Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, in het verleden heb ik al cijfers gekregen die niet klopten, en dat heeft tot problemen geleid. Nu vertrok ik van cijfers die Jongerenwelzijn heeft gepubliceerd. Ik ging ervan uit dat die cijfers correct waren. Op het moment dat ik er mijn conclusies uit trok, bleek dat ze toch niet klopten. Dat was frappant.
De cijfers waar het over gaat, staan in de annex die Jongerenwelzijn publiceerde op zijn zorgregierapport. Daarin staat dat 4034 kinderen met een handicap op een wachtlijst voor zorg staan. Dat gaat voor het grootste deel over kinderen met mentale beperkingen – meer dan 3300 – en ook kinderen met een fysieke beperking – 731 kinderen. Op zich zijn dat onaanvaardbare cijfers. Het zijn ouders van meer dan 4000 kinderen die ondersteuning vragen voor de zorg van hun kind, en het antwoord dat ze krijgen, is een ticketje voor de wachtkamer.
Uit de cijfers blijkt dat de situatie erop achteruit is gegaan. Er zijn meer kinderen bij gekomen in de wachtkamer dan er zijn uit geraakt. Vorig jaar hebben er 4735 jongeren een aanvraag ingediend, en 3600 jongeren hebben ondersteuning gekregen. Er zijn 75 kinderen gestorven, en die staan niet meer op de wachtlijst, wat misschien cynisch is. Het verschil is 1052 kinderen. Mijn conclusie was dat er 1000 meer kinderen een aanvraag hebben gedaan dan zorg hebben gekregen, dus is de wachtlijst netto met 1000 kinderen aangegroeid.
Minister, bij monde van uw woordvoerder liet u weten dat die cijfers niet kloppen, dat je die cijfers niet op die manier mag lezen. Dus wil ik graag weten hoe ik die cijfers anders kan interpreteren dan op deze manier.
In die cijfers zitten kinderen met een breed scala aan beperkingen. Er zijn jongeren met een fysieke beperking, er zijn jongeren met een mentale beperking, en daar steken kinderen met een autismespectrumstoornis bovenuit. 1679 kinderen hebben autismespectrumstoornissen.
Dat is ook al een groep, zo blijkt uit eerdere rapporten van Jongerenwelzijn, die vaak heel lang moet wachten voor hij ondersteuning krijgt. Soms duurt het jaren voor er begeleiding mogelijk is, en dat weegt uiteraard zwaar op de gezinnen.
Door die kinderen niet te helpen, verdwijnt hun zorgvraag niet, integendeel. Kinderen met een zorgvraag niet helpen of hun vragen om het nog even te redden met mantelzorg, zoals vandaag al aan bod is gekomen, betekent vaak dat de problemen groter worden en dat we gemakkelijker crisissituaties krijgen.
Minister, hoe kunt u het verschil tussen het aantal aanvragen en het aantal mensen dat geholpen is, anders interpreteren dan dat er netto 1000 jongeren bij zijn gekomen op een wachtlijst? Indien er andere referentiepunten moeten worden gebruikt, welke zijn dat dan? Wat is de evolutie door de jaren heen? Ik heb u de afgelopen jaren daar ook vragen over gesteld, en telkens was het antwoord een nieuwe registratie en dergelijke. Nu hebben we die nieuwe registratie. Dus wil ik graag weten hoe de aangroei is, het verschil tussen het aantal kinderen dat zorg vraagt en het aantal kinderen dat zorg krijgt en hoe dat evolueert over de jaren heen. Zo krijgen we een zicht op hoe het vlot en of het zorgaanbod de vraag kan volgen. Welke ambitie schuift u voorop in het aanpakken van de wachtlijst? Welk doel stelt u voorop tegen het einde van 2017 en het einde van de legislatuur? Is dat halveren, wegwerken of stabiel houden?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
In oktober publiceerde het Agentschap Jongerenwelzijn voor de tweede keer een zorgregierapport minderjarigen. Dit rapport gaat nader in op de vraag en het aanbod van cliënten met een handicap binnen de hulpverlening voor minderjarigen. Deze gegevens werden toegevoegd aan het eerste intersectoraal jaarverslag dat op 6 juni 2016 verscheen. Vanaf 2017 zal deze bijkomende rapportage worden geïntegreerd in het jaarverslag over de jeugdhulp.
Het zorgregierapport bevat, op basis van de handicapcodes, meer details naar doelgroepen. Deze totalen mogen echter niet zomaar bij elkaar geteld worden aangezien een jongere een diagnose voor meerdere handicaps kan hebben. Dat is iets wat u minstens op een aantal plaatsen in uw vraag doet in de verwijzing naar cijfers.
