Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Voorzitter, deze vraag gaat over de samenwerking van een GO!-school met de antiabortusbeweging Jongeren Info Life – we dachten eerst dat ze Youth for Life heette – in het kader van seksuele opvoeding. Op 17 november vond in het KTA van Edegem een bijeenkomst plaats tijdens welke de antiabortusorganisatie Jongeren Info Life (des)informatie over abortus mocht verspreiden onder de leerlingen. Jongeren Info Life is een antichoicebeweging. We weten dat het al het vierde jaar op rij is dat de organisatie het KTA van Edegem mag bezoeken, met steun van de schooldirectie.
Eind vorig jaar bleek ook al dat antichoicebewegingen op scholen actief konden zijn. Minister, u zei daarover op 7 januari het volgende in uw antwoord op een vraag om uitleg van mevrouw Brusseel: “Ik vind het absoluut van belang dat seksuele opvoeding op school op een brede en kwaliteitsvolle manier wordt aangebracht. Dat staat ook in de eindtermen, niet alleen vakoverschrijdend, maar ook vakgebonden. Laat daar dus geen twijfel over bestaan.”
U hebt toen ook gezegd dat u een Schooldirect zou versturen met daarin richtlijnen voor de samenwerking met externen. Ik neem aan dat u die ook hebt verstuurd. Er werd aan de scholen gevraagd kritisch te kijken naar alle externe partners.
Minister, weet u dat er in het GO! nog steeds dergelijke manifestaties of informatiemomenten plaatsvinden? Zijn er nog scholen bekend waar die organisatie haar informatie kon verspreiden? Welke instructies bestaan daarover ten aanzien van de schooldirecties? Wilt u iets ondernemen ten aanzien van de schooldirecties die dit soort organisaties blijven uitnodigen? Wat zult u verder ondernemen om te vermijden dat dit soort organisaties nog steeds actief kunnen blijven in onze scholen? Wat zult u doen om te garanderen dat elke leerling in elke school kan rekenen op een brede en kwaliteitsvolle seksuele opvoeding, en ook op een brede en kwaliteitsvolle relationele opvoeding, want het gaat eigenlijk nog breder dan dat. In welke mate richt de inspectie zich op het thema? Zijn er de jongste twee jaren nog scholen ‘gebuisd’ op dit onderwerp? Hebt u hierover overleg gehad met het GO! en met de andere koepels? Zo nee, bent u dat van plan?
Minister Crevits heeft het woord.
Dit thema is hier inderdaad al eens aan bod gekomen. Eerst en vooral ga ik de autonomie van de scholen niet afpakken. Het is aan de scholen om te bekijken welk materiaal ze al dan niet gebruiken en met welke organisaties ze in zee gaan. Men kan dus van mij niet verwachten dat ik van elke school in Vlaanderen weet en meteen ‘in real time’ zie met wie ze in zee gaat. Ik verwacht wel van elke school dat ze kritisch bekijkt met wie ze in zee gaat. Ik heb ook gezien dat de organisatie Jongeren Info Life volgens Sensoa niet voldoet aan de kwaliteitscriteria voor goede relationele en seksuele vorming. Ik heb wel gisteren een mail gekregen van de mensen van Jongeren Info Life, die zich heel fel verdedigen en erg beledigd zijn over de associaties en de connecties die worden gemaakt. Het lijkt me nuttig dat ze dan eens met Sensoa spreken. Ik vind het immers wel handig dat Sensoa kwaliteitscriteria heeft. Ik stel voor dat we hen dan in contact brengen met Sensoa. Als die van idee veranderen, dan is dat voor mij goed. Het kan wel dat de lessen neutraal zijn. Daar heb ik geen idee over. Het is echter natuurlijk van belang dat het referentiekader waarvan je uitgaat, ook oké is. Ik wou dus ook zeggen dat ik daarover een mailtje heb gekregen. Ik vind ook dat elke organisatie het recht heeft om zich te verdedigen. Het is immers natuurlijk niet fijn als je zulke krantenkoppen hebt.
