Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Vraag om uitleg over knelpunten binnen pleegzorg
Verslag
De heer Parijs heeft het woord.
Voorzitter, mijn vraag heeft te maken met de doorstroom van medische gegevens van pleegkinderen. Zoals de meeste collega's hier wel weten, is er in het federale parlement een discussie hangende over het statuut voor pleegouders, zodat zij vanaf dag één zouden kunnen beslissen over dagelijkse dingen in verband met gezondheid en medische ingrepen, maar ook over onderwijs, vrije tijd en dergelijke.
De wettekst is nog niet definitief goedgekeurd. Er bereiken mij toch wel wat vragen in verband met de informatiedoorstroming over de medische toestand van pleegkinderen.
Als je pleegouder wordt, word je plots verantwoordelijk voor onder andere de gezondheid van je pleegkind, maar de medische geschiedenis en achtergrondinformatie van het kind waar je plots verantwoordelijkheid voor draagt, blijken in de praktijk niet gemakkelijk te bemachtigen. Nochtans kan dat wel belangrijk zijn om de juiste zorg te kunnen toedienen en om iedereen correct in te lichten. Die medische informatie kunnen pleegouders vandaag van niemand krijgen. Die kan alleen worden uitgewisseld onder zorgverleners onderling. Vaak is het zo dat als de eerste dokter de dokter is van Kind en Gezin bijvoorbeeld, dat dossier soms al gearchiveerd is of de dokter niet beschikbaar is en dat iemand anders overneemt, maar dat er wel dringende beslissingen moeten worden genomen over de gezondheid of de medische toestand van een kindje. Het is moeilijk om dan die informatie los te krijgen, soms zelfs tussen die zorgverleners onderling.
Minister, ik heb de casus die aanleiding heeft gegeven tot deze vraag met uw kabinet besproken. Als je een dergelijk geval krijgt, zoals ik in het algemeen heb geschetst in mijn vraag, wordt het beroepsgeheim dan te streng toegepast? Moeten we daar maatregelen voor nemen zodat deze informatiedoorstroming beter zou kunnen gebeuren? Hebt u zelf concrete ideeën of plannen over hoe u dat zou doen?
Minister, mijn tweede vraag gaat ook over pleegzorg, maar is iets algemener. Er lopen een aantal trajecten om het decreet Pleegzorg te evalueren. Een van de trajecten is een knelpuntennota die is opgesteld door de pleegzorgorganisatie Pleegzorg Vlaanderen. Ouders hebben daarvoor input gegeven. Daaruit blijkt dat ouders het wenselijk vinden om bij de start van de begeleiding een begeleider te hebben die bereikbaar is, ongeacht het moment van de dag. Vandaag werken mensen vaak deeltijds. Als pleegouders nog heel nieuw zijn in het pleegzorggegeven, is het vaak moeilijk om contact te leggen met iemand die hun zaak helemaal kent. Er bestaat een noodnummer voor het weekend, maar de ouders zeggen dat de oproepen die daar binnenkomen maar om de zes uur beluisterd worden.
Ik kan zelf getuigen dat als je een medische urgentie hebt met je kind en je pleegzorg nodig hebt om heel snel op te treden, het moeilijk is om hen te contacteren tijdens het weekend. Pleegouders vragen ook meer contact met de begeleiders. Specifiek zijn er zeer veel vragen over het gebruik van sociale media: wat kan en wat kan niet? Pleegouders hebben hier nood aan duidelijke richtlijnen.
Vanuit de kant van de pleegkinderen, werden zorgen geuit over de informatiedoorstroom van de klachtenprocedure. Ouders van pleegkinderen en pleegkinderen zelf weten vaak niet waar ze terechtkunnen met een bezorgdheid of een klacht. In de administratieve gids voor pleegouders is het deel over de klachtenprocedure eerder kort en onduidelijk. Een laagdrempelige ombudsdienst bij elke dienst voor pleegzorg werd gesuggereerd als mogelijke oplossing.