In het jaarverslag over de jeugdhulp staat vermeld dat er 4292 cliënten op een wachtlijst van een VAPH-voorziening (Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap) voor niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp staan op 31 december 2015. De gegevens hebben betrekking op de minderjarigen aangemeld op een wachtlijst van een voorziening. In de gegevens van 2015 konden we nog onvoldoende differentiëren naar typemodules die al dan niet actief werden ingezet afhankelijk van de vraag naar hulp. In de gedachtewisseling van het Vlaams Parlement van de commissie Welzijn op 13 juli 2016 gaven we reeds aan dat we in 2016 actie ondernemen om na te gaan of deze cliënten daadwerkelijk nog wachten met een actieve vraag naar hulp. Daarnaast is het belangrijk dat een deel van deze cliënten reeds hulp krijgt binnen de rechtstreekse of niet-rechtstreekse jeugdhulpverlening. We beschikken momenteel echter nog niet over gegevens over hoe groot deze groep is. Als we deze in de toekomst hebben, zullen die enkel betrekking hebben op de jongeren die niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp krijgen.
In het jaarverslag over de jeugdhulp kunt u tevens lezen dat er voor 4653 minderjarigen een indicatiestellingsverslag is afgeleverd waarin er typemodules van het VAPH opgenomen waren. Het indicatiestellingsverslag bevat echter steeds de actuele hulpvraag van de cliënt. Dit betekent dus geenszins dat dit allemaal nieuwe hulpvragen zijn.
Er is in 2015 voor 3587 cliënten niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp opgestart binnen voorzieningen van het VAPH. Merk hier opnieuw op dat een cliënt tegelijk hulp kan krijgen en op een wachtlijst van een voorziening kan staan voor bijkomende hulp.
Uw optelsom klopt eigenlijk niet. Het aantal indicatiestellingen is immers zeker niet gelijk aan het aantal extra jongeren dat op de wachtlijst bij zou zijn gekomen. Dat is ook vrij logisch te verklaren: sommigen jongeren hadden reeds een hulpvraag of hulp lopende maar hebben bijvoorbeeld bijkomende of andere hulp gevraagd, bijvoorbeeld vanwege een gewijzigde situatie waardoor diezelfde jongere opnieuw een indicatiestelling heeft gekregen. Dit is dan niet per definitie een nieuwe bijkomende extra wachtende jongere. Verder is het ook niet correct om de groepen mentaal en fysiek zo maar op te tellen, en bovendien krijgen sommige cliënten al hulp, maar wachten misschien ook op bijkomende hulp of andere hulp. Het is dus eigenlijk wel kort door de bocht om het optellen van cijfers uit een rapport, die niet zo maar op te tellen zijn, zomaar zonder enige nuance uit te leggen als een stijging.
We hadden het hier ook al over naar aanleiding van de presentatie van het jaarverslag van de jeugdhulp. Toen, en ik neem aan dat u zich dat nog herinnert, heeft de administratie in juli 2016 een steekproef getrokken op dossiers die als ‘wachtend’ geregistreerd stonden. Uit die steekproef van twintig dossiers bleek dat bijvoorbeeld vijf minderjarigen actief wachten op hulp, waarvan de helft reeds hulp krijgt of wacht op een andere vorm van hulp. Bij vijftien dossiers rijzen vragen over de ‘status’ wachtend. Het gaat hier om ofwel technische uitklaringen inzake het al of niet actief zijn van bepaalde typemodules van hulp of de groep van 21- tot 25-jarigen, die al in een voorziening zitten voor minderjarigen, maar in het systeem geherindiceerd zijn voor volwassenhulp. Deze groep kunnen we ook niet als actief wachtend zien, want deze jongeren zijn gekoppeld aan lopende hulp.
Enige voorzichtigheid in de interpretatie van deze cijfers is op zijn plaats. Het nieuwe jeugdhulplandschap waar de intersectorale toegangspoort deel van uitmaakt, heeft voor alle betrokkenen binnen en buiten de jeugdhulp een hele verandering met zich meegebracht. Velen hebben hun weg moeten zoeken. Dit heeft zowel betrekking op het gebruik van de instrumenten, als het generen van de gegevens, het afstemmen van ICT-systemen enzovoort.
