Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Vraag om uitleg over seksueel misbruik van personen met een handicap
Verslag
De heer Parys heeft het woord.
Ik baseer me op een artikel dat verscheen in De Standaard over een 13-jarig meisje dat in een medisch-pedagogisch instituut (mpi), of een multifunctioneel centrum (MFC) zoals het nu wordt genoemd, het slachtoffer is geworden van een groepsverkrachting door medeleerlingen. Volgens dat bericht dateren de feiten al van half september. Het zou gaan om een slachtoffer met een licht verstandelijke handicap en een gedragsstoornis.
Minister, dit is een aanleiding om u een bredere vraag te stellen. Een andere aanleiding zijn een aantal feiten die in Engeland aan het licht zijn gekomen in verband met sportclubs, en dan vooral voetbalclubs, waar een aantal mensen naar voren zijn gekomen en gezegd hebben dat zij slachtoffer zijn geweest van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Nu hebben zich al meer dan driehonderd mensen gemeld met een gelijkaardige ervaring als die bekende voetballers die zich bekend hebben gemaakt als slachtoffer.
Ik heb gesproken met een aantal kinder- en jeugdpsychiaters in de hulpverlening. Zij wezen mij op een feit waarover ik u een vraag wil stellen. Ze zeiden dat ze dit al meermaals hadden meegemaakt in hun carrière bij iemand die in de kinder- en jeugdpsychiatrie zit in integrale jeugdhulp. Zij zeggen dat dit een probleem is dat niet erkend wordt. Er bestaan wel protocollen voor voorzieningen wanneer er zich een dergelijk gedrag voordoet tussen personeelsleden en jongeren die daar gehuisvest zijn, maar het ontbreekt ons aan protocollen en een apart traject voor jongeren die dit soort gedrag onder elkaar stellen.
Als je dan gaat kijken naar de wetenschap, zie je grosso modo drie soorten seksueel grensoverschrijdend gedrag bij jongeren. De eerste groep is de ‘at-risk group’, die zelf vaak het slachtoffer is geweest van seksueel misbruik en dat gedrag ook zelf stelt. De tweede groep is een groep die experimenteert met een ontluikende seksualiteit. De derde groep wordt als deviant omschreven en omvat onder andere jongeren die hyperseksueel gedrag stellen of pedoseksuele neigingen hebben. Wanneer jongeren die hyperseksueel of pedoseksueel grensoverschrijdend gedrag stellen, worden ze vaak even afgezonderd, maar ze kunnen na bijvoorbeeld een time-out nergens anders meer terecht dan in de instelling of de voorziening waar ze al waren. We hebben geen apart traject om aan deze jongeren aan te bieden. Ze worden dan opnieuw gehuisvest op de plek waar ze die feiten hebben gepleegd. Een van de mensen met wie ik gesproken heb, zei mij: "Het land zou in rep en roer staan mochten wij verkrachters terug laten keren naar een plek waar allemaal vrouwen samenwonen." Dat vond ik een straffe uitspraak, daarom wil ik ze graag aan u voorleggen. Hebben wij toch geen nood aan een apart traject voor dit soort gevallen?
Bij mijn weten is er maar een gespecialiseerd centrum, I.T.E.R., dat ambulant werkt aan preventiebegeleiding en behandeling van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Dat is een samenwerkingsverband tussen het centrum algemeen welzijnswerk (CAW) Brussel, het centrum voor geestelijke gezondheidszorg (cgg) Ahasverus en Alba vzw. Deze drie diensten hebben hun krachten gebundeld en één begeleidings- en behandelingsteam voor de gerechtelijke arrondissementen Brussel en Halle-Vilvoorde gemaakt. De organisatie is gespecialiseerd in de begeleiding en behandeling van daders van seksueel misbruik.
Daarover heb ik een aantal vragen voor u, minister. Wat is het aantal gevallen waar u kennis van hebt met betrekking tot grensoverschrijdend seksueel gedrag tussen personeel van een voorziening en jongeren? Hoe wordt dit opgevolgd en wat zijn de instructies wanneer dit gebeurt?
Hoe verloopt de registratie van seksueel grensoverschrijdend gedrag tussen minderjarigen in een voorziening? Als we dat vandaag niet registreren – ik heb dat niet kunnen terugvinden – zult u daar dan wat aan doen in de toekomst?