Met betrekking tot het juridische luik en het dossier bij de jeugdrechtbank, laten veel pleegouders weten dat ze niet weten tot welke informatie zij toegang hebben en welke informatie hen ontzegd moet worden wegens privacyredenen. Ze weten ook niet of zij het recht hebben om hun dossier in te kijken. Bovendien nemen jeugdadvocaten zelden het initiatief om pleegouders te horen alvorens de zitting in de jeugdrechtbank plaatsvindt. Dat is een belangrijk aandachtspunt. De jeugdadvocaat wordt geacht de belangen van het pleegkind te verdedigen. Als de advocaat de casus niet goed kent en ook niet veel moeite doet om die informatie te verzamelen, dan komen we in een onevenwichtige situatie. Er is de advocaat van de biologische ouders en de advocaat van het kind, waarover ik de klacht zonet heb toegelicht. De pleegouders hebben vandaag in de procedure geen echt statuut of geen spreekrecht, tenzij de rechter zelf naar hun mening vraagt.
Minister, welke maatregelen kunt en zult u nemen om het contact tussen pleegzorgbegeleiders en pleegouders te optimaliseren? Wat denkt u van een pleegzorgdienst die 24 uur op 24 en 7 dagen op 7 bereikbaar zou zijn, zeker als het over medische noodgevallen gaat?
Kunt u klaarheid scheppen over het gebruik van sociale media voor pleegouders en pleegkinderen?
Hoe kunt u in de toekomst meer bekendheid geven aan de klachtenprocedure voor pleegouders en pleegkinderen? Hoe staat u tegenover de eventuele oprichting van een laagdrempelige ombudsdienst waar pleegouders en pleegkinderen met elke bezorgdheid terechtkunnen?
Hoe kunt u ervoor zorgen dat pleegouders beter geïnformeerd worden over de rechten die ze hebben met betrekking tot het dossier bij de jeugdrechtbank? Hoe kunt u het contact tussen de pleegouders en de jeugdadvocaat verbeteren?
Kunt u ervoor zorgen dat de informatie op de website van Pleegzorg Vlaanderen wordt uitgebreid?
Kunt u meegeven hoeveel begeleiders er gemiddeld zijn per pleegkind enerzijds en per pleegzorgsituatie anderzijds om te kunnen inschatten wat de mogelijkheid tot echt contact met het pleeggezin is?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Alvorens we dieper ingaan op de vragen, willen we benadrukken dat het decreet van 29 juni 2012 houdende de organisatie van pleegzorg en zijn uitvoeringsbesluit de diensten voor pleegzorg profileren als sociale ondernemers die zelf keuzen maken en beleid voeren om hun maatschappelijke opdracht uit te voeren. Binnen de vergunnings- en subsidiëringskaders nemen de organisaties beslissingen om hun opdrachten op een zo kwaliteitsvol en efficiënt mogelijke manier waar te maken. Ze doen dit ondersteund door een kwaliteitsconcept dat gericht is op groei en dat vertrekt van zelfevaluatie, waarbij de stakeholders – medewerkers, pleeggezinnen, cliënten, externe partners – betrokken worden. Vanuit deze zelfevaluatie kunnen de diensten benchmarken en benchlearnen en goede praktijken delen. We willen inleidend en algemeen stellen dat we niet aan deze principiële keuze willen tornen en dat ons antwoord op vragen en bezorgdheden geen keurslijf aan nieuwe regels en normen kan zijn.
Dit betekent uiteraard niet dat we geen oor hebben voor knelpunten die geformuleerd worden. Binnen het evaluatietraject van de regelgeving inzake pleegzorg wordt aan dergelijke bezorgdheden, die we via diverse kanalen ontvingen, maximaal een plek gegeven. We nemen ook expliciet de aanbevelingen mee die vanuit de diensten zijn geformuleerd. Dit traject zal leiden tot een evaluatierapport dat in de loop van 2017 aan de Vlaamse Regering voorgelegd wordt. Jongerenwelzijn zal de bezorgdheden die op de bijeenkomst van 24 november 2016, waarnaar u verwijst, aan bod kwamen, ook ter sprake brengen op het structureel overleg dat met diensten voor pleegzorg gehouden wordt.
