Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Interpellatie over problemen bij de transitie van persoonlijkeassistentiebudget (PAB) naar persoonsvolgend budget (PVB), met name wat betreft de zorggarantie voor personen met een zware handicap die tijdens het weekend thuis worden opgevangen
Verslag
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, we zijn momenteel bezig met de overgang naar de persoonsvolgende financiering. In het kader daarvan is er een enorme operatie bezig om iedereen in te schalen. De bedoeling is om de zorgzwaarte van mensen te bepalen, om zo te kunnen zien op welk budget ze recht hebben. Een van de principes die u daarbij gehanteerd hebt, is dat mensen hun huidige zorg kunnen voortzetten.
We hebben recent allemaal het rapport van de Vlaamse Ombudsdienst gezien, dat zei dat de impact van de inschaling op personen met een zware handicap die in het weekend opgevangen worden door ouders of andere mantelzorgers, niet is wat hij moet zijn. In het rapport wijst de Ombudsdienst erop dat mensen die in het weekend worden opgevangen door hun eigen netwerk, geen zeven-op-zevenopvang zullen krijgen, omdat zij momenteel maar vijf dagen in de week opvang hebben.
Mensen die voor vijf zevenden worden ingeschaald, vrezen dat om terug naar een volledige opvang te gaan, bijvoorbeeld omdat het netwerk verandert of er niet meer is, ze opnieuw een wachttijd zullen moeten doorlopen. Iedereen heeft die e-mails gekregen: ouders voelen zich wat bedrogen, omdat de impact voor hen niet duidelijk was. Zelf zorgtaken voor je kinderen opnemen en dan moeten vaststellen dat je daardoor minder recht op zorg krijgt, dat komt bij heel veel mensen verkeerd aan. Ook in het verslag van de Ombudsdienst staat duidelijk dat de ouders niet doorhadden dat ze hun verblijfsrechten verloren zagen gaan door zelf een stuk van de zorg op te nemen.
In het verslag stond wel dat u een open houding had en heel bereid was om oplossingen te zoeken, maar tegelijk drong de Ombudsdienst erop aan om voor de hele groep mensen een oplossing te zoeken en niet voor één individueel geval.
Volgens mijn lezing toont het rapport aan dat de manier waarop de persoonsvolgende financiering momenteel wordt ingevoerd, haaks staat op de principes die erachter zitten. De essentie van de persoonsvolgende financiering is dat mensen de eigen regie over hun zorg in handen krijgen. Ze bepalen dus zelf welke zorg ze op welke manier wanneer krijgen. Dat betekent dus dat de inschaling moet kijken naar welke zorgzwaarte mensen hebben, en niet naar welke zorg ze nu krijgen. De vraag is wat hun zorgzwaarte is en hoe ze die kunnen organiseren. Het kan zijn dat ze die organiseren met mantelzorg, met persoonlijke assistenten, met voorzieningsgebonden hulp. Dat is een keuze die ze zelf maken, in functie van hun zorgzwaarte.
Als je dit rapport leest, blijkt dat de inschaling wel degelijk gewoon een weerspiegeling van de huidige zorg is. De manier waarop de inschaling nu gebeurt, betekent eigenlijk dat mensen die een eigen netwerk hebben, daarvoor worden afgestraft. Dat wordt op geen enkele manier mee in rekening genomen. Het bezitten van een eigen netwerk verlaagt zogezegd de zorgvraag. Dat is natuurlijk absoluut niet waar. Het is niet omdat je een eigen netwerk hebt, dat je zorgvraag lager is. Alleen wordt ze op een andere manier opgevangen dan via de formele zorg. Maar als we al die informele zorg wegwerken en ontkennen, doen we de waarheid stevig onrecht aan. De zorg die buiten de formele cirkels gebeurt, moet ten volle in rekening worden genomen.
De manier waarop ingeschaald wordt, is niet conform de idee die erachter zit. En bovendien kan het heel perverse gevolgen hebben. Wat je nu krijgt, is dat mensen beslissen om hun kinderen dan maar niet meer naar huis te halen in het weekend. Als ouders hun kinderen in de voorziening laten, zijn ze immers zeker dat ze daar kunnen blijven, op het moment dat zij de zorg zelf niet meer kunnen dragen. En dat is natuurlijk een heel pervers effect, want op die manier wordt zorg die voorhanden is, de informele zorg die mensen willen leveren, afgeremd in plaats van gestimuleerd. Daardoor wordt er net meer formele zorg gevraagd dan er nodig is. En dat aspect was net een van de elementen waar persoonsvolgende financiering een antwoord op moest bieden.
Als je echt naar de zorgzwaarte kijkt en je geeft mensen waar ze op basis daarvan recht op hebben, blijkt dat ze daar geen overdreven gebruik van maken. Er zijn verschillende ervaringen geweest met de persoonlijkeassistentiebudgetten. Als we mensen een bepaald budget toekennen en dat is meer dan ze effectief nodig hebben, dan gaan ze het op het eind van het jaar ook gewoon teruggeven. De zekerheid dat er, als het niet meer gaat, garantie op zorg is, maakt dat mensen meer kunnen dragen, dat ze langer zorg kunnen dragen en dat er dus meer informele zorg is. Door aan de mensen te garanderen dat er zeven dagen op zeven zorg is of dat er volledige zorg is in functie van een zorgzwaarte, zal maken dat er meer informele zorg wordt geleverd, dat ouderen meer voor hun kinderen kunnen doen dan wanneer u hen de schrik aanjaagt dat het krap wordt en dat ze er alles moeten proberen uit te halen wat er nog in zit.
Minister, zult u de mensen met een zware handicap die momenteel in het weekend worden opgevangen door hun eigen netwerk, de garantie bieden dat ze, wanneer ze dat wensen, kunnen terugvallen op zeven-op-zevenopvang? Gewoon door die garantie te bieden, zal de draagkracht van die mensen immers vergroten, omdat die stress weg is: ze doen wat ze kunnen, en als het niet meer gaat, is de overheid daar om die zorg over te nemen.
En hoe zult u garanderen dat mensen die een eigen netwerk hebben, daar niet voor gestraft worden bij de invoering van het persoonsvolgend budget, maar daar net voor beloond worden? Zeker bij de inschaling moet ervoor gezorgd worden dat de zorgzwaarte wordt gemeten, en niet hoeveel zorg men nu krijgt.
De heer Van Malderen heeft het woord.
Minister, de afgelopen weken hebben we het frequent gehad over de problematiek van de overgang van het persoonlijkeassistentiebudget naar de persoonsvolgende financiering, en dan vooral de positie van minderjarigen daarin. We hebben aangeklaagd dat die bijzonder stiefmoederlijk behandeld worden. Vandaag gaat het over de keerzijde van die problematiek. Het gaat over ouders die zorg dragen voor een volwassen kind en daarmee wat druk op voorzieningen wegnemen, zoals mevrouw Van den Brandt al aanhaalde. Ze nemen een zorg op hun schouders, die anders mogelijk zou moeten worden ingevuld door een voorziening.
Zo heeft elke week blijkbaar haar problemen. Wat vandaag voorligt, gaat niet over anekdotes. Het gaat mij over het systeem dat erachter zit. Ik begin dat systeem stilaan als zwaar problematisch te ervaren. En ik sta daar echt niet alleen in. De afgelopen dagen en weken bereiken ons heel alarmerende meldingen. Gebruikers, voorzieningen, mensen die er professioneel of als ouder bij betrokken zijn, en mensen met een handicap zelf, ervaren gaandeweg bijkomende problemen.
De aanleiding voor deze interpellatie is de volgende. Ouders die op een gegeven moment beslist hebben om hun kind in het weekend naar huis te laten komen om, zolang het nog kan – het gaat om mensen van 81 jaar oud –, die zorg op zich te nemen, hebben een brief gekregen van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH), waarin staat dat ze worden ingeschaald op vijf dagen zorg, en dus niet op de zeven dagen die voordien, dus voor de beslissing van die ouders, van toepassing zouden zijn geweest. De brief geeft verder toelichting over het feit dat voorzieningen niet langer gesubsidieerd worden als instelling, maar dat het geld rechtstreeks naar de gebruiker zal gaan, waardoor ze zelf kunnen kiezen welke zorg ze daarmee inkopen. De vraag naar keuze is natuurlijk een relatief gegeven, als het budget dat daar tegenover staat, niet toelaat om de reële zorgnood in te vullen.