Het jaarverslag van de jeugdhulp is een nulmeting. Een vergelijking met vorige jaren is moeilijk te maken. De huidige trend is eerder licht dalend wat de totaliteit van het aantal wachtenden betreft. Het is evenwel wachten tot volgend jaar om daar meer uitspraken over te kunnen doen. De gegevens over 2016 zullen een verfijnder antwoord geven over de actief wachtenden. Daarnaast zullen vanaf 2017 de bijkomende gedetailleerde gegevens over VAPH-hulp meteen geïntegreerd worden in het jaarverslag over de jeugdhulp.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Als iemand al een bepaalde zorg krijgt en een aangepaste zorg vraagt, dan beschouw ik die mensen als op een wachtlijst staand. Het kan gaan om ouders die dagopvang voor hun kinderen hebben én bijvoorbeeld een internaat zoeken voor hun kinderen. Het is niet omdat ze al zorg krijgen en dat hun zorgvraag beantwoord is, dat ze niet met een legitieme zorgvraag op de wachtlijst kunnen staan. We moeten die mensen dus niet schrappen als op de wachtlijst staand.
U zegt dat we dat niet zomaar mogen optellen omdat kinderen soms meerdere handicaps hebben. Dat kan effectief zo zijn. Maar als je enkel de kinderen met autisme of met een motorische beperking eruit haalt, dan zie je dat er in elk van die deelgroepen een stijging is. Zelfs al tel je die delen niet op omdat kinderen zowel een mentale als een fysieke beperking kunnen hebben, en je neemt enkel de mentale beperkingen, zie je daar een enorme stijging.
Minister, ik hoor u een verklaring geven waarom er plots zo’n grote nieuwe groep indicatiestellingen is: heel veel mensen hebben gewacht om hulp te vragen in het nieuwe systeem. Dat zou een mogelijke verklaring kunnen zijn. Maar dan is mijn volgende vraag uiteraard hoe groot die groep is. Hoe komt dat? Hoe schat u in hoe dat in de toekomst zal gaan? Iets maakt mij enorm boos. Die sector registreert zich te pletter. De mensen die daar werken, moeten niets anders doen registreren, formulieren invullen en bijhouden. Op een eenvoudige vraag als ‘Hoeveel nieuwe kinderen zijn er bijgekomen het afgelopen jaar?’ en ‘Hoeveel nieuwe kinderen hebben zorg gekregen?’ kunnen wij geen antwoord krijgen. Dat is geen heel wiskundige of technische maar een basisvraag. Als u niet wilt antwoorden, mag u dat zeggen. Maar als u dat niet kunt beantwoorden, vind ik dat vrij ongeloofwaardig. Gezien alle complexe databestanden die er intussen zijn, lijkt mij dat een cijfer dat te distilleren moet zijn. We moeten kunnen weten hoe dat de laatste jaren evolueert, hoeveel nieuwe kinderen erbij komen, en hoeveel kinderen volledig de zorg krijgen die ze nodig hebben en er dus weg gaan. Ik vermoed dat dat basiscijfer licht daalt. We zullen het in 2016 kunnen zien. Dat moet iets zijn dat uit de afgelopen tien jaar af te leiden valt. Ik wil begrijpen dat dat niet met alle details en nuances en modules mogelijk is omdat er een transitie is, maar over de bruto cijfers moet u toch kunnen beschikken.
Mevrouw van der Vloet heeft het woord.
Ik heb eerder al schriftelijke vragen gesteld over die minderjarigen. Daaruit bleek dat er daar door de persoonsvolgende financiering 793 plaatsen zouden bijkomen omdat er een doorstroming is van de jongvolwassenen naar de meerderjarigenzorg, terwijl het budget wel bij de minderjarigen zou blijven. Minister, hebt u al een timing van wanneer die doorstroming gaat plaatsvinden, zodat die plaatsen bij de minderjarigen beschikbaar worden? Toen ik de schriftelijke vraag stelde, was dat nog niet het geval.
Het uitbreidingsbudget zal in 2017, 2018 en 2019 een heel pak hoger liggen. Weet u al hoe de verdeling daar zal zijn richting de minderjarigen? Wordt daar voldoende budget voor gereserveerd?
Minister, ik wil mij aansluiten bij de verwondering – laat het mij positief uitdrukken – van mevrouw Van den Brandt met betrekking tot het onvermogen om die cijfers aan te leveren en die evoluties te onderkennen. U bent op dat vlak een beetje de Donald Trump in dezen. Hij zegt dat het niet mogelijk is om 650.000 mails te controleren. Het kan toch niet dat we, met de informaticatoepassingen die we hebben, waarbij inderdaad alles geregistreerd wordt, niet gewoon een programma kunnen schrijven dat we op korte termijn die gegevens wél kunnen hebben. Ik geloof echt niet dat we dat niet kunnen. Als het om niet willen zou gaan, zou ik dat heel erg vinden. Het kan toch niet dat we pas in 2017 of later een effect zullen hebben of zien van wat vandaag bezig is. Met de technologie van vandaag en de manier waarop dit gecentraliseerd gebeurt, zouden we die gegevens eigenlijk ‘à jour’ moeten hebben. We doen dat voor tal van andere dingen, waar we tal van al dan niet nuttige en relevante data betrekken. En hier gaat dat niet. Ik verwonder mij daar heel erg over. Ik kan u alleen maar oproepen om daarvoor een oplossing te creëren. Ik vrees dat het antwoord op dat punt echt niet volstaat.