Wat gebeurt er met jongeren met een beperking die seksueel grensoverschrijdend gedrag stellen? Is de enige oplossing dat ze na een tijdje gewoon teruggaan naar de instelling waar zij origineel verbleven? Bestaat voor hen een apart traject? Zo neen, is het mogelijk om dat in de toekomst uit te bouwen?
Hoe zit het met I.T.E.R.? Wat is het aantal minderjarige daders die daar zijn, ofwel nadat ze een feit hebben gepleegd ofwel die daar preventief worden begeleid en behandeld? Zijn daar wachttijden voor? Hoe lang zijn die? Is dat eventueel een aanpak die in de rest van Vlaanderen ook zou kunnen worden uitgerold?
De heer Van Malderen heeft het woord.
Na de reeks vragen van de heer Parys, is het een open deur intrappen om te stellen dat seksuele integriteit en veiligheid een basisrecht is of zou moeten zijn in onze rechtsstaat. Ik wil nog eens benadrukken dat dit onverkort geldt voor personen met een beperking, zeker als ze op basis van hun beperking kwetsbaarder blijken te zijn voor misbruik. Onze collectieve verantwoordelijkheid is daar nog net iets groter.
De heer Parys heeft verwezen naar de aanleiding van deze vraag. Ik wil me focussen op de specifieke omgeving van het MFC. Je zit daar met een setting van een deels residentiële omgeving, waar het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) in het vizier is, met heel vaak ook andere dienstverleningen eraan gekoppeld, gericht naar mensen met een beperking, maar evengoed naar mensen die daar instromen vanuit jeugdzorg, met verschillende leeftijdscategorieën door elkaar, een spectrum van kinderen tot volwassenen, en met verschillende problematieken bij de bewoners en de gebruikers van bijvoorbeeld de onderwijsinstelling van een dergelijk MFC, zoals verstandelijke beperkingen, lichamelijke beperkingen, karakterstoornissen, spectrumstoornissen en dergelijke meer.
Dit is een complexe omgeving, maar wel een die beantwoordt aan het eerste criterium van mijn vraag, namelijk dat we bijzonder waakzaam moeten zijn als het gaat over seksuele integriteit en veiligheid, zeker aangezien een belangrijk deel van de gebruikers van die MFC’s een verhoogde kwetsbaarheid hebben. Voeg daaraan toe dat je als ouder of als jongere ook niet zomaar kunt kiezen in welk MFC je terechtkomt. Dus moeten we daar als overheid een heel sterke standaard hanteren en tegen iedereen kunnen zeggen dat we bepaalde zaken binnen de marge van het mogelijke garanderen. Dus is een geïntegreerde en sluitende aanpak des te meer aangewezen.
De controle op die sluitende aanpak gebeurt voor wat betreft deze commissie en uw bevoegdheden, minister, door de Zorginspectie. Het is naar aanleiding van recente persberichten dat een aantal vragen zich opdringen naar het functioneren van die controles en eigenlijk ook naar conclusies die daaruit getrokken worden.
MFC’s zijn ertoe verplicht om incidenten van seksueel misbruik te melden aan de Zorginspectie. Daarna gaat de Zorginspectie kijken of na een melding of na het vaststellen van een probleem de nodige stappen zijn doorlopen. We stellen vast dat wanneer er in de school verbonden aan een MFC een incident opgemerkt wordt, daar geen specifieke procedures voor bestaan. Minister, theoretisch kunt u dan zeggen dat dat niet voor u is. Maar dit is een lacune in een setting die inherent geïntegreerd is. Wanneer kinderen met een beperking in aanraking komen met seksueel misbruik en dit melden of signalen geven in die richting, blijken er ook niet echt sluitende afspraken te bestaan tussen de scholen, het internaat, het centrum voor leerlingenbegeleiding (CLB) en zorgverstrekkers die in aanraking komen met eventuele problematieken. Nochtans zijn dit elk apart en ook allemaal samen potentiële meldingspunten van eventueel misbruik.