Dit appelleert aan een basisangst waar ouders van een gehandicapt kind mee worstelen. Zij zijn bang dat op het moment dat ze zelf niet meer de nodige mantelzorg kunnen geven, het kind geen zorggarantie meer heeft en dat het niet de garantie heeft om die zorg te krijgen waar het recht op heeft en nood aan heeft. Door louter en alleen te kijken naar wat vandaag in een instelling wordt aangeboden, behoudt men wel waar men vandaag gebruik van maakt, maar niet waar men recht op heeft, laat staan wat nodig is om die betrokken persoon effectief een volwaardige plek in onze samenleving te geven.
Ik stel vast dat heel veel ouders verslagen reageren. Ze zijn echt met velen, die op een of andere manier en in verschillende mate zorg opnemen voor hun kinderen, in het weekend, in vakanties, met de bedoeling om kinderen een plezier te doen, om kinderen afwisseling te geven, om als ouder contact te hebben met dat kind. Het feit dat ze met zo veel zijn, onderschrijft ook het structurele probleem dat zou ontstaan als het VAPH nu systematisch de door ouders geleverde mantelzorg in het weekend of in vakanties zou gaan afschrijven bij de inschaling naar aanleiding van de invoering van de persoonsvolgende financiering.
In het artikel dat op 2 november in De Standaard verscheen, konden we effectief de uitspraak van ouders lezen: “Hadden wij dit op voorhand geweten, dan hadden we Anita niet naar huis laten komen, maar haar in de instelling opgezocht.” Dat is het verschuiven van druk naar de instelling, het intensifiëren van de vraag aan instellingszijde, waar mevrouw Van den Brandt het over had. En dat is inderdaad een pervers effect.
Deze aanpak staat volgens mij haaks op het principe van de concentrische cirkels, die centraal staan in het concept dat aan de basis lag van het decreet houdende de persoonsvolgende financiering, het plan Perspectief 2020. Ouders die instapten op de vraag naar meer inclusie, krijgen eigenlijk het deksel op de neus. Het in principe mooie begrip van de vermaatschappelijking van de zorg krijgt op deze manier een heel nefaste invulling. Het komt neer op niet meer of niet minder dan een sluipende besparingsoperatie. Vanuit mijn oogpunt is vermaatschappelijking van de zorg ervoor zorgen dat de maatschappij zorg draagt voor wie zorgbehoevend is. Met deze aanpak, minister, geeft u een compleet fout signaal.
Dat baart mij grote zorgen, temeer omdat ik u bij diverse besprekingen heb horen aangeven dat het afbakenen van gebruikelijke zorg een heel belangrijk criterium zou worden bij het bepalen van het concrete bedrag in het kader van persoonsvolgende financiering. Ik wil aan iedereen hier de vraag stellen of het wekelijks in huis opvangen van volwassen kinderen met een handicap tot de gebruikelijke zorg van ouders behoort. Want dat is de toetssteen waaraan we een en ander zouden gaan afmeten. Neemt u dat nu werkelijk als norm aan, dat we met zijn allen als ouders volwassen kinderen in huis moeten nemen? Is dat de gebruikelijke zorg die u ziet? Maakt dit volgens u deel uit van een voldragen besluitvormingsproces? Ik heb geen besluiten teruggevonden waar dat principe in wordt vastgelegd.
Ik verwijs naar dat veelzeggende zinnetje van de ouders: “Hadden we dit op voorhand geweten...” Men wist met andere woorden niet wat de consequenties konden zijn op het moment dat men die beslissing nam, maar men wordt er blijkbaar wel op afgerekend. Bent u zich bewust van de perverse effecten die deze aanpak heeft op de mantelzorg? Het is mijn stellige overtuiging dat mensen, vanuit een onzekerheid, vandaag grotere vragen gaan stellen dan er vandaag misschien acuut nodig zijn. Men wil zich immers indekken tegen het mogelijke verlies van opvang, als men zijn rol als mantelzorger vandaag effectief zou gaan opnemen.
Dit roept ontegensprekelijk ook de vraag naar rechtszekerheid op. Die ouders zijn op geen enkele manier geïnformeerd over het feit dat er later effecten zouden zijn op hun opvang, op het moment dat zij een kind naar huis zouden laten komen. Ik vind in het decreet en in alle conceptnota’s dienaangaande het begrip ‘geïnformeerde gebruikers’ terug. Vandaag hebben we mensen die te goeder trouw een beslissing namen en die daar eigenlijk op afgerekend worden, zonder daar vooraf van op de hoogte te zijn gebracht. Wat heeft dit te maken met de ‘geïnformeerde gebruikers’ waarvan sprake in het decreet?
U reageerde in de pers dat u het VAPH de opdracht zou hebben gegeven om samen met de sector te onderzoeken hoe een vlotte overgang van vijf naar zes of zeven dagen verzekerd kan worden. U dacht daarbij aan het uitbreiden van bestaande mogelijkheden, zoals kortverblijf.
Minister, ik wil graag een concreet overzicht hebben van het onderzoek dat door het VAPH wordt of is gevoerd, en wat daar het resultaat van is. Wat gaat u concreet doen om dit probleem aan te pakken? Hoe ziet dat er praktisch uit? Iedereen ziet de bui hangen: als je bijkomende vragen moet gaan stellen en een hele procedure doorlopen om bijkomende hulpvragen ingevuld te zien, dan heeft dat niets meer te maken met een redelijke termijn. Ik zou er veeleer voor pleiten om in afwachting misschien een moratorium in acht te nemen op het terugschroeven van ondersteuning en om ouders die specifieke zorg op zich nemen, die hun taak als mantelzorger ter harte nemen, effectief niet te sanctioneren, maar te ondersteunen en te proberen te belonen.
Dit is niet alleen onze mening. De ombudsman heeft inderdaad, zoals ook mevrouw Van den Brandt al zei, aangegeven deze klacht bij te treden. De ombudsman vertrekt van de vaststelling dat aan- en afwezigheden in instellingen een heel ander rechtsgevolg hebben. Het VAPH kan, nog altijd volgens de ombudsman, niet zonder waarschuwing argumenteren dat de gezinnen maar een nieuwe aanvraag moeten doen of een noodsituatie moeten inroepen om aanspraak te kunnen maken op een voltijdse opvang van zeven dagen op zeven.
Minister, ik vraag u uitdrukkelijk naar het concrete antwoord dat u hebt op dit standpunt van de ombudsman en naar de bijkomende maatregelen die u zult nemen.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega’s, met de introductie van de persoonsvolgende financiering staan we voor een gigantische omwenteling in de organisatie van zorg en ondersteuning voor personen met een handicap. Het is vanzelfsprekend dat we de transitie naar het nieuwe systeem op een zorgzame manier ter harte moeten nemen, en in die zin begrijp ik ook het signaal van de Vlaamse ombudsman.
Laat me toch nog eerst eens beklemtonen waarom deze grote hervorming opgestart is. De ambitie is om voor personen met een beperking meer zorggarantie te kunnen geven en hen in staat te stellen zelf te beslissen hoe ze hun ondersteuning vorm wensen te geven. Wij zijn er immers van overtuigd dat door de financiering meer vraaggestuurd te maken, we substantieel bijdragen aan een meer inclusieve samenleving waarin ook personen met een beperking maximaal kunnen participeren.
En de beklijvende vraag ‘Wie zal zorg dragen voor ons kind als wij dat niet meer kunnen?’ is inderdaad de angstige vraag van veel ouders die op een ongelooflijke manier de zorg opnemen. Juist om op deze pertinente bezorgdheid een beter antwoord te kunnen geven dan vandaag is deze hervorming opgezet.
De hervorming is een mega-operatie. Ze bestaat uit de installatie van een basisondersteuningsbudget (BOB) dat gefaseerd een recht wordt van personen met een handicap en een vastgestelde ondersteuningsnood. Sinds september ontvangt een eerste groep van gehandicapten die op 31 december 2014 en 1 januari 2016 geregistreerd stonden met een actieve zorgvraag op de Centrale Registratie van Zorgvragen (CRZ) de 300 euro forfaitair per maand. Op die manier ontsnappen we voor een stuk aan de vaststelling dat met de handicapspecifieke ondersteuning het alles is of niets: je wordt geprioriteerd en dan bekom je een maximale ondersteuning, of je hebt niets. Het basisondersteuningsbudget is er omdat we ervan overtuigd zijn dat ook dit een weliswaar beperkte, maar toch een vorm van ondersteuning en waardering is voor de mantelzorger.
De tweede as van de hervorming is het stelselmatig uitbreiden van de rechtstreeks toegankelijke handicapspecifieke ondersteuning. Ook hiervoor geen administratieve procedures en toegangssystemen. Rechtstreeks toegankelijke hulp is er voor mensen met een handicap of een vermoeden van handicap. Opnieuw doen we dat omdat we geloven dat we zoveel mogelijk personen met een handicap en hun omgeving in staat moeten stellen om flexibel zorg op maat te organiseren zonder daarom onmiddellijk en noodzakelijk een beroep te doen op intensievere vormen van ondersteuning.