Mevrouw Meuleman, u vroeg welke instructies er bestaan. Scholen krijgen verschillende manieren aangereikt om een partner te selecteren. We hebben de handvatten voor de samenwerking van scholen met externen. Er zijn de aanbevelingen van experten. We hebben de pedagogische begeleidingsdiensten. Ik heb na de vorige vraag trouwens ook via Schooldirect nog eens uitdrukkelijk alle info laten verspreiden, omdat ik weet dat iedereen daar heel gevoelig voor is, en ik ook trouwens.
De achterliggende motieven van Jongeren Info Life zijn voor mij niet zo eenvoudig te doorgronden. Dat is ook wat Sensoa aangeeft, trouwens. Ik ga dus geen stappen zetten ten aanzien van de schooldirecties, maar uit contact van mijn administratie met de centrale dienst van het GO! over de praktijken in Edegem bleek dat Jongeren Info Life inderdaad infosessies heeft gegeven, met een voor hen neutraal vormingsaanbod. De school stelde bij verder onderzoek tot haar grote verbazing vast wat de achtergrond van de organisatie is en heeft dan de samenwerking stopgezet. Dat toont ook weer aan dat het van belang is om je uiteraard goed te laten informeren.
De handvatten die scholen krijgen, zijn duidelijk en bieden wat mij betreft zeker houvast voor de scholen. Boven op de inspanningen die Sensoa doet en die toch indrukwekkend zijn, wil ik uiteraard in ondersteunend materiaal voorzien waarmee scholen aan de slag kunnen. Dat kan ook bijkomend materiaal zijn.
Zoals ik waarschijnlijk al heb gezegd, lanceren we in het voorjaar van 2017 het Vlaggensysteem op maat van de onderwijscontext. Dat is een educatief spel dat Sensoa enkele jaren geleden ontwikkelde en dat we nu hertalen naar de onderwijscontext. Dat zou dus eigenlijk iets heel educatiefs moeten worden. Dan is er het Raamwerk Seksualiteit en Beleid voor onderwijs van Sensoa, dat is gelanceerd in 2014 en dat ook heel breed is gecommuniceerd. Die instrumenten zijn goed. Ze zijn samengesteld door een groep waarin ook vertegenwoordigers van scholen, CLB’s, ouders en leerlingen participeren. Ook de commissie Onderwijs en Samenleving van de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) is daar heel intens mee bezig.
De inspectie focust op het behalen van de eindtermen en op het nastreven van de ontwikkelingsdoelen. De inspectie zal dus niet checken met wie je hebt samengewerkt of op welke manier je het hebt gedaan. Ze bekijken gewoon of er een goed aanbod is geweest.
Is er overleg geweest met het GO!? Ja, zij zetten in op het informeren van scholen. Die afspraken nemen niet weg dat scholen autonoom blijven om te kiezen met wie ze in zee gaan.
Raymonda Verdyck gaf aan dat ze met de pedagogische begeleidingsdienst van het GO! nog meer willen inzetten op sensibilisering rond samenwerkingen en de daarin besloten risico’s, bij zowel algemeen directeurs van de scholengroepen als bij de leraren. Het is dus doorgesproken. Men zal daarover ook actie ondernemen.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, er is grote nood aan een verruiming van die relationele en seksuele opvoeding. We moeten dat ernstig nemen. Heel wat scholen hebben in een recente rondvraag aangegeven dat ze het nog steeds moeilijk hebben om met die relationele en seksuele vorming aan de slag te gaan. Wat heel veel scholen doen, is de correcte technische informatie geven. Dat heeft de Vlaamse Scholierenkoepel ook aangekaart. Zo wordt er ingezet op het voorkomen van zwangerschappen en seksueel overdraagbare aandoeningen. Maar scholieren willen veel meer dan enkel de technische informatieve uitleg als het gaat over die relationele vorming.