Uiteraard gaan wij daar een oplossing voor organiseren. Als er één reden is waarom wij naar een gecentraliseerde rapportage gaan, dan is het juist om daar een veel beter beeld van te krijgen. Wij moeten die cijfers proberen te stroomlijnen en standaardiseren. Uiteraard veronderstelt dat een eengemaakte ICT. Dat is onder meer het issue waartegen heel erg werd gefulmineerd bij de start van de integrale jeugdzorg. Dat ging juist over één document om de indicatiestelling te doen, één ICT-systeem voor alle betrokken sectoren, enzovoort. Ik vind het altijd een beetje merkwaardig dat op het ene moment wordt gezegd dat er veel te veel administratie aan te pas komt, en op een ander moment moet het meer gestroomlijnd worden. Die processen van stroomlijning moeten gepaard gaan met het elimineren van andere processen die overbodig worden. Die registraties moeten zuiniger en unieker worden gemaakt. We gaan toch niet bovenop wat we nu al doen nog eens nieuwe uniformere systemen plaatsen? Je moet dus die oude systemen vervangen door nieuwe systemen. Dat veronderstelt dat er in de sectoren inderdaad soms andere rapportageverplichtingen moeten komen, en dat unieke patiënten- of cliënten- of jongerenidentificatiesystemen moeten worden gerespecteerd, en dat er aansluitingen moeten komen naar onderwijs en eventueel naar andere sectoren die nog niet tot de welzijnssector behoren. Dat proces moet er absoluut komen. U zult merken dat de rapportage jaar na jaar aan kwaliteit zal winnen omdat men er zich uiteraard goed van bewust is en er natuurlijk ook een werkgroep is geïnstalleerd om die initiatieven in de verschillende betrokken agentschappen en administraties te organiseren en te coördineren.
In die zin ben ik het er absoluut mee eens dat dit moet gebeuren en dat dit technisch mogelijk is. Ik vind echter dat u daar met een zekere lichtheid overgaat. Er zijn dan niet alleen ICT-applicaties nodig, er moeten ook begrippen worden geüniformiseerd en de semantiek moet op elkaar worden afgestemd. We zijn daar allemaal mee bezig, dat is een proces dat elk jaar zal leiden tot een betere rapportage en een beter globaal geïntegreerd zicht op het geheel.
Wat het uitbreidingsbeleid van het VAPH betreft, heb ik intussen een advies van het raadgevend comité ontvangen. We gaan nu na op welke manier dat uitbreidingsbeleid zal worden omgezet in een omzendbrief of besluit dat de kaders schetst voor het volgende jaar. Ik ben het er wel mee eens dat het bij minderjarigen zeker zal gaan over een aantal dossiers die al meermaals op onze agenda zijn verschenen. Ik hoop ook dat we de transitie van volwassenen die nog onder het minderjarigenaanbod vallen, kunnen doorvoeren. Dat zal meer zijn dan een mechanische oefening.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Ik vraag absoluut niet naar extra administratie of registratie, integendeel. Het is net omdat er zoveel gebeurt dat ik ervan uitga dat we er een aantal basiscijfers moeten kunnen uithalen. Maar het vraagt toch geen werkgroepen en uitvoeringsbesluiten om te weten hoeveel kinderen een extra erkenning hebben gekregen als kind met een beperking. De procedure om een VAPH-erkenning te krijgen is trouwens niet min.
Hoeveel kinderen zijn er bijgekomen en hoeveel nieuwe kinderen hebben een nieuw zorgtraject opgestart? Dat zijn basisvragen. Als we het antwoord daarop niet kennen, hoe kunnen we de sector dan motiveren om te blijven registreren? Als we dan data hebben, dan worden daar geen conclusies uit getrokken. Op die manier, minister, slaagt u erin om elk jaar iets te veranderen aan het registratiesysteem waardoor ik er, sinds ik in het Vlaams Parlement zetel, niet in slaag om gewoon simpele evoluties in de tijd te zien. Op die manier vermijdt u ook enige publieke druk om die wachtlijsten aan te pakken. Het wegmoffelen van die lijsten is geen beleid, hier staan reëel kinderen te wachten op zorg, het minste wat u kunt doen, is die transparant en helder in beeld brengen zodat kan worden opgevolgd of we de goede richting uitgaan.
De vraag om uitleg is afgehandeld.