Voor wie dit alles ontoereikend is, bestaat er te allen tijde de toegang tot de meer intensievere vormen van handicapspecifieke ondersteuning. Om daar een beroep op te kunnen doen, maak je als zorgvrager, al of niet met steun van een gespecialiseerde dienst, een ondersteuningsplan. Daarbij wordt samen met betrokkene nagegaan op welke manier in de praktijk een beroep kan worden gedaan op reguliere vormen van ondersteuning. Want ook dat is noodzakelijk als we echt gaan voor een inclusieve samenleving: de zorg en dienstverlening die voor alle Vlamingen toegankelijk is, moet dat ook zijn voor personen met een beperking.
We beseffen dat we nog niet in staat zijn om alle vragen naar rechtstreeks toegankelijke hulp of naar deze meer intensieve ondersteuning te honoreren.
Het zal een budgettair volgehouden inspanning vergen om daar te geraken. Daarom werd aan dit parlement bij de start van de legislatuur een financieel groeipad voorgesteld, dat uiteindelijk ook door het parlement werd goedgekeurd. Elk jaar heeft de regering consequent dit groeipad in de begroting gehonoreerd. Ik kom daar dadelijk op terug.
Maar we moeten dus nog een aantal jaren de beschikbare middelen voor die intensievere ondersteuning op de meest rechtvaardige manier inzetten. En dat veronderstelt prioriteren, of we dat nu graag hebben of niet.
Van bij de start van het hervormingstraject hebben we duidelijk gemaakt dat we ook in onze manier van prioriteiten stellen, respect willen opbrengen voor de mantelzorgers die vaak – wat we in het jargon noemen – ‘buitengebruikelijke zorg’ leveren aan een dierbare. Net omdat we al die mantelzorgers – of hun kind nu reeds in een voorziening zit of thuis verblijft en wacht op een betere ondersteuning – een echt perspectief willen geven dat het systeem hun uitzonderlijke inspanningen en het feit dat aan hun draagkracht ook beperkingen zijn, respecteert, is er een nieuw prioriteringssysteem ontwikkeld.
Deze nieuwe aanvraagprocedure vertrekt vanuit de vraag van de persoon en zijn netwerk. Om elke aanvraag een perspectief te kunnen bieden op terbeschikkingstelling werd er een aangepaste methodiek uitgewerkt. Hierbij wordt absolute voorrang gegeven aan bepaalde situaties zoals zorgcontinuïteit minderjarigen-meerderjarigen en noodsituaties. Personen die zich in een van die situaties bevinden, krijgen onmiddellijk een budget ter beschikking. Indien men niet onmiddellijk een budget krijgt toegewezen, belandt men met zijn vraag in een van de drie prioriteitengroepen. Voor elk van die groepen is er een budget gereserveerd.
Bij de prioritering worden de urgentie en de ondersteuningskloof als vertrekpunt gehanteerd. Diegenen met de hoogste urgentie en de grootste kloof tussen de huidige ondersteuning en de gevraagde ondersteuning belanden in de eerste prioriteitengroep. Hier liggen ook de grootste budgetten. De andere vragen komen terecht in de twee andere prioriteitengroepen die, zoals gezegd, ook een budget gealloceerd krijgen.
De ervaring uit het verleden heeft ons echter geleerd dat heel wat ouders vele jaren vrijwillig buitengebruikelijk zorg leveren, bereid zijn en zelfs vragende partij zijn om hun kind zo lang als mogelijk deze buitengebruikelijke zorg te blijven leveren, maar zich hierdoor in zekere zin ‘afgestraft’ weten omdat hun vraag zo niet als ‘urgent’ wordt bestempeld. De nieuwe prioriteringsmethode houdt hier expliciet rekening mee: buitengebruikelijke zorg in het heden of het verleden wordt gehonoreerd met een hogere prioriteit en dus een perspectief op het sneller ter beschikking stellen van een budget.
Nogmaals: we zijn er ons goed van bewust dat we er de dag van vandaag nog niet in slagen om alle zorgvragen te beantwoorden. Het nieuwe systeem zal moeten groeien. Maar het nieuwe systeem leidt – daar ben ik echt van overtuigd – tot meer zorggarantie en geeft de ouders die zich zorgen maken over wat met hun kind, broer of zus zal gebeuren als ze niet meer in staat zijn dat geweldig engagement op te nemen, wel degelijk het perspectief dat er op dat moment een oplossing zal komen.
Ik durf dat kader hier nog eens te schetsen omdat het belangrijk is dat ouders van kinderen die in een goede voorziening verblijven, ook moeten beseffen dat we hun bezorgdheid delen, maar dat we ook beseffen dat die zorg ook leeft bij ouders die nog geen toegang hebben tot de juiste zorg. We willen een systeem dat voor allen dat perspectief verbetert.
Iedereen beseft dat we deze ambities niet kunnen waarmaken zonder meer centen. En ofschoon de financiële toestand van de overheid er deze legislatuur beslist niet beter is op geworden, hebben we het engagement opgenomen om in deze regeerperiode in een groeipad voor uitbreidingsbeleid te voorzien dat meer dan het dubbele is van de vorige legislatuur. Men kan natuurlijk zeggen dat dat niet genoeg is, maar ik hoop toch dat iedereen zal erkennen dat het een mega-inspanning is als je dat plaatst tegen de globale situatie van ‘s lands financiën.
De Vlaamse Regering maakt dus in 2017 het bedrag vrij zoals ingeschreven in de meerjarenbegroting: 117,5 miljoen euro, een investering van een nog nooit geziene grootteorde in deze sector. Dat bedrag zal worden gebruikt om handicapspecifieke zorg te financieren, via de uitbreiding van het basisondersteuningsbudget, rechtstreeks toegankelijke hulp, zorg voor minderjarigen en volwassenen.
Ik zwijg bij die budgettaire inspanningen nog over de extra middelen die we naar aanleiding van de begrotingscontrole 2016 hebben gemobiliseerd: op dat ogenblik nog eens 30 miljoen euro extra in de financiering van het VAPH en het door het VAPH gefinancierde zorgaanbod. Ik tel bij het bedrag van onze inspanning niet eens de extra gemobiliseerde middelen, zoals we dat ook niet doen voor budgetstijgingen door weddedriften, loonanciënniteiten en dergelijke. Iedereen vindt dat blijkbaar normaal, maar de waarheid is dat het budget stijgt met heus wat meer dan de middelen die zijn gepland in de uitbreidingstabel.
We zitten dus midden in een transitie. Dat is een complexe hervorming, die niet kan vertrekken van een wit blad, maar moet inhaken op wat jarenlang historisch is gegroeid en die in de vele voorbije legislaturen nooit fundamenteel werd hervormd. We hebben tientallen jaren gewoon meer van hetzelfde gedaan en iedereen in de sector weet tot wat voor bureaucratie en ingewikkelde procedures dat heeft geleid.
Iedereen kent de angst van ouders als hun kind volwassen wordt en de zoektocht naar ondersteuning opnieuw moet worden georganiseerd, dit keer in de wereld van het aanbod voor volwassenen. Dat zal nu veranderen. Als het systeem op kruissnelheid is, zul je met je rugzak aan ondersteuningsmiddelen van continuïteit worden verzekerd. Net omdat die hervorming complex is, hebben we veel tijd gestoken in overleg met alle stakeholders. Het is immers een illusie te denken dat we dat allemaal kunnen forceren zonder draagvlak bij gebruikers, voorzieningen, diensten enzovoort. Ook met de vakbonden, die zich ongerust maken over het totaal loslaten van enig houvast als het gaat over kwaliteitsvolle zorg door daarvoor geschoolde medewerkers in te zetten, voeren we het overleg.
Ik heb me in de plenaire vergadering en in deze commissie al gepermitteerd om te pleiten voor respect voor dat overleg en de afgesproken fasering in de uitrol van het totale plan. We zijn gestart met de volwassenen en bereiden nu de invoering voor de minderjarigen voor. Voor hen starten we het systeem nog tijdens deze legislatuur op. Overigens, net omdat we voor minderjarigen ook stoten op de grenzen van een aanbodgefinancierd systeem, heb ik aangekondigd dat we die fundamentele hervorming niet gaan afwachten. De zorgvragen worden steeds complexer en veronderstellen binnen een integrale jeugdhulp meer mogelijkheden om maatwerk te kunnen bieden. Zo moet het snel mogelijk worden om van een toegekend persoonsvolgend convenant te switchen naar een persoonlijkeassistentiebudget. Het besluit is onderweg naar de Inspectie van Financiën en in het uitbreidingsbeleid minderjarigen zullen we minder op specifiek aanbod gelabelde richtlijnen geven en voluit gaan voor flexibele inzet van de bestaande persoonsvolgende middelen zoals het PAB en persoonsvolgende convenanten in afwachting van de persoonsvolgende financiering voor minderjarigen, die deze regeerperiode nog van start zal gaan.