Ze hebben dat aangegeven in een rapport over de eindtermen. Scholen geven zelf ook aan dat ze dat wel willen, maar dat de leerkrachten niet de juiste handvatten hebben om dat echt goed te doen en dus vaak een beroep moeten doen op externe organisaties. In feite hebt u dat voor een stuk ook gedelegeerd naar externe organisaties. Maar hun capaciteit is op dit moment absoluut niet voldoende. Jong & Van Zin heeft aangegeven dat ze op jaarbasis 8000 leerlingen bereiken en vorming geven aan zo’n dertig leerkrachten. Maar dat is natuurlijk veel te weinig om het Vlaamse landschap af te dekken. Er is een vraag van scholen en leerlingen, maar op dit moment is er onvoldoende capaciteit om die vraag af te dekken.
Het is dan ook logisch dat scholen naar organisaties grijpen waarvan ze misschien wel denken dat ze bonafide zijn. Die organisaties zijn creatief en gebruiken verschillende dekmantels. Er zijn er verschillende. Op het eerste gezicht is het niet altijd duidelijk dat de informatie die ze geven niet volledig neutraal is.
Ik wil de scholen niet beschuldigen. Vaak willen ze iets doen en moeten ze een beroep doen op externen. En dan screenen ze misschien niet altijd grondig genoeg of zijn ze niet altijd bekend met de lijst die Sensoa publiceert. Er is te veel desinformatie, onvoldoende informatie en capaciteit om dit op een goede manier te doen.
Minister, er is op dat vlak echt werk in de eindtermen. Er staan in de eindtermen allerlei zaken rond diversiteit. Andere zaken die ook belangrijk zijn, zoals seksisme, homofobie, hoe omgaan met issues rond transgender – want dat treft ook heel wat mensen –, of andere kwesties waar leerlingen mee zitten, zitten dan niet in de eindtermen. Dan is er vanuit de inspectie ook geen mogelijkheid om dat te controleren. We moeten de eindtermen in die zin ook verder aanpassen. We zijn daar ook mee bezig. Zo kunnen die zaken meer aan bod komen en kan het beter worden gecontroleerd.
In eerste instantie is het nodig om de capaciteit te verhogen van organisaties die wel de ervaring en de juiste manieren hebben om in scholen te gaan praten over thema’s die breder gaan dan alleen het puur seksuele en die leerkrachten kunnen opleiden.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Minister, er is heel wat educatief materiaal. Sensoa heeft een aantal zeer goede didactische pakketten. Ik denk niet dat er op dat vlak een probleem is. Er is daarin geïnvesteerd.
Het is belangrijk dat de inspectie focust op die zaken. Want blijkbaar loopt het fout, ofschoon een degelijke seksuele voorlichting en een degelijke voorlichting over seksueel overdraagbare aandoeningen en relationele vorming bij mijn weten al lang tot de eindtermen behoort. Het wordt eens tijd, zeker gezien de huidige maatschappelijke evoluties. Ik denk bijvoorbeeld aan de grootstedelijke context, waar veel jongeren opgroeien in gezinnen waar daarover niet zo openlijk wordt gesproken en waar er daarop een enorm taboe rust. We moeten die jongeren wapenen. Er zijn dus een aantal zaken die fout lopen. De inspectie moet daarvoor oog hebben.
Ook de lerarenteams, de scholen zelf, moeten daarin hun verantwoordelijkheid opnemen. Ik heb het onderwerp al een paar keer aangehaald in de commissie. Het is niet de eerste keer, en de vorige keer was ook niet de eerste keer. Ik heb het al besproken in de vorige legislatuur. Ik heb het er moeilijk mee dat leerkrachten dit zomaar van zich afwentelen. Dat ze ondersteuning vragen van organisaties als Sensoa juich ik toe. Dat er ondersteuning is van Jong & Van Zin is belangrijk. Ik juich dat toe, mevrouw Meuleman. En ik vind dat die organisaties nog wat meer ruimte mogen krijgen.
Maar ik heb het moeilijk met de gemakzucht. Want eventjes googelen en je komt meteen bij Sensoa terecht en niet bij alle soorten duistere organisaties. Sensoa komt echt wel bovenaan de lijst uit wanneer u ‘seksuele voorlichting’ googelt.
Ik heb het verder ook moeilijk met de schroom om dit te bespreken. For Christ’s sake, kunnen we daarover in de 21e eeuw in Vlaanderen nog altijd niet spreken? Is dat zo moeilijk?