Het zou mij logisch lijken dat de golflengtes op elkaar worden afgestemd en dat men de zenders ten opzichte van elkaar openhoudt om, al zijn het maar deelaspecten van een melding, te kunnen capteren en daar een correcte aanpak tegenover te zetten. Vandaag bestaat echter het risico dat men vanuit een verschillende achtergrond verschillend gaat reageren. Ik ben geen wetenschappelijke instelling, maar ik kon evenmin sluitende richtlijnen terugvinden over een geïntegreerde aanpak van daders indien die resident zijn van een MFC of een eraan verbonden school.
Minister, erkent u de problematiek? Hoe komt u tegemoet aan de geformuleerde kritiek? Ik zou ook graag duiding hebben bij het functioneren van de Zorginspectie in dezen. Op welke limieten stoten zij? Hoe denkt u als minister hieraan te remediëren? Hoe gaat men ermee om wanneer feiten niet spontaan gemeld worden aan de Zorginspectie? Men is ertoe verplicht, maar ligt de sensibiliteit ten aanzien van de problematiek overal even hoog, en hoe gaan we daarmee om? Er komt bijvoorbeeld een melding via Onderwijs binnen over een misbruik in een VAPH-setting. Welke garanties hebben we dat deze melding ook daadwerkelijk wordt onderzocht? Hebt u hierover al contact gehad met uw collega van Onderwijs? Hoe evalueert u de resultaten van dit overleg? Indien u nog geen contact gehad hebt met uw collega, zult u dat dan in de nabije toekomst doen? Welke concrete initiatieven zult u nemen om in de toekomst de garantie te bieden op een geïntegreerde en kwalitatieve aanpak over alle MFC’s en het bijzonder onderwijs heen? Hoe denkt u, los van de strikt juridische aanpak, – de aanleiding is evident, u zit nog altijd met een juridisch onderzoek, veronderstel ik – werk te maken van een geïntegreerde aanpak van daders binnen de VAPH-voorzieningen? Hoe ziet u de samenwerking daar met het onderwijsveld?
Minister Vandeurzen heeft het woord
Collega’s, er zijn binnen de WVG-sector (Welzijn, Volksgezondheid en Gezin) verschillende besluiten door de Vlaamse Regering opgesteld, met telkens een bepaling waarin opgenomen is dat een voorziening een procedure moet hebben in functie van grensoverschrijdend gedrag (GOG). Wat mij betreft, is dat niet beperkt tot alleen maar grensoverschrijdend gedrag met een begeleider, ook onder elkaar zijn die procedures van toepassing. De heer Parys attendeert mij erop dat dat niet zo zou zijn, maar dat lijkt mij zeer onwaarschijnlijk. Mijn kabinetschef zegt dat we er nogal zeker van zijn en als die het zegt, dan sta ik daar 100 procent garant voor. Maar we zullen het misschien eens opzoeken.
Het is een besluit van het VAPH van 4 februari 2011. Voor Jongerenwelzijn gaat het onder meer over het besluit van 14 februari 2014, waarbij de Vlaamse Regering een bijkomende erkenningsvoorwaarde toevoegt voor de voorzieningen die door Jongerenwelzijn erkend zijn. Ook bij Zorg en Gezondheid, onder andere algemene ziekenhuizen, psychiatrische ziekenhuizen, centra voor geestelijke gezondheidszorg, en het Departement WVG, onder andere CAW’s, instituten samenlevingsopbouw, centra tele-onthaal en verenigingen waar armen het woord nemen, is een dergelijke voorwaarde opgenomen. Ik stel voor dat we naar de exacte teksten kijken. Ik heb dat ook altijd zo begrepen. We krijgen trouwens die meldingen altijd op die manier binnen.
Deze erkenningsvoorwaarde bepaalt dat organisaties een geschreven referentiekader moeten hebben over grensoverschrijdend gedrag ten aanzien van gebruikers. De procedure houdt in dat elke organisatie eveneens een registratiesysteem moet bijhouden. Elk geval van GOG moet worden geregistreerd en gemeld aan de toezichthoudende overheid. Ze moeten procedures hebben voor preventie van, detectie van en gepast reageren op dergelijke situaties.