Ik maak een laatste kanttekening: wij moeten er ons bewust van zijn dat niet alle zorggebruikers en personen met een beperking en hun mantelzorgers even enthousiast vragende partij zijn voor deze grote hervorming. De wereld van personen met een beperking is trouwens zeer divers. Voor velen onder hen is er gewoon geen optie en is een goede voorziening de enige en beste oplossing. En het zal hun bij wijze van spreken worst wezen hoe dat technisch verloopt. Anderen zullen ongetwijfeld met de nieuwe mogelijkheden aan de slag gaan en hun eigen ondersteuning organiseren. Het blijft daarom belangrijk te beklemtonen dat we dit alles ondernemen om meer zorggarantie te realiseren.
Ik kom nu tot de kwestie van de ouders van kinderen in voorzieningen die een intensieve woonondersteuning erg bezighoudt. In het systeem van een financiering van het aanbod zoals we het tot op vandaag kennen, spelen de voorzieningen in op de vraag van gebruikers die theoretisch 365 dagen, 7 dagen op 7 een beroep zouden kunnen doen op een aanbod aan intensieve woonondersteuning, maar die hierbij gebruikmaakten van toegestane afwezigheidsdagen.
Dat systeem dateert in feite nog van voor de flexibiliseringsoperatie die we met het flexibel aanbod meerderjarigen (FAM) in voorbereiding van de komst van een persoonsvolgend financieringssyteem hebben doorgezet. De overheid financierde een plaats in een voorziening als zijnde permanent bezet, ook al was de betrokkene, dankzij de goede zorgen van familie, niet permanent aanwezig. Je mocht de toegelaten afwezigheidsdagen thuis zijn zonder dat de instelling op de financiering moest inboeten.
Met de komst van het systeem van het flexibel aanbod meerderjarigen werd de aanwending van de middelen nog meer voorwerp van sociaal ondernemen. Hoe kun je met de beschikbare middelen de zorgvragen zo goed en zo veel mogelijk beantwoorden? Het is de voorziening die daarmee aan de slag gaat. Het al dan niet kunnen inspelen op de vraag van de gebruikers om, bijvoorbeeld, een beroep te doen op weekendopvang wordt georganiseerd binnen de beschikbare capaciteit van de voorziening. In de praktijk organiseren de voorzieningen de flexibiliteit aldus op een geëigende wijze en zo spelen ze in op de vragen van de gebruikers en zijn mantelzorgers.
Aan de vooravond van de omschakeling van een aanbod- naar een vraaggestuurd financieringssysteem leven de ouders en familie in de overtuiging dat ze, indien om een of andere reden een einde of beperking is gekomen aan hun draagkracht en thuis de opvang in de weekends niet meer mogelijk is, het volstaat om af te zien van het gebruik van toegelaten afwezigheidsdagen. Zo kunnen ze rekenen op een opvang van 7 dagen op 7 in de voorziening waar ze best tevreden over zijn.
De onrust is ontstaan omdat met het oog op de geleidelijke omslag van instellingfinanciering naar rugzakfinanciering, noodzakelijkerwijs een inschaling moet gebeuren van iedereen die nu gebruikmaakt van dat aanbodgestuurd financieringssysteem. Voor die inschaling, die overigens is gebeurd met de goedkeuring van het raadgevend comité van het VAPH, is het zorggebruik van elke ondersteunde persoon met een beperking gemeten en getoetst aan de reële zorgzwaarte. Op dat laatste is steekproefsgewijs een controle gebeurd door de multidisciplinaire teams met gebruik van het zorgzwaarte-inschalingsinstrument. Het VAPH bewaakt dat op macroniveau de oefening voor de huidige zorggebruikers budgettair neutraal is.
Die complexe oefening en de vertaling van de hele operatie in de communicatie naar alle betrokkenen individueel en ook naar de voorzieningen, is nu volop bezig. In die communicatie zal voor elke betrokkene duidelijk moeten worden gemaakt hoe hij of zij indien gewenst aan de slag kan met een persoonsvolgend budget. Maar uiteraard moet het goede evenwicht worden gevonden in het ritme van de transitie om de rechtmatige verwachtingen van de betrokkenen niet plots te bruuskeren.
De kritiek is nu dat men eigenlijk als het ware wordt gepenaliseerd bij die inschalingsoefening net omdat men als mantelzorger zijn uiterste best doet en thuis opvang organiseert en dus te goeder trouw gebruik heeft gemaakt van wat voor betrokkene toegelaten afwezigheidsdagen waren, in de overtuiging dat men van dat gebruik ook kon afzien.
We hebben met de vereniging van ouders in voorzieningen en vele andere stakeholders hierover veelvuldig gesproken. Eigenlijk ontstaat er een merkwaardige paradox: er is nog nooit zoveel geld geïnvesteerd in ondersteuning, we gaan naar een systeem van meer zorggarantie, en de betrokken families van personen die rekenen op een intensieve woonondersteuning ervaren precies het tegenovergestelde. Hun zou de terugval op een intensieve woonondersteuning 7 op 7 worden ontzegd. Dat kan natuurlijk niet de bedoeling zijn. Wij moeten de waarborg geven dat wanneer iemand van een intensieve woonondersteuning op 5 dagen moet terugvallen op een ondersteuning 7 op 7, dit mogelijk is. In de praktijk ben ik ervan overtuigd dat vele voorzieningen spontaan die geruststelling en dat engagement ook geven aan de familie en de betrokkene. En evenzo bestaan er in de praktijk al heel wat mechanismen waarmee een voorziening samen met de zorgvrager dit engagement financieel hard kan maken. Er is al naar verwezen: budgetten die er zijn voor noodsituaties, vormen van kortverblijf enzovoort.
Bovendien, ik herhaal het nog eens, kan bij een wijzigende ondersteuningsnood gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid om met een vorm van prioriteit de extra middelen te verkrijgen. De draagkracht van de mantelzorgers is hierin, zoals gezegd, een expliciet criterium.
Maar ik denk dat we na alle onrust die is ontstaan duidelijk moeten zijn: diegenen die nu een intensieve woonondersteuning hebben tijdens de weekdagen en die daar in de toekomst 365 dagen op willen kunnen rekenen, die moeten wij – en dus ook de betrokken voorzieningen – die waarborg geven. Dat zijn we aan die mantelzorgers verplicht. Dat is ook een van de voornaamste bestaansredenen van de grote hervorming.
Wij zullen daarover goede afspraken maken met de voorzieningen, want zij zullen dat engagement in de praktijk moeten waarmaken. Zoals gezegd, weet ik uit de vele gesprekken dat dat ook de oprechte intentie is van veel voorzieningen.
Wij zitten middenin de grootste hervorming ooit als het gaat over handicapspecifieke ondersteuning van onze medeburgers. Ik maak mij hier niet de illusie dat dat allemaal zonder slag of stoot en zonder intens overleg en bijsturing kan gebeuren. Maar ik durf hier toch de hoop uitspreken dat we het erover eens zijn dat we die hervorming moéten doorzetten. Het is voor mij de enige manier om op termijn een echt inclusieve samenleving met meer zorggarantie te realiseren. Wij mogen ons niet laten afleiden van die koers en we mogen ook niet in de verleiding komen om, zoals we dat in de politiek helaas vaak doen ad hoc en naar aanleiding van soms ingrijpende en schrijnende situaties die de grenzen van onze huidige aanpak illustreren, weer te vervallen in punctuele reacties die de complexiteit van het systeem alleen maar vergroten. Vele betrokken stakeholders zouden kunnen opperen dat het niet voldoende snel gaat naar hun zin. Ik hoop echter dat zij inzien dat nu het moment is gekomen om het plan zonder aarzeling, met overleg en bijsturing waar nodig, uit te voeren. Zoals gezegd, zullen wij die waarborg ook voor de mensen met een intensieve woonondersteuning garanderen.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Ik zal beginnen met uw laatste zin. U zegt dat u die waarborg zult garanderen. Ik ben daar blij om. U zegt: ‘We moeten het duidelijker maken, want er is een onrust en die is onterecht. We moeten de mantelzorgers de garantie geven dat die ‘zeven op zeven’-zorg er is wanneer die nodig is.’ U gaat daarover in dialoog met de voorzieningen. Dat is positief.
