trekken, zonder het te hoeven medicaliseren. U mag het wat mij betreft ook zien als vroegdetectie, preventie of eerste lijn. Het is complementair aan een toch nog altijd dominant model in ons westers denken. Het is een andere manier van zorg te benaderen.
Ik vind het positief dat u zelf aangeeft dat er meer outreachend moet kunnen worden gewerkt. Drempels, bijvoorbeeld financiële, moeten worden weggewerkt. Het is niet voor elke groep even gemakkelijk de stap naar hulpverlening te zetten. Ik ben ook blij met de aandacht die er komt voor eerstelijnszorg voor kinderen en jongeren. Dat zijn allemaal zeer positieve evoluties.
Mijn oproep blijft om het puur menselijke aspect, de nabijheid en datgene wat het kan betekenen voor anderen niet uit het oog te verliezen, in uw eigen beleidsdomein en zeker in die van de andere ministers. Ik ben door de band genomen wel tevreden met uw antwoord.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Deze thematiek van geestelijke gezondheid en welbevinden bekommert ons allemaal. In deze vraag gaat het specifiek over studenten. Dit thema is hier ongeveer een jaar geleden ook al zeer uitvoerig aan bod gekomen, naar aanleiding van het initiatief dat de KU Leuven had genomen. In tegenstelling tot andere onderwijsinstellingen die CLB’s hebben en een bepaalde taakstelling met betrekking tot welzijn, hebben de universiteiten en de hogescholen de budgetten daarvoor in eigen beheer en kunnen ze daarover autonoom beslissen. Het initiatief van de universiteit van Leuven werd toen toegejuicht. U zou overleg aangaan om dit initiatief uit te rollen naar andere universiteiten en hogescholen. Er is toen ook verwezen naar MindMates en het overleg ter zake met het Vlaams Expertisecentrum Suïcidepreventie (VLESP). U hebt vandaag in uw antwoord gezegd dat er ook initiatieven zijn in andere universiteiten en hogescholen en dat de evaluatie van de methodiek MindMates gebeurt.
Er is toen ook gesproken over preventiecoaches. In andere settings zoals onderwijs hebben die al zeer goede resultaten opgeleverd. U zei toen dat ze een meerwaarde zijn en dat ze dat ook zouden kunnen zijn voor het hoger onderwijs. Wat is daar de stand van zaken?
Mevrouw Jans heeft het woord.
Minder dan een jaar geleden hebben we u ondervraagd naar aanleiding van het feit dat de Universiteit Gent de cijfers had geanalyseerd van 37 spoeddiensten. In het jaarverslag van de Eenheid voor Zelfmoordonderzoek waren daar een aantal conclusies uit gehaald. Studenten waren daarin een heel opvallende groep en vooral het feit dat ze niet of nauwelijks hulp zochten. De informatie die vandaag naar voren wordt gebracht, is dus zeker nog actueel en relevant.
U hebt toen aangegeven dat universiteiten en hogescholen autonomie hebben. Er is wel samenwerking met de centra voor geestelijke gezondheidszorg. Er zou ook op beleidsniveau deze legislatuur een gemengde beleidsraad worden opgericht tussen Welzijn en Onderwijs om elkaar op de hoogte te houden van bestaande of nieuwe evoluties, ontwikkelingen en initiatieven. Wat is daar de stand van zaken? Is er al output van de gemengde beleidsraad? Dat is mij alleszins niet duidelijk.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
De gemengde beleidsraad komt nu om de drie maanden bijeen. Dat wordt voorbereid door de administratie. Alle thema’s die de beleidsdomeinen overschrijden, worden er besproken. Ik denk aan de CLB’s, het M-decreet en gezondheidspreventie.
De coaches die vroeger op scholen zaten, zijn nu ingekanteld in het VIGeZ. De Vlaamse Regering heeft voor de kerstvakantie het plan Geestelijke Gezondheid Vlaanderen behandeld. Dat is nu naar de strategische adviesraad voor advies. Daarin is in het kader van ‘Health in All Policies’ mentale gezondheid ook voor de setting Onderwijs opgenomen.
Mevrouw Van den Bossche, ik begrijp dat de professor zegt dat de campagnes vanuit de overheid gebaseerd zijn op de idee dat er alleen maar een medisch antwoord is op psychisch lijden. Dat is gewoon niet waar. De campagnes van de Vlaamse overheid gaan zeker niet uit van het medische model, integendeel. De campagnes die wij organiseren zowel op het vlak van preventie als op het vlak van destigmatisering gaan uit van een ander model. Ze zetten in op de thema’s die u aangeeft. Ik kan het daar alleen maar mee eens zijn. Wij voeren geen campagnes waarbij we zeggen dat als je je niet goed voelt, je dan per se naar de dokter moet gaan. Deze boodschap zenden wij niet uit, integendeel. Alles wat wij doen in verband met veerkracht gaat uit van het principe dat je moet praten met anderen en gaat uit van het sensibiliseren van referentiefiguren. De stelling dat onze campagnes alleen gebaseerd zijn op een medisch antwoord, vind ik niet onderbouwd.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, we kunnen elkaar misschien begrijpen. De professor zegt dat niet zozeer het psychisch lijden een probleem is, maar wel de manier waarop anderen dat lijden benaderen. U zegt dat uw campagnes zeggen dat als je je niet goed voelt, je moet praten met anderen. Ik ben het daarmee eens. De professor bedoelt – en dat wil ik sterk benadrukken – dat de ‘anderen’ misschien ook aangesproken kunnen worden. Er kan ook een boodschap zijn dat jij die ander bent en dat jij moet praten met iemand uit je omgeving die zich niet zo goed in zijn vel voelt. Misschien is het niet zot om in de campagnes degenen aan te spreken tegen wie kan worden gepraat en die niet zelf het initiatief nemen. Misschien moeten we niet enkel zeggen tegen wie lijdt dat hij naar een ander moet stappen, maar moeten we degenen die kunnen helpen, rechtstreeks aanspreken in een campagne. Dat zou zeker goed zijn. Er zijn op dat vlak ongetwijfeld good practices te vinden. Het is misschien goed om iedereen voor een soort van verantwoordelijkheid te plaatsen om mee te zorgen voor de anderen, en niet enkel diegenen aan te spreken die zorg nodig hebben en hen te zeggen dat ze moeten vragen naar zorg. Daarin kunnen we elkaar misschien nog wel vinden.
De vraag om uitleg is afgehandeld.