Bij een melding onderzoekt de toezichthoudende overheid of de procedure door de voorziening correct gevolgd wordt. Indien nodig wordt aan de Zorginspectie gevraagd om ter plaatse vaststellingen te doen. Die worden dan teruggekoppeld aan de administratie van bijvoorbeeld het VAPH, Zorg en Gezondheid, Jongerenwelzijn, het Departement WVG enzovoort, die dan oordelen of en welke soort van remediëring er door de voorziening moet gebeuren.
Eind vorig jaar werden de organisaties erkend door Jongerenwelzijn, door de Zorginspectie geïnspecteerd over hun globale kwaliteitsbeleid en over de wijze waarop ze met situaties van grensoverschrijdend gedrag omgaan. Uit deze audits bleken er geen grote tekortkomingen. Recent verspreidde Jongerenwelzijn een nota met richtlijnen over de melding, de rol van de Zorginspectie en een aantal inhoudelijke handvatten betreffende het installeren van veiligheid voor de gebruiker, het inschakelen van externe actoren en de wijze waarop een dossier bij de gerechtelijke instanties gemeld kan worden.
We voegen er nog aan toe dat we in het kader van de infrastructuurwerken in de procedure van het VIPA ook het signaal aan de sector gaven dat we initiatiefnemers die wensen in te zetten op herconditionering van infrastructuur in functie van de veiligheid en integriteit van minderjarigen, willen stimuleren. Dat geldt ook voor de inzet op preventie van grensoverschrijdend gedrag.
Grensoverschrijdend gedrag van medewerkers van de eigen organisatie ten aanzien van de gebruikers wordt door de organisatie dus ook gemeld aan de administratie. Er zijn sinds de inwerkingtreding van de regelgeving een aantal meldingen geweest aan de administratie. Jongerenwelzijn ontving één melding van grensoverschrijdend gedrag door een personeelslid ten aanzien van een gebruiker. Die situatie werd van nabij opgevolgd en leidde tot het ontslag om dwingende redenen door de organisatie.
Bij het VAPH zijn er jaarlijks gemiddeld vijf gevallen van grensoverschrijdend gedrag geweest waarbij de dader een personeelslid van een VAPH-voorziening was. Het VAPH wint op basis van die melding advies in bij de Zorginspectie. Als de politie niet werd ingeschakeld, spoort het VAPH de voorziening aan om dat alsnog te doen. Indien dat niet gebeurt, brengt het VAPH of de Zorginspectie de politie daar zelf van op de hoogte.
Vervolgens vroeg u wat er gebeurt als de jongere zelf dader is. Zoals reeds gesteld, moet elke voorziening een procedure uitwerken, waarin beschreven wordt hoe ze omgaat met grensoverschrijdend gedrag. Daarin wordt de mogelijke actie ten aanzien van de dader en het slachtoffer beschreven. Afhankelijk van de situatie kan het gaan om een traject binnen de hulpverlening, een melding bij de politie, het vertrouwenscentrum enzovoort, of een combinatie van die zaken.
Of de betrokkenen teruggaan naar de voorziening waar ze verbleven, hangt van vele factoren af: de mate waarin het risico voor andere jongeren onder controle kan worden gehouden, de ernst van de feiten, de aard en de ernst van de beperking, de aanwezigheid van geschikte alternatieven enzovoort. Het resultaat kan variëren van een herstelgesprek met excuses, over een overplaatsing naar een andere voorziening tot een melding bij het parket.
Vanuit Zorg en Gezondheid kan nog worden toegevoegd dat een aantal afdelingen van psychiatrische ziekenhuizen jongeren opnemen die seksueel grensoverschrijdend gedrag stellen. Het betreft de forensische kinderafdelingen (FOR-K), afdelingen die door de federale overheidsdienst Volksgezondheid worden gefinancierd. Daarnaast behandelt ook de afdeling Fioretti van het Psychiatrisch Centrum Guislain in Gent dergelijke jongeren. Daarbij is het wel de bedoeling dat zij na hun behandeling terugkeren naar hun eigen context of naar een contextvervangend milieu.
Ik kan daar nog aan toevoegen dat er ook een aantal diensten zijn, zoals de diensten voor herstelgerichte constructieve afhandeling (HCA), die begeleiding bieden die gericht is op herstel. Ze focussen daarbij zowel op de dader als op het slachtoffer. We hebben ook een bijzondere overeenkomst met het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling (VK) Leuven. Dat zal ik u zo dadelijk toelichten.