We moeten kijken naar een nuttig element in de hervorming van de lerarenopleiding. Als iets in de eindtermen staat, lijkt het mij absurd om aan het middenveld te blijven vragen om het in te vullen in de scholen. Ik heb er niets op tegen dat het middenveld daarin een nuttige rol vervult en expertise aanlevert. Maar de leraren moeten het ook kunnen. Het staat in de eindtermen. Ze moeten het kunnen. Ze moeten kunnen spreken over wat taboe is. Ze moeten toegankelijk zijn voor de leerkrachten. Want er is een zorgwekkende stijging van het aantal seksueel overdraagbare aandoeningen.
Er is een zorgwekkende problematiek met betrekking tot grensoverschrijdend gedrag en seksuele intimidatie, met gebruik van sociale media. Met een beetje mediawijsheid alleen gaan we dat niet oplossen. Jongeren moeten daarover degelijk les krijgen. Minister, ik heb daarop gewezen tijdens de bespreking van de beleidsbrief en ik zal daarop blijven hameren, want een aantal aspecten verdienen werkelijk meer kwaliteitsvolle aandacht in ons onderwijs.
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Het is duidelijk dat de betrokken school, weliswaar onvoorzichtig, maar toch te goeder trouw heeft gehandeld. De pro-lifebeweging heeft zich de voorbije jaren verfijnd in het maskeren van haar ware bedoelingen, maar we moeten wel vermijden dat zulke zaken nog gebeuren.
Bij sommige directies en leerkrachten bestaat er nog steeds een zekere remming en misschien zelfs schroom om proactief aan de slag te gaan in het kader van het beleid rond seksuele opvoeding. In sommige scholen wordt er heel veel en goed werk verzet, maar dat is duidelijk niet overal het geval. Nochtans is dat essentieel, daarover zijn we het eens.
Nog steeds worstelen heel veel jongeren met vragen over seksualiteit en geaardheid, en nog steeds is de kennis over soa’s heel laag, dus moet ons onderwijs hier verder mee aan de slag. De oplossing bestaat erin seksuele opvoeding zoveel mogelijk in een breed kader te plaatsen van zelfontplooiing en ontwikkeling van sociale en relationele vaardigheden.
Het is belangrijk om verder in te zetten op drie belangrijke elementen: de eindtermen seksuele opvoeding moeten nog beter aansluiten bij de noden van onze huidige samenleving. Alle leerkrachten moeten over eventuele schroom worden geholpen, zodat seksuele en relationele opvoeding geen zijprojectje blijft van de leraar biologie of levensbeschouwelijke vakken. Er moet voldoende aandacht zijn in de lerarenopleiding, ongeacht het niveau of de vakspecialisatie. We moeten ook de directies versterken om een echt beleid te voeren inzake seksuele en relationele opvoeding. Ook de sociale vaardigheden zijn cruciaal om dat verder te kunnen ontwikkelen.
Minister, ziet u op korte termijn mogelijkheden om de best practices inzake seksuele opvoeding, die er in vele scholen zeker zijn, uit te wisselen met andere scholen over de netten heen? Dat kan een belangrijke insteek zijn. We moeten ook niet altijd het warm water uitvinden. Er zijn al heel veel goede praktijkvoorbeelden voorhanden.
De heer Van Dijck heeft het woord.
Toen ik de vraag om uitleg van mevrouw Meuleman las over de antiabortusbeweging Youth For Life, dacht ik: oei. Ik ben dan ook zelf eens gaan kijken wat er aan de hand was.
Minister, ik onderschrijf dat u zegt dat het niet aan de minister is om te bepalen met wie en wat men samenwerkt. In het parlement hebben we steeds de mond vol over middenveldorganisaties. Ik heb de moeite genomen om uit te zoeken waar die vzw Jongeren Info Life voor staat. Ze zijn gestart met drie opdrachten vanuit hulpverlening: hulpverlening bij een ongeplande zwangerschap, hulpverlening bij een tienerzwangerschap, en hulpverlening na een abortus. Dat laatste vind ik straf voor een antiabortusbeweging.