In verband met het beroepsgeheim en de doorstroming van informatie in het kader van de pleegzorg is het zo dat de wet Patiëntenrechten in verband met de toepassing van het beroepsgeheim stelt dat de toegang tot gezondheidsgegevens steeds verloopt via een arts of medisch beroepsbeoefenaar. Enkel de ouders of de voogd hebben toegang tot deze informatie, tenzij de minderjarige beschikt over een redelijk beoordelingsvermogen.
Dan gaat het recht op inzage over op de minderjarige. Pleegouders kunnen de medische informatie die relevant is om de opdracht als pleegouder te vervullen, verkrijgen via een arts of een andere beroepsbeoefenaar, als hij of zij van mening is dat dit in het belang van de pleegzorgsituatie en van het kind is.
Een dienst voor pleegzorg kan een bemiddelende rol opnemen in het doorgeven van informatie tussen artsen. Aangezien een dienst voor pleegzorg doorgaans in contact met de ouders van de minderjarige staat, kan via die weg meestal de noodzakelijke relevante informatie worden verkregen en worden doorgegeven aan de pleegouders. Bovendien blijkt uit de ervaring dat pleegzorgers in de praktijk vaak door medici worden benaderd als vertrouwenspersoon van de minderjarige, tenzij de minderjarige dit niet wil, en vanuit die hoedanigheid als vertrouwenspersoon vlot informatie doorkrijgen.
Voor de dossiers bij Kind en Gezin is de afspraak dat een pleegouder, net zoals elke ouder, inzage kan vragen in het dossier van het pleegkind. Het dossier bevat zowel medische als psychosociale informatie. De pleegouder kan kennisnemen van de informatie die betrekking heeft op het kind en die noodzakelijk is in functie van de pleegzorgsituatie. De medische informatie wordt voorafgaand aan de inzage doorgenomen door de betrokken arts. Die maakt de afweging over welke informatie noodzakelijk is voor de pleegouder. Voor een kind dat gebruikmaakt van de dienstverlening van Kind en Gezin wordt de inzage in het dossier binnen de veertien dagen georganiseerd. Wanneer de dienstverlening al is afgesloten en het dossier is gearchiveerd, wordt binnen een periode van één tot drie weken een antwoord bezorgd. Dit antwoord kan zijn dat het dossier niet meer in het bezit is van Kind en Gezin en opgevraagd is door het CLB of dat het dossier kan worden ingekeken bij Kind en Gezin.
Het wetsvoorstel met betrekking tot het statuut van pleegouders voorziet niet in een wijziging of aanvulling op de Wet Patiëntenrechten, maar geeft wel een duidelijkere plaats aan pleegouders bij beslissingen in verband met de gezondheid en medische ingrepen. Wanneer de wet over het pleegzorgstatuut is goedgekeurd, zal Jongerenwelzijn de diensten voor pleegzorg informeren over de impact hiervan op de diensten voor pleegzorg en de pleeggezinnen. We zullen hierbij aandacht besteden aan de doorstroom van de medische informatie. Dat zal in timing dus een beetje afhankelijk zijn van het ogenblik waarop die wet formeel is goedgekeurd.
De vraag over de bereikbaarheid van de diensten, die betrekking heeft op het contact tussen de begeleiders en pleegouders, is wat mij betreft een thema dat bij uitstek door een dienst binnen zijn kwaliteitsbeleid moet worden opgenomen. Het is aan de dienst voor pleegzorg om binnen zijn budgettaire enveloppe die keuzes te maken die de hulpverlening optimaliseren, onder meer door maximaal in te spelen op de verwachtingen van de stakeholders en goede praktijken uit te wisselen. Zoals gezegd, ga ik ervan uit dat, als uit de vragen van de pleegouders hierover een aantal zaken worden geëxpliciteerd in het evaluatietraject, we zullen kunnen bepalen welke aanbevelingen in dat verband naar voren worden geschoven.