I.T.E.R. staat voor Impulscontrole, Terugvalpreventie, Empathiebevordering en Responsabilisering. Daarnaast is ‘iter’ ook Latijn voor ‘reisweg’. I.T.E.R. is een ambulant centrum voor preventie, begeleiding en behandeling van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Het is een samenwerkingsverband tussen CAW Brussel, cgg Ahasverus en de dienst voor herstelgerichte constructieve afhandeling Alba. Die drie diensten hebben hun krachten gebundeld en één begeleidings- en behandelingsteam voor de gerechtelijke arrondissementen Brussel en Halle-Vilvoorde op poten gezet. Het wordt dus gefinancierd vanuit Zorg en Gezondheid, Algemeen Welzijnswerk en Jongerenwelzijn.
Dat vormt meteen de lokale uitwerking van het samenwerkingsprotocol tussen de Vlaamse Gemeenschap en het ministerie van Justitie inzake de begeleiding en behandeling van daders van seksueel misbruik. Voor CAW Brussel geldt bovendien dat het ook bevoegd is voor welzijnsbegeleidingen in het arrondissement Leuven. Het geïntegreerd werken van I.T.E.R. is dus zeker een model dat uitvoering geeft aan onze algemene beleidslijn inzake integraal en over sectoren heen samenwerken.
I.T.E.R. voerde in 2015, in samenwerking met de dienst voor HCA binnen de vzw Alba vijf leerprojecten uit op beslissing van een jeugdrechter voor minderjarige delictplegers van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Wat de aanmeldingen betreft voor de begeleiding en behandeling en advies en screening, bedroeg dat in 2015 45 dossiers. Voor 2016 zijn de cijfers nog niet beschikbaar. Vanuit I.T.E.R. geeft men aan dat er voor hun werkingsgebied momenteel geen wachtlijsten bestaan.
Om aan de voormelde problematiek tegemoet te komen, werd er eind 2012 voor drie opeenvolgende jaren een samenwerkingsakkoord gesloten tussen het VAPH en het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling Vlaams-Brabant te Leuven. In 2016 werd een nominatief besluit opgesteld ter verlenging van die samenwerking. Het gaat om een inhoudelijke preventie van en hulp aan en ondersteuning van voorzieningen bij risico op of vaststelling van grensoverschrijdend gedrag ten aanzien van minderjarige personen met een handicap binnen de door het VAPH erkende voorzieningen.
De erkende voorzieningen van onder meer het VAPH moeten een interne procedure hebben, zodat er gericht wordt omgegaan met dergelijke voorvallen. Daarnaast zijn ze verplicht om alle gevallen van grensoverschrijdend gedrag te melden aan de administratie. Zij moeten aangeven welke stappen genomen werden. Er zijn geen regelingen die de aanpak met deze incidenten over sectoren heen stroomlijnen. Wel wordt iedere hulpverlener en onderwijsverstrekker geacht de nodige stappen te ondernemen om de integriteit van de gebruikers of leerlingen te beschermen.
Mijnheer Van Malderen, minister van Onderwijs Crevits is uiteraard bevoegd om passende maatregelen te nemen binnen de onderwijssetting. We hebben allemaal het charter ondertekend. We zijn, wat de uitgangspunten en de aanpak betreft, van een geïntegreerd concept vertrokken.
Dat een school en het MFC op dezelfde campus tot problemen kunnen leiden, wordt besproken op de volgende bijeenkomst van de leidend ambtenaren. We gaan ervan uit dat er een voortdurende communicatie is tussen beide entiteiten om te komen tot een geïntegreerde aanpak.
Er vindt regelmatig overleg plaats tussen beide beleidsdomeinen om verwante thematieken aan te bespreken en om tot gezamenlijke oplossingen te komen. De bewering dat er andere manieren van aanpak zijn, zal ik op de agenda laten zetten om na te gaan of dat gestroomlijnd moet worden.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, over de protocollen zal ik u een schriftelijke vraag sturen, of we praten er eens over.