Dat ze werken vanuit een bepaalde levensopvatting zal ik niet ontkennen. Maar in hun visie en waar ze voor staan, zie ik helemaal geen antichoicebeweging. Sommigen zeggen dat het wordt gemaskeerd. Ik vraag me dan toch af waarom dat vier jaar vlot gaat, ook in Edegem. Ik zal nog informatie vragen aan de school. Ineens verschijnt er een artikel in een krant met termen als antiabortusbeweging, en dan is het hek van de dam. Het wordt dan overgenomen in tal van media en begint een eigen leven te leiden. Tot eergisteren kende ik de beweging niet, maar ik nodig jullie uit eens naar de website te kijken.
Minister, de objectieve kwaliteitscriteria waarover men spreekt, vind ik nergens. Die vraag moeten we misschien eens voorleggen aan minister Vandeurzen. De objectieve kwaliteitscriteria zoals die door Sensoa worden geponeerd, verrichten heel goed werk. Maar welke zijn de objectieve kwaliteitscriteria en door wie zijn ze vastgelegd?
Alles wat met seksualiteit en seksuele overdraagbaarheid en ook met het relationele te maken heeft, moet onze aandacht blijven hebben. We moeten ook wel oppassen om degenen waarover we bepaalde vermoedens hebben, niet onmiddellijk weg te zetten. Bij die vzw zijn artsen betrokken, CLB-artsen, psychologen en psychiaters. Ik zou dat niet zomaar wegzetten als een antibeweging.
De heer De Ro heeft het woord.
Mijnheer Van Dijck, ik ken u lang genoeg om te weten dat u met uw betoog niet minimaliseert. Ik heb zelf eens de proef op de som genomen om te zien hoe snel ik als leek op de juiste plaats terecht zou komen waar de Vlaamse Gemeenschap middelen geeft aan een partnerorganisatie om hierrond te werken. Met drie muisklikken zit je op het deel van de website van Sensoa waar hun partnerorganisaties staan, waar ook de eindtermen en ontwikkelingsdoelen staan, waar kwaliteitsvol aanbod inzake relationele en seksuele vorming op school staat, waar het respect voor seksuele en reproductieve rechten van jongeren staan en waar ook organisaties staan waarmee ze wegens geen kwaliteit of geen objectieve informatie niet samenwerken.
Het excuus ‘Wir haben es nicht gewusst’ moet wel stoppen. Minister, ik treed u bij dat u niet in elke klas of school het oog van Moskou of big brother of big sister moet gaan spelen.
Het is wel een warme oproep aan de koepelorganisaties en aan alle lokale inrichtende machten en directies. Dat een beginnende leerkracht zich achter schroom of achter het feit dat hij beginnend leerkracht is, kan verstoppen, tot daar aan toe. Mensen die lokaal en centraal verantwoordelijkheid dragen in het onderwijs, mogen zich echter na vandaag niet meer verstoppen achter het feit dat ze de informatie niet hebben. Vlaanderen werkt samen met een organisatie die kwaliteitsvol is. Als dat niet zo is, dan moeten de bewijzen maar worden geleverd. Ze bestaat en de Vlaamse overheid doet die inspanning. Ik vind dan ook dat beleidsvoerders van instellingen die door ons worden gefinancierd, gesteund en erkend, zich niet moeten verstoppen achter het feit dat ze de informatie niet hebben. Ze staat open en bloot op het internet.
We moeten leerkrachten wapenen om dit zelf in handen te nemen, want in elke klas en in elk jaar kan er een debat opduiken dat breder gaat dan enkel puur seksuele voorlichting, maar dat ook gaat over respect voor de verschillende geslachten, holebirechten enzovoort.
Minister Crevits heeft het woord.