Sociale media en onlinehulpverlening zijn een uitdaging binnen de gehele jeugdhulp en bij uitbreiding zelfs in het totale welzijnsveld. Daarom hebben we aan het eengemaakte steunpunt, de fusieoperatie van de verschillende intersectorale steunpunten in één organisatie die momenteel in volle voorbereiding is, een duidelijke opdracht gegeven om verder rond dit thema te werken. Pleegzorg Vlaanderen vzw bereidt, samen met de diensten voor pleegzorg, een ontwerp van richtlijnen voor het gebruik van sociale media voor pleegzorgers en pleegzorgmedewerkers voor. Hierbij wordt ingegaan op het gebruik van Facebook en vriendschapsverzoeken, het omgaan van sociale media door tieners, privacy-instellingen, het gebruik van foto’s enzovoort. De richtlijnen werden gebaseerd op de bestaande inzichten in het kader van opvoedingsondersteuning en de richtlijnen van het agentschap Jongerenwelzijn over het in beeld brengen van minderjarigen in de jeugdhulp. In de loop van het voorjaar zal dit instrument, na verdere discussie hierover met de diensten, worden verspreid.
We verwijzen ook naar de website www.knooppunt-online.be, die werd opgericht om het beschikbare materiaal te bundelen en ter beschikking te stellen. Het knooppunt biedt ook vorming en consult aan op maat. Jongerenwelzijn zal de werking van het knooppunt aan de diensten voor pleegzorg expliciteren. Daarnaast werden er ook binnen de pleegzorgdiensten initiatieven genomen. Zo vond er bijvoorbeeld in Limburg in oktober nog een praatcafé met pleegouders plaats over het gebruik van de sociale media.
Ook voor wat de klachtenprocedure betreft, moeten we verwijzen naar het kwaliteitsbeleid van de organisaties. Het is aan de diensten om hun klachtenbeleid kenbaar te maken aan de gebruikers en de pleeggezinnen. We zullen het belang van een goed gekende en goed werkende klachtenprocedure nogmaals onder de aandacht van de diensten brengen. Voor wat de pleegkinderen betreft, willen we toch nog wijzen op het decreet inzake de rechtspositie binnen de integrale jeugdhulp, dat natuurlijk ook voor de pleegkinderen van toepassing is.
We zijn in elk geval geen voorstander van de oprichting van een nieuwe structuur voor een ombudsdienst voor pleegouders en pleegkinderen. We zijn ervan overtuigd dat dit een rol is die perfect past binnen de opdrachten van de JO-Lijn. We merken dat de JO-Lijn deze rol vandaag al opneemt: naast de formele klachtenbehandeling wordt de JO-Lijn frequent ingeschakeld voor advies en informatie, bemiddeling, enzovoort, ook voor pleegzorggerelateerde zaken.
Inzake de rechten van pleegouders in gerechtelijke procedures kijken we uit naar het federale initiatief rond het pleegouderstatuut. Wanneer dit statuut, dat op verschillende terreinen de positie van de pleegouders zal versterken, goedgekeurd is, kunnen we de diensten voor pleegzorg, de pleegouders en andere actoren gericht informeren over de rechten die pleegouders hebben.
Binnen de aansturing en de opvolging van de decretale opdrachten die Pleegzorg Vlaanderen als partnerorganisatie opneemt, zal Jongerenwelzijn de correctheid en volledigheid van de website van de organisatie onder de aandacht brengen.
Op basis van de personeelsformatie van de diensten voor pleegzorg op 1 januari 2016, volgt een begeleider gemiddeld zeventien pleegsituaties op. Dit zijn unieke pleegkinderen, ongeacht of ze in eenzelfde of een ander pleeggezin verblijven. We moeten omzichtig met dit cijfer omspringen omdat we geen differentiatie kunnen geven per pleegzorgmodule – ondersteunend, perspectiefzoekend en -biedend en behandelingspleegzorg – terwijl de personeelsinzet sterk varieert van module tot module.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord.
Ik ben blij met de introductie op uw antwoord. Daarin zegt u: ‘Goed, we gaan ervan uit dat de pleegzorgdiensten sociale ondernemers zijn. We zijn er geen voorstander van om nieuwe en beknottende regels te maken.’ Daarvoor hebt u alleszins de steun van onze fractie. We vinden dat dat de juiste visie en invalshoek is voor heel veel wat er gebeurt op sociaal vlak.
U hebt verteld dat u er vanuit die visie van uitgaat dat de verschillende pleegzorgdiensten aan benchmarking doen en leren van elkaar. Zou u kunnen vertellen of dat ook effectief gebeurt en wanneer en hoe dat dan plaatsvindt? Dat zou mij zeer benieuwen.