Ik maak me soms zorgen. We hebben al veel gedaan en er zijn veel initiatieven. Maar er kwam een geval van grensoverschrijdend gedrag in Vlaams-Brabant in de media. Het ging om seksueel grensoverschrijdend gedrag van enkele 11-jarigen ten opzichte van enkele 4-jarigen. Daar is opgetreden. 1712 werd ingelicht. Het CLB kwam eraan te pas. Alle mogelijke betrokkenen en iedereen die daartoe gemandateerd is, werd bij die situatie betrokken.
Er zijn dan maatregelen genomen. De speelplaats werd in tweeën gedeeld volgens leeftijdscategorie; de kinderen spelen op andere tijdstippen enzovoort. Wat blijkt nu? Ik vind dit heel schrijnend. Na al die maatregelen, nadat iedereen op alert is gezet, is hetzelfde opnieuw gebeurd. Drie weken geleden werd een 4-jarige opnieuw verkracht door een 11-jarige.
Hoe komt dat? Ik begrijp dat we nooit naar nul risico kunnen gaan. Ik begrijp heel goed, met alles wat we doen, dat we er nooit in zullen slagen om zulke gevallen helemaal te vermijden. Maar wat ik niet begrijp, is dat nadat de hele hulpverleningscyclus op gang is gekomen, toch nog eens hetzelfde voorvalt. Dat is voor de ouders en de omgeving heel moeilijk te begrijpen.
Ik vraag me af: doen we genoeg? We hebben in Vlaams-Brabant en Brussel I.T.E.R., en ik ben heel blij te horen dat er geen wachtlijst is. We hebben nu zo’n initiatief. Ik ben niet op de hoogte van zulke initiatieven in andere provincies. Wat gebeurt er daar? Ik ken mensen die met hun kind in behandeling zijn bij I.T.E.R. en daar zeer tevreden over zijn. Zij hebben het geluk om in Vlaams-Brabant te wonen. Maar wat gebeurt er als men in Oost- of West-Vlaanderen woont? Of in Antwerpen of Limburg?
Dat zijn de vragen die ik mij stel. Ten eerste, is het nodig of is het niet nodig dat we I.T.E.R. uitrollen over heel Vlaanderen? Daarop zou ik graag een antwoord krijgen van u. Ten tweede, maak ik mij soms zorgen dat, wanneer er meldingen gebeuren en iedereen op het terrein is, er dan toch nog een herval kan zijn. Hoe kunnen we daarin nog beter optreden dan vandaag?
De heer Van Malderen heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik zie wat blinde vlekken, ook in uw antwoord.
Eerst en vooral leid ik uit wat u ons meedeelt af dat hierover vooralsnog geen overleg is geweest met het onderwijsluik. U zegt dat we die bewering moeten staven en dat u het zult voorleggen aan het overleg tussen de topambtenaren. Daaruit leid ik af dat dat vooralsnog nog niet is gebeurd. Ik vind dat eigenlijk moeilijk uit te leggen, zeker gezien de setting die zo’n multifunctioneel centrum is. Je zit daar geografisch, technisch en infrastructureel in één setting, waar dan blijkbaar verschillende standaarden en procedures worden gehanteerd. Ik druk het plastisch uit: als het misbruik aan de ene kant van een haag of omheining gebeurt, dan hebben we de verplichting om daarvan melding te maken zodat de Zorginspectie kan komen kijken dat er – daarvan ga ik dan uit, mijnheer Parys – enig voortschrijdend inzicht is om herhaling van de feiten te voorkomen. Dat moet zowel op individuele als op structurele basis de bedoeling zijn van het inschakelen van Zorginspectie in dezen. Maar als dat aan de andere kant van het muurtje gebeurt, in een onderwijssetting, zitten we blijkbaar met een blinde vlek.
Minister, uit uw antwoord leid ik af dat er blijkbaar geen richtlijnen zijn. Er is geen gegarandeerde afstemming. Het hangt een beetje af van de cultuur van het huis, de alertheid van een schooldirectie, van leerkrachten, om dat op te nemen.