Ik bedank iedereen voor de aanvullende opmerkingen. Ik ben het ermee eens dat we ervan mogen uitgaan dat leerkrachten zelf in staat moeten zijn om seksuele opvoeding te geven en dat dit meer is dan de pure biologieles. U moet mij daar niet van overtuigen. Het doet me wel eventjes nostalgisch terugblikken op de manier waarop ik zelf seksuele voorlichting heb gekregen. Het is allemaal goed gekomen met mij. Enfin, dat denk ik toch. (Gelach)
Ik vind dat ervaren leerkrachten het zelf moeten kunnen overbrengen naar de leerlingen. Ik vind het ook goed dat er een partnerorganisatie bestaat die in educatief materiaal voorziet. Sensoa heeft ook een aanbod voor leerkrachten ‘teach the teacher’. Als een leerkracht drempelvrees heeft, dan vind ik het goed dat die zo’n cursus volgt. Het gaat immers om een gevoelig moment in de klas. Ik begrijp dat leerkrachten ondersteuning zoeken.
De opmerking van de heer Van Dijck intrigeert mij. Ik verwijs ook naar de mail die ik heb gekregen van de organisatie die vindt dat ze onheus in de markt is gezet. De organisatie staat op de zwarte lijst van Sensoa. Ik vind het zeer belangrijk dat de organisatie een gesprek met Sensoa gaat voeren.
Iemand vroeg op welke manier de criteria worden vastgelegd. Het is voor mij ook van belang dat Sensoa niet alles wat niet het hunne is, slecht beoordeelt. Er moet een kwaliteitskader zijn om te beoordelen wanneer een organisatie erop komt of niet. Dat zal er ook wel zijn. Als daar kritiek op is, dan moeten beide dat met elkaar bespreken. Ik zou als minister heel graag verder een beroep kunnen doen op Sensoa om te toetsen wat betrouwbaar is en wat niet aan de hand van objectieve en voor iedereen verifieerbare criteria.
Ik ben het eens met de boodschap dat je er bij Sensoa onmiddellijk op terechtkomt. De website is bijzonder makkelijk te vinden: www.seksuelevorming.be. Dat spreekt dus voor zich.
Mevrouw Meuleman, u was gisteren nogal kritisch voor mij over mijn communicatie. U zult zaterdag vastgesteld hebben dat ik geen enkele poging heb gedaan om in te gaan tegen uw communicatie, gelet op de gevoeligheid van het thema. U hebt een mooi forum gekregen om uw ding te doen. Uw fractieleider heeft het eventjes overgenomen, heb ik gezien, maar het was toch een grote communicatie.
Dit blijft een gevoelig thema. Ik wil ook niet stigmatiseren als ik niet zeker ben. Ik vind ook niet dat ik de persoon ben die daarover uitspraken kan doen. De organisatie moet dat met Sensoa proberen uit te klaren.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, we zijn het eens over heel veel dingen. De heer Van Dijck stelt terecht dat de beoordelingscriteria van Sensoa bekend moeten worden gemaakt. Er waren toch heel wat indicaties, los van het feit dat de organisatie op de zwarte lijst staat, die wat dubieus waren. Als dat niet zo is, moet dat misschien worden rechtgezet. Ik vrees echter dat diegenen die het probleem aankaartten en Sensoa het bij het rechte eind hebben.
Iedereen is het er over eens dat relationele en seksuele opvoeding kwaliteitsvol moet zijn. Het moet veel breder gaan dan louter informatie over het seksuele. Het relationele moet echt wel belangrijk worden. Mevrouw Brusseel heeft dat goed naar voren gebracht. Ik begrijp ook haar frustratie. Wat ze zegt, is heel terecht. Ik heb het tijdens de vorige legislatuur al aangekaart en ook nu al verschillende keren. We zijn het altijd allemaal eens, maar toch blijven de problemen opduiken en geven scholen aan dat ze het nog steeds niet goed weten. Er moet inderdaad naar de lerarenopleiding worden gekeken en worden nagegaan of de ‘teach the teachers’-programma’s moeten worden uitgebreid. De leerkrachten moeten het inderdaad kennen. We moeten nagaan of de capaciteit niet moet worden verhoogd. Het gaat niet alleen om afstuderende leerkrachten. Ook leerkrachten die al lesgeven, kunnen extra vorming gebruiken. In plaats van het steeds eens te zijn zonder dat er iets gebeurt, hoop ik dat er vooruitgang wordt geboekt op dat vlak.
De vraag om uitleg is afgehandeld.