Die voorzieningen zijn natuurlijk één zaak. Anderzijds moeten we ook de garantie bieden dat er budgetten zijn om die middelen daaraan te koppelen. Ik kijk ernaar uit hoe die garantie op korte termijn wordt waargemaakt en hoe het op korte termijn wordt gecommuniceerd naar de mensen.
Ik heb wel moeite met uw voorlaatste zin, waarin u zegt dat we niet ad hoc mogen reageren op punctuele zaken en punctuele aanpassingen mogen doen. Wat hier voorligt, is voor mij absoluut geen punctueel ding, maar het toont aan hoe de hele inschaling systematisch en principieel anders verloopt dan ze bedoeld was. U zegt zelf dat het de bedoeling was om via een ondersteuningsplan te werken, om een goed overzicht te krijgen van wat het netwerk is, van wat de zorgnood is, om de ondersteuningsvraag goed in beeld te krijgen en vandaaruit te werken. Maar wat in de praktijk gebeurt, is dat er wordt bekeken wie nu welke zorg heeft, hoeveel punten dat is en hoe we dat zullen vertalen. Dat is niet de bedoeling. Voor mij gaat het niet over een punctueel betoog op basis van een paar schrijnende dossiers. Nee, deze schrijnende dossiers tonen heel hard aan hoe de inschaling heel fundamenteel haaks staat op de manier waarop het decreet is opgemaakt, waarop de hele filosofie van de persoonsvolgende financiering is opgebouwd. Het gaat erom dat je gaat kijken naar de zorgzwaarte van de mensen en niet zozeer naar het zorggebruik dat er vandaag is. Dat is iets anders. Mensen kunnen een grote zorgzwaarte hebben zonder heel veel gebruik te maken van formele zorg. Dat betekent echter niet dat die zorgzwaarte er niet is en dat die zorg niet verleend wordt, alleen gebeurt die door de onzichtbare handen van mantelzorgers, van vrijwilligers, van ouders uit dat eigen netwerk.
Ik wil erop aandringen dat dit fundamenteel wordt herzien. Alles staat of valt bij die hele inschalingsoefening. Als die inschalingsoefening niet gebeurt hoe die moet zijn, hebben we een hele groep van mensen, alle huidige zorggebruikers, die op een onterechte manier in het systeem zijn ingebracht. Dat zou enorm jammer zijn.
Verder heb ik u horen zeggen dat het convenant in PAB-omzetting mogelijk zou zijn. Die tekst is onderweg. Dat is goed nieuws.
U zegt dat we een mega-inspanning doen voor het budgettaire aspect en dat die moet worden erkend. Groen heeft met de Septemberverklaring erkend dat het groeipad wordt gerespecteerd. Wij hebben eerder ook aangetoond waarom het groeipad effectief onvoldoende is. U kunt het jammer vinden dat we dat zeggen, maar het is effectief zo. We hebben onvoldoende middelen om alle zorgvragen te beantwoorden. Dat kan anders. U zou die middelen wel kunnen uittrekken, dat is een kwestie van politieke keuzes te maken.
U wilt ook dat we rekening houden met de weddedriften enzovoort. U vraagt begrip voor de moeilijke inspanningen die we doen.
Daarnaast wil ik u toch vragen om begrip te hebben voor de ongelooflijke inspanningen die op het terrein gebeuren. Mensen werken zich de ziel uit hun lijf. Ze moeten zwaar werken, in heel moeilijke omstandigheden. Er zijn organisaties die jaar na jaar een indexsprong op hun werkingsmiddelen moeten verteren. Ook dat is reëel gebeurd. De middelen die nu worden vrijgemaakt om in te zetten in dit groeipad, komen voor een stuk uit de sector zelf, uit besparingen in de sector zelf.
Als u wilt dat het volledige verhaal wordt bekeken en als wij respect hebben voor het volledige budgettair plaatje, verlang ik ook van u dat u respect hebt voor de ongelooflijke inspanningen die vanuit de sector geleverd zijn om dit groeipad mogelijk te maken.
U zei dat het zorggebruik wordt gemeten aan de zorgzwaarte en dat daarop een steekproefgewijze controle gebeurt. Hoe gaat dat concreet in zijn werk? Wat zijn daarvan de eerste conclusies? U zegt dat we niet gewoon kijken naar zorggebruik, maar naar zorgzwaarte en dat het wordt gecontroleerd. Dan vraag ik mij af: hoe gebeurt dat? En wat blijkt daaruit? Uit de manier waarop de inschaling nu gebeurt en de gesprekken die ik heb met de voorzieningen, blijkt dat er wordt gekeken naar de reële zorgvraag. Mensen die op de wachtlijst staan, kijken naar wat hun eventueel op korte termijn toekomstgerichte vraag is en op basis daarvan komt er een inschaling. Dat is een heel andere manier dan toen de persoonsvolgende financiering begonnen is. Kunt u daarbij toelichting geven?
De heer Van Malderen heeft het woord.
Minister, ik heb het echt moeilijk met uw antwoord. Ik leg uit waarom. Het grootste deel van uw antwoord is eigenlijk zo naast de kwestie dat het wraakroepend is. Ik had gedacht, gehoopt en verondersteld hier een minister te hebben die zich empathisch opstelt naar reële problemen die concreet zijn voor mensen, maar structureel van karakter. Ik dacht dat u zou proberen pragmatische oplossingen te bieden en een oefening te maken om die mensen zo snel mogelijk garanties te bieden. Want eigenlijk is het dat wat ze vragen, heel eenvoudig gezegd: de garantie dat, op het moment dat zij de zorg niet meer aankunnen, het kind de zorg krijgt die het nodig heeft.
Daarvan hebben we weinig gezien, minister. Het grootste deel van het antwoord klopt u zich op de borst. In plaats van empathisch te zijn, beroemt u zich op de gigantische omwenteling. Maar voor heel veel mensen is die hele omwenteling vandaag een gigantische teleurstelling. U klopt zich op de borst dat mensen in de toekomst zelf zullen beslissen. Maar in afwachting zijn ze wel bang dat ze hun plan zullen moeten trekken, minister. Denkt u nu echt dat u met de manier waarop u dit dossier aanpakt, ondanks alle grote woorden die u hebt gebruikt, voor meer inclusie zorgt? Denkt u nu echt dat dit wordt ervaren als rechtvaardig – dat andere grote woord dat u hebt gebruikt?
Ik stel gewoon vast dat er op het terrein heel wat bange, boze mensen zijn die ongerust zijn over hun toekomst en die naar u kijken voor concrete, pragmatische oplossingen in dezen. Zij verwachten een minister die daarmee aan de slag gaat, geen minister die zich op de borst klopt over hoeveel miljoenen hij bijkomend heeft verzameld. Want het is toch maar binnen de context van uw groeipad, waarvoor we u trouwens erkenning hebben gegeven, dat deze praktijk zich vandaag heeft ontwikkeld. Bijna in weerwil van het uitbreidingsbeleid dat u hebt, worden deze problemen vandaag gesignaleerd en krijgen mensen het deksel op de neus.
Ik snap een deel van uw antwoord niet. U zegt: ‘We schalen vandaag in deze overgang mensen in op basis van zorgzwaarte.’ Ik stel vast dat, als je dat vandaag praktisch toepast, men louter en alleen kijkt naar welke ondersteuning er vandaag in de voorziening wordt gegeven. Dat revolteert mij. Het heeft niets te maken met zorgnood, het heeft niets te maken met gebruikelijke zorg, het heeft niets te maken met het ondersteunen van de mantelzorg. Het is gewoon bekijken: wat gebruik je vandaag? En als er dan meer zorg nodig is omdat de mensen het niet meer aankunnen, zegt u: ‘Je moet dan maar bijkomend budget vragen via prioritering.’ Maar welke garantie biedt u die mensen dan? Welke timing biedt u hun voor een snelle oplossing? We hebben in het verleden al gewaarschuwd voor de praktijk van de urgentiegroepen. Het feit dat u de urgentie spreidt over verschillende groepen, betekent dat u verschillende klassementen krijgt. Heel veel mensen ervaren dit logischerwijze als een glazen bol waar men niet weet wat en wanneer men als antwoord zal krijgen.
En weet u wat het effect is, minister? Heel veel van die bange mensen zullen nog altijd bereid zijn om zorg te dragen voor dat kind, maar zullen niet het risico willen lopen dat er een dag komt waarop zij het niet meer kunnen en het kind tussen wal en schip valt. Daardoor zullen zij vandaag al grotere vragen stellen en de druk op uw systeem vergroten.