Gezien de kwetsbaarheid van de groep, gezien de complexiteit van die setting, zou het daarvan toch niet mogen afhangen, minister. We zouden naar iedereen die hier stakeholder is, een ouder, een hulpverlener of de mensen en kinderen met een beperking zelf, een garantie moeten kunnen bieden dat je van De Panne tot in Maaseik een kwaliteitsstandaard haalt in benadering. Uit uw antwoord leid ik af dat die er vandaag niet is. Als we naar aanleiding van dit voorval en de vraagstelling aan u dit zullen opstarten, hoop ik dat dat snel resultaten oplevert.
Ik blijf wel zitten met een pijnlijke vraag. Als je dit vaststelt, hoe kun je de Zorginspectie dan bij een algemeen toezicht laten concluderen dat er geen grote tekortkomingen zijn? Dit lijkt mij net een gigantisch grote tekortkoming. Sta mij dus toe die geruststellende vaststelling die werd gegeven tussen haakjes te plaatsen. Hoe kun je recidive verklaren? Hoe kun je het pijnlijke voorval dat aan de basis ligt van de vraagstelling, verklaren als er geen grote tekortkomingen zijn op het terrein? We kunnen nul risico niet garanderen, maar het lijkt mij dat we veraf staan van wat wel haalbaar is. Wegens het onhaalbare wordt het haalbare misschien niet gedaan.
Minister, u was heel snel om cijfers te geven over het grensoverschrijdend gedrag vanuit hulpverleners. Er waren daarvan een vijftal meldingen. Hebt u die cijfers ook over grensoverschrijdend gedrag tussen personen met een handicap? Daarover heb ik u – tenzij ik me vergis – geen cijfers horen geven. Kunt u daarvan de grootte inschatten? Dat zal ons meteen ook een idee geven over de performantie van het meldingssysteem.
Ten slotte eindig ik met dezelfde vraag als die waarmee de heer Parys is geëindigd. U bent uitvoerig blijven stiltaan bij de ontstaansgeschiedenis, de werking en de mogelijkheden die I.T.E.R. biedt. Maar wat buiten de grenzen van Vlaams-Brabant en Brussel? De problematiek stopt niet aan die provinciegrenzen. Als het onze ambitie is om wel degelijk een zo gedegen en efficiënt mogelijke aanpak te garanderen over heel het Vlaamse land – u bent bevoegd van De Panne tot Maaseik –, dan kan ik me moeilijk voorstellen dat we ons tevreden zouden stellen met één project in één provincie. Minister, ook daar zit een blinde vlek in het verhaal.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
In de vraag was alleen sprake van cijfers over seksueel gedrag tussen personeel van een voorziening en de jongeren. Uiteraard zijn die andere cijfers ook beschikbaar, maar dan moeten we ze wel opvragen. Zo simpel is dat.
Een aantal jaar geleden hebben wij ons met een aantal ministers gezamenlijk geëngageerd om acties te ondernemen. Er is wel degelijk in al die periodes overleg geweest tussen de verschillende administraties om te zien hoe men dat charter en dat engagement moest omzetten in concrete initiatieven. Wat de WVG-sectoren betreft, ben ik er nogal zeker van dat we punctueel hebben opgevolgd, tot in alle uitvoeringen van het Kwaliteitsdecreet, voor alle sectoren, of dezelfde standaardverplichtingen waren opgenomen.
Als de Zorginspectie een multifunctioneel centrum inspecteert, heb ik er eigenlijk wel alle vertrouwen in dat men dat op een correcte manier doet. Als nu zou blijken dat een voorziening of een organisatie worstelt met administratieve onduidelijkheden over de manier waarop men aan de ene of de andere moet rapporteren, lijkt mij dat eerlijk gezegd wel iets dat we administratief moeten opnemen. Maar zeggen dat er daarover geen gemeenschappelijke engagementen zijn die ook door de koepels van het onderwijs mee zijn opgenomen, is gewoon niet correct. Dat is wel degelijk, net omdat we dat geïntegreerd willen doen, vanuit een gezamenlijk engagement gestart. We hebben dat dan ook heel concreet geïmplementeerd.
Als zou blijken dat er nu mensen zijn die worstelen met tegenstrijdige instructies na de feiten of met betrekking tot de manier waarop ze zelf beleid moeten voeren, dan moeten we dat opnemen. We zullen dat dan uiteraard met de collega opnemen en op de beleidsraad van de twee domeinen bespreken, want dat kan dan zeker beter worden afgestemd.