Als u spreekt over de bereikbaarheid van de pleegzorgdiensten, begrijp ik wat u zegt, in de lijn van de optie ‘het zijn sociale ondernemers’ en ‘ze moeten zelf maar een aantal dingen organiseren, gebaseerd op input die ze vanuit allerlei bronnen krijgen’. Ik wil er echter op hameren dat het echt heel belangrijk is wat de bereikbaarheid betreft. Als zich op een zondagmiddag een levensbedreigende situatie voordoet met je pleegkind en je moet zes uur wachten vooraleer je effectief contact kunt hebben met iemand van de pleegzorgdienst, dan zit je niet één keer, maar vele keren in de rats. We moeten een goed evenwicht vinden in het voldoende sensibiliseren van de sociale ondernemers, die de pleegzorgorganisaties zijn, van de noodzaak van het feit dat zoiets kan gebeuren. We moeten hun vragen om daarvoor een oplossing te hebben. Hoe ze dat dan organiseren, behoort voor een stuk tot hun autonomie. In een soort van service level agreement dat we met die organisaties hebben, vind ik wel dat dat een vereiste kan zijn, zeker als het niet gaat over een doordeweekse vraag.
Wat het aspect sociale media betreft, ben ik blij dat u zegt dat het steunpunt daarin een opdracht heeft. We moeten meegeven aan het steunpunt dat de situatie van pleegkinderen binnen het hele spectrum van jongerenwelzijn en alle kinderen die daarin terechtkomen, een heel specifieke situatie is. Je hebt daarin namelijk verschillende partijen, zoals ouders die op een heel gepaste, maar soms ook op een ongepaste manier, kunnen proberen om contact te maken en te zoeken met hun pleegkinderen. Ik hoop dat er, in de opdracht die u hebt gegeven aan het eengemaakte steunpunt, voldoende aandacht is voor die specifieke situatie.
Wat het klachtenaspect betreft, begrijp ik heel goed dat u zegt dat er geen nieuwe ombudsdienst moet komen. We hebben een JO-lijn die haar werk lijkt te doen. Ik ga ermee akkoord om ons daarop te focussen.
Ik wil nog iets zeggen over de gerechtelijke procedures. Het beleid van de verschillende rechtbanken verschilt zeer sterk van elkaar. Ik ken situaties waarbij pleegouders geen inzage krijgen in het dossier door de jeugdrechtbank omdat er persoonlijke elementen in zitten die te maken hebben met de ouders. Ze krijgen geen toegang als gevolg van privacyregels. Zo krijgen de pleegouders en de pleegzorgdiensten geen enkel zicht op wat er in dat dossier zit. Ze tekenen dan beroep aan en komen in het hof van beroep terecht waar ze een brief krijgen waarin ze worden uitgenodigd om het dossier te komen inkijken. Niemand weet dus nog hoe het juist zit. Als ze het dossier dan gaan inkijken, dan blijken die pleegouders over meer informatie te beschikken dan de pleegzorgdienst zelf. Dat is een probleem. Ik snap wel dat dit de rechterlijke macht is en dat dit parlement niet over dit bevoegdheidsniveau gaat. Maar u kunt toch begrijpen dat dit voor pleegouders een situatie is die niet uit te leggen valt. Van de rechter in eerste aanleg mogen ze niets weten. De rechter in tweede aanleg vraagt hen om te komen kijken. Aan de pleegzorgdienst zeggen ze dan dat bepaalde elementen in een dossier staan zonder dat die dienst dat weet, dat ook niet mag weten en zelfs geacht wordt dat niet te weten. Er is dus asymmetrie in de informatiedeling die bijzonder vreemd is. Daar moeten we echt iets aan doen, want er bestaat onduidelijkheid over de toepassing. Kunt u daar iets aan doen? Kunt u de federale minister daarover aanspreken zodat er op zijn minst een uniform beleid wordt gevoerd?