En ja, vandaag wordt er in voorzieningen op een positieve manier gewoekerd met de middelen die ze hebben. De dagen waarop iemand afwezig is, worden gebruikt om anderen in alle mogelijke creatieve formules toch een plek te geven. Maar dat heeft natuurlijk zijn limieten. De creativiteit dreigt hier beknot te worden door het feit dat heel veel angstige mensen sneller vragen gaan stellen. Ik kan alleen maar vaststellen dat de praktijk die vandaag gehanteerd wordt, in weerwil is van heel veel goede intenties die in een conceptnota stonden. Minister, in de uitvoering faalt u vandaag. Ik had gehoopt dat u vandaag concrete antwoorden zou bieden en zou zeggen: we gaan het zo aanpakken om op die manier garanties te bieden en mensen gerust te stellen.
Ik snap niet waarom we vandaag hier dit debat moeten voeren, want al meer dan een jaar geleden, op 27 oktober 2015, heeft uw raadgevend comité u gewaarschuwd voor exact deze situatie en gezegd dat u een aantal dingen in die richting zou kunnen doen. Dat is toen van tafel geveegd. Vandaag zitten we hier, een jaar later. Nu moet u zeggen: we gaan met de voorzieningen praten, we moeten met de voorzieningen aan de slag gaan. Mensen op het terrein staan erbij en kijken ernaar. Ze zijn ongerust.
Ik probeer constructief te zijn: nochtans is er volgens mij een heel eenvoudige oplossing mogelijk. Het VAPH heeft aan iedereen een brief gestuurd en gezegd dat de zorg die men vandaag krijgt, gegarandeerd wordt, mits men zijn voucher inlevert bij de voorziening waarbij men aangesloten is. Ik begrijp dat je fundamenteler moet kijken naar iemand die zegt aan de slag te willen gaan om heel zijn zorg zelf te gaan organiseren. Ik begrijp dat je die in het systeem steekt om dat te gaan bekijken. Maar zouden we niet in diezelfde brief gewoon de volgende zin toevoegen: ‘Als uw zorgvraag marginaal wijzigt omdat de context van de gebruiker, namelijk de ouders, de mantelzorgers of de familie die ervoor zorgt, wijzigt, dan garanderen we u ook die zorg.’ Budgettair kan dat geen gigantische impact hebben en het zou bovendien ongelooflijk veel ongerustheid, die leidt tot druk, wegnemen. Dat zou ertoe leiden dat mensen pas die vraag stellen op het moment dat die context de mantelzorg echt niet meer kan aanbieden of zo veel niet meer kan aanbieden. Die flexibiliteit geven en die garantie bieden zou volgens mij de druk op het systeem ongelooflijk reduceren. Het is mijn overtuiging dat u vandaag uzelf in de voet schiet. In plaats van u op de borst te kloppen, pleit ik ervoor dat u pragmatische oplossingen zoekt. Ik heb u een voorstel gedaan. Gebruik het alstublieft.
Mevrouw Jans heeft het woord.
“De hervorming van de gehandicaptenzorg is nog niet perfect. Zo bestaat er nog onzekerheid bij ouders die hun zwaar gehandicapte zoon of dochter vandaag in de weekends zelf opvangen, maar niet zeker zijn dat zij dit morgen, op hun oude dag, nog zullen kunnen. Zij vrezen dat de tegemoetkoming dan niet aangepast zal worden. De jongeren zijn ook nog niet opgenomen in de hervorming.
Los van die en andere onvolkomenheden is de hervorming van het Vlaams gehandicaptenbeleid oké, maar ze is heel on-Belgisch verlopen. Minister van Welzijn Jo Vandeurzen (CD&V) heeft niet de Belgische gewoonte gevolgd om bij elk ‘incident’ of bij elke kreet van een drukkingsgroep een klein bijgebouwtje op te richten naast een bij een vorig incident opgericht bijgebouwtje bij het verouderde hoofdgebouw. Hij is met een propere lei begonnen. Er is een nieuw systeem ontworpen.”
Tot daar een citaat uit het editoriaal van De Standaard van 26 oktober. Het onderwerp van vandaag is ook al eind april van dit jaar in de plenaire ten gronde besproken na een aantal actuele vragen. Toen hebt u al aangegeven, minister, dat u een antwoord wilt geven op de ongerustheid. Toen hebt u duidelijk gezegd: ‘Dat mag en zal niet de bedoeling zijn.’
Ook vandaag was u duidelijk. Naast het schetsen van de omvang en het uiteindelijke belangrijke doel van deze hele transitie, gaat u in uw antwoord in op de concrete vragen van vandaag. Een aantal collega’s zullen zeggen: ‘Dat is allemaal naast de kwestie’. Maar mij lijkt het toch wel van belang dat als je vragen stelt, deelvragen, belangrijke vragen, terechte vragen – begrijp me niet verkeerd – over terechte onrust, die deel uitmaken van een grote niet eerder geziene transitie, dat je toch het grote doel voor ogen houdt, want anders verlies je je in de nieuwe kleine bijgebouwen die we niet willen.
Kortom, het gaat over mensen. We kennen allemaal de voorbeelden. We hebben daarover gelezen, we werden daarover aangesproken en we kunnen dat allemaal begrijpen.
Minister, in uw antwoord hoor ik dat u die waarborg wilt geven. Ik heb u ook horen zeggen dat we na alle onrust duidelijk moeten zijn en dat diegenen die nu intensieve woonondersteuning hebben tijdens de week en die daar in de toekomst 365 dagen op willen kunnen rekenen, die garantie moeten krijgen. Dat is goed, dat is nodig en dat is duidelijk. We zitten in een jaar dat van enorm belang is. Gelukkig is het ook een jaar waarin het verworven extra budget navenant is.
Collega Van Malderen zegt dat hij een minister ziet die zich op de borst klopt en die aan het pochen is over de extra middelen. Dat heb ik niet gezien. Ik kan me wel inbeelden dat het overeind houden van dergelijke uitbreidingsbudgetten, van deze omvang, geen makkie is. Daarnaast is dat ook nog eens cruciaal wanneer we willen doen wat we ons hebben voorgenomen te gaan doen. Dat zal moeilijk blijven, maak u geen enkele illusie. We hebben dit niet gedaan om het onszelf moeilijk te maken. Ik herinner me nog de debatten bij de opstart van het decreet: we hebben dit gedaan met een aantal doelen voor ogen die de minister in het begin van zijn antwoord zeer duidelijk heeft omschreven.
Collega’s, vandaag liggen hier een heel aantal terechte vragen voor van mensen die in voorzieningen verblijven, van mensen met een zware zorgnood, met een complexe handicap, mensen die kunnen rekenen op mantelzorgers die hen helpen, mensen die ons aller respect verdienen, en dat laten we hun ook weten. Maar laten we niet vergeten dat daarnaast er ook nog een wachtlijst is met vele honderden, zo niet duizenden mensen die eveneens in situaties verkeren waarvan we allemaal zeggen: dit kan niet, dit kunnen we niet aanvaarden, dat mogen we niet laten gebeuren. Ook daar moeten we goed rekening houden met wat het uiteindelijke doel is. Er wordt hier niet rond de pot gedraaid en er wordt hier geen verhaal opgebouwd, er wordt heel duidelijk uitgelegd: ‘Waarvoor zijn we hier ook alweer allemaal mee begonnen, waarvoor dient het?’ Dan denk ik dat we groepen moeten onderscheiden, ook al leunen ze soms dicht tegen elkaar aan. Er zijn mensen die nood hebben aan een voltijdse voorziening. Er zijn mensen die hun eigen mogelijkheden hebben om zorg te kopen. Maar het feit blijft dat er op dit moment te veel mensen ongelooflijk vastzitten op een wachtlijst. Daarom is er niet alleen de omwenteling in het systeem, maar ook het nodige budget.
Ik wil in dit verhaal nog inbrengen dat de communicatie naar gebruikers, betrokkenen, familieleden en voorzieningen, enorm belangrijk is. Het is een heel complex verhaal, het gaat over wat hen het meest aanbelangt. Voor mensen met een handicap gaat het over hun eigen zorg, hun eigen budget. Of nog erger: het gaat over mensen hun kind en zijn zorg en zijn budget. De communicatie is wat mij betreft niet alleen informeren, maar communiceren. Het is mijn overtuiging dat we op het vlak van de communicatie nog kunnen groeien. Dan kunnen we de komende dagen, weken en maanden – we zitten in het heetst van de strijd – veel onrust sneller capteren en kunnen we duidelijker zijn. Feitelijk zal alles wel kloppen, maar de echte empathie en inleving ontbreekt in de voorbeelden die ons bereiken. Minister, u hebt dat benadrukt.