Mijnheer Parys, we hebben het nog eens nagekeken. In de regelgeving staat nergens dat het grensoverschrijdende gedrag ten opzichte van gebruikers alleen moet worden gerapporteerd als de dader een werknemer is. Dat staat daar nergens in. We hebben verschillende regels nog eens nagekeken.
In de uitvoeringsbesluiten van het Kwaliteitsdecreet staat precies beschreven dat men een beleid moet voeren. Dat wil dus ook zeggen dat men moet aangeven op welke manier men zal reageren, ten opzichte van de dader en de hulpverlener, die eventueel onder ogen wordt genomen. Men moet dus een echte beleidsstrategie opstellen en in die zin ook weten en bekijken met wie en met welke partners men eventueel contact zal opnemen indien dat zich voordoet. Er zijn er natuurlijk een aantal diensten waarop men daarvoor wel degelijk een beroep kan doen, zoals HCA-diensten en de vertrouwenscentra kindermishandeling. De bedoeling van een aanbeveling dat men daarrond effectief een beleid moet voeren, is dat men daarin zowel preventief als reactief voor zichzelf een lijn uitzet.
Nogmaals, als het gaat over preventie, geven wij alleszins aan de voorzieningen vanuit onze sectoren aan dat, als je wegens meer privacy en respect voor privacy, herconditioneringswerken wilt uitvoeren – en dat is voor een aantal sectoren nog nodig – we daaraan in het VIPA prioriteit geven. Als minderjarigenvoorzieningen uit de sector naar eenpersoonskamers willen gaan, dan wordt dat bij ons op het VIPA behandeld als een dossier met voorrang. We geven hierbij namelijk ook uitvoering aan een advies dat daarover werd verleend.
De heer Van Parys heeft het woord.
Minister, ik wil nog een punt onder de aandacht brengen. De vraag was of zo’n jongere na het plegen van dergelijke feiten en na eventueel een tijdje in Fioretti te zijn beland, teruggaat naar de voorziening waar hij vandaag kwam. U hebt criteria opgesomd, waaronder het beschikbaar zijn van alternatieven. Ik wil graag weten hoe vaak het gebeurt dat zo’n jongere teruggaat naar de plek waar hij de feiten pleegde omdat er geen alternatieven zijn. Ik weet dat u daar nu niet op kunt antwoorden, maar het is een interessant gegeven. Ik vind het verre van evident dat een minderjarige dader van seksueel grensoverschrijdend gedrag opnieuw wordt opgenomen in dezelfde voorziening waar hij vandaan komt. Dat baart me zorgen. We hebben er onvoldoende zicht op in hoeveel procent van de gevallen dit voorkomt. Misschien moeten we dat opvolgen.
De heer Van Malderen heeft het woord.
Minister, ik kan alleen maar uit contacten getuigen dat deze problematiek zowel slachtoffers als ouders als hulpverleners dagelijks kopzorgen baart. Er is het infrastructurele aspect, maar er is zeker ook een procedureel aspect. Ik heb u niet de kritiek gegeven dat u niet de intentie zou hebben om met minister Crevits af te stemmen. Mijn kritiek is dat ik uit uw antwoord en de praktijk niet kan afleiden dat er gedegen afstemming wordt gegarandeerd die toelaat dat er geen mazen in het net zijn. Een nulrisico bestaat niet, maar we hebben nog heel wat marge, zeker in het vermijden van het herhalen van misbruik. Het gaat me echt niet over intenties, maar over de concrete realisaties en garanties in de praktijk.
Als het gaat over omgaan met daders, zegt u dat er tal van voorzieningen zijn waar men terechtkan. Het is een werkpunt om te gaan naar een gegarandeerde kwalitatieve aanpak over heel Vlaanderen, over alle instellingen heen en alle werkvelden die deel uitmaken van deze setting. Ik ben ervan overtuigd dat u uw hand in het vuur durft te steken voor WVG, maar er is een blinde vlek in Onderwijs. Ik kan op basis van uw antwoord geen groot vertrouwen aan de dag leggen. Ik neem me voor om minister Crevits daarover te ondervragen, want deze blinde vlek kunnen we ons niet permitteren.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.