U zegt dat op 1 januari 2016 een begeleider gemiddeld 17 unieke pleegkinderen opvolgt. Is dat dan een begeleider die voltijds werkt?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Het is natuurlijk de bedoeling dat er wordt gebenchmarkt. Ik heb dat ook uitdrukkelijk gestimuleerd. Er is overleg met de verschillende diensten. Er is natuurlijk Pleegzorg Vlaanderen. Er is een zelfevaluatie-instrument. We moeten ook nog wat respijt geven. We zijn nog niet zo heel lang uit de fusiemodus. Geleidelijk aan is wel duidelijk dat er evidente kwaliteitseisen zijn en dat ze elkaar moeten stimuleren om daar op een bepaalde manier mee om te gaan. Ik kan alleen maar bevestigen dat dit zo is. Er zullen steeds meer zaken zijn waarvan we uitdrukkelijk verwachten dat goede, kwaliteitsvolle pleegzorgdiensten die opnemen. Er is wel degelijk een context gecreëerd waarin ze elkaar kunnen bevragen en kunnen aantonen wat ze zelf op dat vlak kunnen presteren.
Inzake de problematiek van de toegang tot dossiers op de rechtbank kan ik steeds aan de minister van Justitie vragen of er daaromtrent een globale instructie bestaat. Zodra het zich bevindt op het niveau van de zetel en niet op het niveau van het parket, speelt er een zekere autonomie, neem ik aan.
Ik durf u wat dat betreft een andere suggestie te doen. Het decreet op het statuut van de pleegouders is federaal in bespreking. Ik heb begrepen dat daarover nog niet gestemd is in de commissie. Er is een advies gevraagd aan de Raad van State. Er zijn opnieuw amendementen ingediend. Er is een nieuw advies gevraagd aan de Raad van State. Het is misschien het moment om aan de collega’s aan de overkant te vragen of het niet nodig is om in het gerechtelijk wetboek daaromtrent iets te bepalen. Ik ken dit technisch niet voldoende om me daarover uit te spreken.
Als het gaat over het geheim van het onderzoek of de toegang tot burgerlijke of strafrechtelijke dossiers, dan zitten we in de logica van wat er op het niveau van de rechtbanken, parketten en griffies als algemene regels bestaat. Er moet worden gekeken of er eventueel een initiatief nodig is, zonder dat ik me momenteel kan uitspreken over hoe ik dat zelf inschat. Het zal op dat niveau zijn dat het moet gebeuren. Ik kan me voorstellen dat de positie van diensten – dat is mijn eerste intuïtieve reactie – niet gelijkgesteld kan worden met die van ouders als het gaat over toegang tot informatie over minderjarigen. Een dienst is nog altijd een externe partner.
In mijn voorbeeld ging het over pleegouders die uiteindelijk meer wisten dan de dienst voor pleegzorg.
Als u in de Commissie voor de Justitie aan de overkant zou zeggen dat een dienst die een hulpverlenende organisatie is voor een ouder, toegang zou moeten krijgen tot de informatie die normaal gezien tot de betrokken partijen bij de rechtbank behoort, dan lijkt me dat zeer verregaand. Ik denk niet dat dit zomaar te isoleren is tot pleegzorgdiensten ten opzichte van pleegouders. Het zal een breder debat zijn. Het kan worden gevoerd, maar dit moet aan de overzijde gebeuren.
Tot slot gaat het wel degelijk over een voltijdsequivalent.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, we kijken er samen met u naar uit om vorm te geven aan de evaluatie van het Pleegzorgdecreet om het beter te maken waar het kan. Het is een heel goede basis om van te vertrekken. Als er nog dingen kunnen worden verbeterd, dan werken we daar uiteraard graag aan mee. Een van die dingen is zeker te kijken hoe we het idee van een service level agreement kunnen implementeren zodat de bereikbaarheid wordt gegarandeerd.
Wat betreft de asymmetrie in de informatiedoorstroming, zijn pleegouders voor de rechtbank momenteel eigenlijk geen partij. De pleegzorgdienst moet uiteraard wel de rechtbank informeren via onder andere de sociale dienst van de jeugdrechtbank over wat er moet gebeuren in een bepaalde situatie. Daarom vind ik het zo onlogisch dat een pleegouder op het einde van de rit meer weet over de antecedenten en de situatie van het kind en de ouders, dan de pleegzorgdienst. Dat wilde ik aankaarten.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.