Families van mensen met een handicap dragen veel. Daar deel ik de mening van collega Van Malderen. Voorzieningen zijn ook al zeer flexibel, vaak spontaan. Met al die partners kan tot een coherenter en sterker verhaal gekomen worden als we echt inzetten op die communicatie. Minister, ik wil u vragen wat de mogelijkheden zijn om hierin stappen te ondernemen. Het is geen melig verhaal over iets mooi inkleden. Het gaat echt over mensen met heel terechte vragen en onrust. U zegt nu: ‘We gaan dat oplossen’. Ik stel me de vraag waarom dat niet eerder op een andere manier naar die mensen gecommuniceerd is, bij eender wie ze terechtkomen met hun vraag.
Mevrouw Van der Vloet heeft het woord.
Minister, dit is niet nieuw. Op 27 april heb ik hier al een actuele vraag over gesteld. De vraag van mevrouw Jans naar duidelijke communicatie heb ik toen ook al gesteld. Ik vroeg om duidelijke communicatie met de ouders. U zegt dat er rond de tafel is gezeten met de ouders en een vertegenwoordiging van de ouders. Daar ben ik zeer tevreden mee, maar als ik zie dat er nog zo veel ongerustheid en onduidelijkheid is, vraag ik me af of de communicatie met de ouders wel duidelijk genoeg was. Kunt u meer uitleg geven over al die overlegmomenten? Ik denk dat er nog ergens iets schort en dat de duidelijkheid niet tot bij alle ouders komt. Anders hadden we deze ongerustheid nu niet gehad.
Mijn tweede vraag toen ging over de flexibele opvang voor de kleine, plotse meervraag. Daarover zegt u dat degenen die nu op weekdagen in de voorzieningen zijn, de waarborg moeten krijgen voor 365 dagen. Dat is zeer positief. Dat zal heel wat ongerustheid wegnemen. De vraag is natuurlijk hoe we dat gaan doen. Hoe zal dat financieel allemaal in orde komen?
Het is heel goed dat we dat nu gaan bekijken voor de mensen die nu in de voorzieningen zijn, maar wat met al die mensen die nu nog gaan komen? We horen nu al ouders van minderjarigen die zich afvragen of ze hun zoon toch op internaat moeten sturen. Ze maken de bedenking dat ze die nu al meer moeten wegbrengen. Hij kan dat weliswaar niet aan, maar dan krijgen ze misschien meer budget, waardoor ze meer ademruimte hebben om alles te regelen.
Dat zal ook zo zijn bij de meerderjarigen. De mensen gaan meer vragen dan nodig. En dat kan niet de bedoeling zijn. Daarom is het heel goed om na te denken over hoe we dat kortverblijf nu gaan invullen, en om daar duidelijk over te communiceren. Een kortverblijf moet iets zijn waar mensen heel soepel een beroep op kunnen doen. Valt er iemand weg uit de thuissituatie, dan moet daar x-aantal dagen een kortverblijf voor mogelijk zijn. Daarmee zou er al wat ongerustheid weggenomen worden.
De bovengebruikelijke zorg moet ook veel harder in rekening gebracht worden. U zegt dat u die in rekening zult brengen, omdat ze daardoor een prioriteit hoger kunnen schakelen. Dat is al heel positief, maar ik zou nog een stap verder willen gaan. Kan er niet bekeken worden of de bovengebruikelijke zorg kan worden opgenomen als criterium bij de noodsituaties? Als je nu naar de criteria van de noodsituaties kijkt, is dat echt wel de heel grote nood. Dan moeten al bijna de beide ouders gestorven zijn of mag er geen broer of zus meer leven die die zorg eventueel kan opnemen.
Als je als tachtigjarige al vijftig of zestig jaar voor iemand hebt gezorgd, dan heeft dat ons ook al veel minder gekost. Wij mogen dat echt wel belonen en aan die mensen zekerheid geven: als jullie, of een van jullie beiden, er niet meer is, dan hebben we die bovengebruikelijke zorg die we in rekening nemen en dan moeten jullie niet meer wachten op zorg, dan krijgen jullie dat meteen. Als we die twee aspecten – enerzijds het kortverblijf, als stok achter de deur voor iedereen, en anderzijds de bovengebruikelijke zorg – kunnen tillen tot bij de noodsituaties, denk ik dat er een heel grote ongerustheid bij heel veel mensen wordt weggenomen, niet enkel voor de mensen die nu in de voorzieningen zijn, maar ook voor al die aanvragen van meerderjarigen, en ook de minderjarigen, dat die niet meer gaan vragen dan nodig is. Dat is waar we naartoe willen. Zij willen gewoon wat ze nu willen, maar ze mogen niet meer vragen. Ze mogen hun kinderen niet zeven dagen naar een voorziening sturen, terwijl ze dat eigenlijk niet willen. Ik vind dat wij die zorggarantie moeten kunnen bieden.
En dan is er inderdaad nog het punt van de duidelijke communicatie. Daar kan nog wel een tandje bij worden gestoken. Het is logisch dat er vragen komen, want het is een hele omschakeling. Dat beseffen we allemaal. Maar ik denk dat er toch nog een tandje bij kan worden gestoken op het vlak van communicatie.
De heer Depoortere heeft het woord.
Minister, niemand zal ontkennen dat de omschakeling van persoonlijkeassistentiebudget naar persoonsvolgend budget gigantisch is. Dat daar een aantal praktische problemen uit voortvloeien, zal ook niemand ontkennen. Maar u zult wel moeten erkennen dat het tot ongerustheid en paniek leidt bij sommige mensen. De mail die we allemaal gekregen hebben van ouders die zich ongerust maken over de zorg voor hun kind, komt niet uit de lucht vallen. Dat is net doordat er een omschakeling bezig is, de grote transitie die de overheid op touw zet.
De kern is volgens mij de communicatie. De onrust en de paniek die ontstaan bij een omschakeling van zo’n grote omvang, moeten op een of andere manier goed gekaderd worden. Ik denk dat de overheid zich daar te weinig om bekommerd heeft. De regering en u in het bijzonder moeten daar een tandje bij steken. Zeker als er een aantal oplossingen in de maak zijn, zou dat een groot stuk van de ongerustheid moeten kunnen wegnemen.
De kern van heel het probleem is dus vooral de kloof tussen burger en politiek, nog maar eens. De communicatie tussen de overheid en de burger moet dringend verbeteren.
Mevrouw Taelman heeft het woord.
Collega’s, ik wil nog op één aspect ingaan. Ik denk dat iedereen veel begrip en empathie heeft voor de ongerustheid van de ouders. Als je een ouder van een gehandicapt kind bent, is de vraag waar je elke dag mee zit en die altijd in je achterhoofd zit: wat met mijn kind als ik het niet meer aankan? Wat met mijn kind als ik er niet meer ben? Daarom begrijpen wij allemaal dat die mensen in angst en ongerustheid leven. De collega’s benadrukken dan ook terecht dat communicatie met die ouders cruciaal is. Daar moet inderdaad duidelijkheid over geschapen worden.
Minister, ik hoor u tot twee of drie keer toe zeggen dat we aan die ouders de waarborg moeten geven. Dat is cruciaal. Ik ben dan ook heel blij dat u dat herhaalt. Die boodschap moet ook aan de ouders gegeven worden. Dan zal al een heel stuk van de ongerustheid weggenomen worden.
Ik sluit me ook nog aan bij wat collega Jans heeft gezegd. We mogen niet vergeten dat we naar een rationeel gebruik van de middelen moeten en dat we ook oog moeten hebben voor de ouders die nog geen ondersteuning hebben. De schaarse middelen die er zijn, moeten ook goed gebruikt worden. Dat is een moeilijke evenwichtsoefening, maar daar moet ook rekening mee worden gehouden.
Ik hoor u zeggen dat we een waarborg moeten geven. Laat ons daar dan ook duidelijk over communiceren.
Met betrekking tot de wijzigende ondersteuningsnood hebt u gezegd dat er prioriteit wordt gegeven. Dat mag volgens mij geen grote administratieve rompslomp met zich meebrengen voor de gebruikers. Dat moet heel simpel en eenvoudig zijn en mag ook niet lang duren. Als daar ook nog garanties en waarborgen kunnen worden gegeven, denk ik dat we al een heel stuk verder zijn.
Aansluitend bij wat de collega’s zeggen, wil ik dus vragen om duidelijke communicatie met de mensen over wat er hier gezegd wordt.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega’s, ik denk eerlijk gezegd dat ik alles behalve de indruk gegeven heb dat ik hier nu erg triomfalistisch zit. Dit is een zeer moeilijke, maar ambitieuze oefening, die door het parlement in de vorige legislatuur is goedgekeurd en waar we in deze legislatuur aan gewerkt hebben. Dat is allemaal gebeurd vanuit de terechte bekommernis van zeer velen – dat is echt geen monopolie van de ene of de andere partij – dat wij aan die situatie een fundamenteel ander antwoord moeten geven dan wat we in de opeenvolgende regeringen en legislaturen hebben gedaan.
Ik maak me daar weinig of geen illusies over: het zal jaren duren voordat dat nieuwe systeem op kruissnelheid is en gestabiliseerd is, en dat het effect dermate vertrouwenwekkend is dat mensen de juiste zorg vragen en krijgen, en dat doen vanuit de innerlijke gerustheid en het vertrouwen dat als er nieuwe situaties ontstaan, het systeem dat nieuwe aanbod ook zal mobiliseren. Dat is de kern van dat verhaal. Die omslag moeten wij maken.
Mevrouw Van den Brandt, dit is niet het inschalingssysteem van het nieuwe persoonsvolgende financieringssysteem. Dit is de techniek die, met akkoord van alle stakeholders, is gebruikt om de mensen die in het huidige gefinancierde aanbod zitten, een startpositie te geven, een rugzak waarbij ze eventueel hun recht kunnen gebruiken om uit het systeem te stappen van het aanbod dat hen nu bedient, en zelf te kijken hoe ze die zorg gaan organiseren. Dat is de oefening die nu gebeurd is.
De huidige zorggebruikers zullen, als zij van oordeel zijn dat dat ingeschaalde budget niet adequaat is om hun zorg te organiseren, perfect in staat zijn, zoals iedereen, om de juiste vraag opnieuw te stellen en te kijken of daar supplementaire budgetten voor moeten worden gemobiliseerd. De criteria die dan gehanteerd moeten worden, zijn precies dezelfde voor al degenen die zich melden en die een vraag hebben naar handicapspecifieke ondersteuning, zoals we dat in trap twee noemen.
Maar het is juist: de startpositie is binnen de enveloppe die het VAPH nu besteedt aan de zorg voor de mensen die nu van de zorg gebruikmaken. Dat gaat niemand de kans ontnemen om het te vragen. Je krijgt de absolute zekerheid. Je krijgt de continuïteit die er moet zijn: waar je nu bent, daar blijf je verzekerd van alles wat nu voor jou gemobiliseerd wordt. Daar wordt geen letter van afgedaan.
Dan kom ik bij de mensen die intensieve woonondersteuning gebruiken in een systeem van vijf dagen op vijf. Dat is historisch afkomstig uit een systeem waarbij je inderdaad toegelaten afwezigheidsdagen hebt. Maar vanuit het perspectief van de ouders zijn dat niet de toegelaten afwezigheidsdagen. Zij zeggen gewoon: ik zorg voor mijn kind en ik wil dat het in het weekend thuis is. Dat is niet de administratieve taal van het VAPH die in die mensen hun hoofd speelt. Voor die mensen zeg ik: in het engagement dat wij nemen rond de continuïteit, zit ook de zekerheid dat je, als je het thuis om een of andere reden niet meer kunt bolwerken, zeven dagen op zeven die intensieve woonondersteuning zult krijgen.
We zullen dat moeten opnemen in het besluit over de vergunde zorgaanbieders. Ik ben ervan overtuigd dat er al voldoende mechanismen zijn om een belangrijk stuk van die eventuele financiële consequenties voor de voorzieningen op te vangen. Er zullen situaties zijn die je met de noodsituatie kunt invullen, maar dat zullen ze niet allemaal zijn. Er zullen mogelijkheden van kortverblijf kunnen zijn die kunnen worden aangewend. En dan moeten we zien of er in het waarborgen van die zeven dagen op zeven nog een aantal situaties zijn waarvoor er budgettair moet worden gekeken wat daarvoor moet worden uitgetrokken. Maar ik ben er persoonlijk van overtuigd dat dat niet zulke zeer grote budgettaire consequenties zijn. Ik hoor bij de voorzieningen dat ze zich realiseren dat als je met hart en ziel voor iemand zorgt, je op een bepaald moment ook de bereidheid hebt om ook in weekendopvang te gaan.
We gaan met de voorzieningen het gesprek aan. Ik ga dat niet afdoen als een akkefietje. Dat is een ernstige zaak. Maar ten opzichte van de gebruiker en zijn familie denk ik dat we het resultaat moeten borgen. En dat is: je kunt zeker zijn dat er zeven dagen op zeven opvang zal zijn.
Die voorzieningen doen natuurlijk geweldige inspanningen. Die hebben gebruikgemaakt van de flexibilisering van de beschikbare middelen om meer capaciteit te genereren, meer op maat te werken. Ik ga dat absoluut niet minimaliseren. Er zijn er zeer velen in de sector die de laatste jaren in heel die transitie al een belangrijke inspanning hebben gedaan.
Als ik op het einde van mijn betoog naar de punctuele en soms pijnlijke en beklijvende situatie heb verwezen, heb ik niet verwezen naar deze vraag, voor alle duidelijkheid. Deze vraag is voor mij geen punctuele aangelegenheid. Het is een fundamentele vraag, en de ombudsman heeft volgens mij ook terecht gezegd dat men moet nagaan hoe men aan die verwachtingen van die mensen een antwoord kan geven. Ik heb het over het feit dat wij in de loop van de voorbije weken ook allemaal zijn geconfronteerd met de situatie. We zijn het er allemaal over eens dat er een oplossing moet komen, maar laat ons niet vergeten dat voor een aantal van die situaties, je niet alleen moet inzetten op concrete antwoorden op de korte termijn – hoe essentieel dat ook is – maar dat het fundamentele hervormingen vraagt om dat soort situaties in de toekomst op een fundamentele manier te kunnen beantwoorden. Ik pleit er dus voor om het plan consequent verder uit te voeren en niet te vervallen in een stop-and-gopolitiek omdat het enkel zeer contraproductief zal zijn.
Een aantal onder u hebben verwezen naar suggesties over flexibiliteit en over de manier waarop instellingen toch zouden kunnen inspelen op nieuwe situaties. Dames en heren, wij hebben in de voorbije maanden uiteraard met de ouders, de gebruikersverenigingen, de voorzieningen gesproken. Er is een uitdrukkelijke bereidheid van alle voorzieningen om opvang te bieden wanneer het plots niet gaat. Daar maakt niemand in de sector – daar maak ik me sterk over – een punt van. Het is op het raadgevend comité besproken. Het is zelfs besproken als een aanbeveling voor de dienstverleningsovereenkomsten die kunnen worden afgesloten.
Het punt waarover het nu gaat, gaat wat mij betreft, iets verder dan dat. Het gaat over de vraag: ik wil de zekerheid dat als het thuis niet meer gaat, ik kan rekenen op een verblijf, zeven dagen op zeven, in een voorziening. Dat is voor mij een dimensie meer dan wat geen betoog hoeft omdat voorzieningen zich echt bewust zijn van de flexibiliteit die van hen wordt verwacht. Hier moeten we volgens mij iets duidelijker zijn, en ik durf zelfs te zeggen dat de meeste voorzieningen het er absoluut mee eens zijn dat ze het engagement zullen moeten kunnen nemen.
Mevrouw van der Vloet, ik ben het er absoluut mee eens dat als je wilt vermijden dat mensen onmiddellijk een beroep moeten doen op de zwaarste ondersteuningsnoden, je een rechtstreeks toegankelijk aanbod, kortverblijf, basisondersteuningsbudget moet organiseren waardoor mensen zonder veel administratie toegang krijgen tot ondersteuning op maat zoals ze het zelf willen organiseren. Dat is een inherent deel van het plan. Als je dat niet doet, verplicht je als het ware iedereen om vanaf het eerste moment een zware procedure en inschaling te doen, terwijl we hopen dat door zoveel mogelijk mensen die ondersteuning op een informelere manier te kunnen bieden, we de zekerheid van diegenen die op meer een beroep moeten doen, ook veel groter kunnen maken.
Ik denk dat we duidelijk moeten reageren op de signalen van de ouders van kinderen die in die voorzieningen verblijven en die de intensieve ondersteuning gebruiken. De manier waarop we dat engagement waarmaken, moeten we met de voorzieningen bespreken. Ik maak me sterk dat we het kunnen oplossen. Ik hoop dat hiermee ook het signaal is gegeven dat we met deze operatie gaan voor meer zorggarantie. Dat moeten we heel duidelijk maken aan iedereen die daarbij betrokken is.
Collega’s, je kunt veel zeggen over de communicatie. Dé communicatie – dit is het budget om van start te gaan als je zou beslissen om een eigen persoonsvolgende techniek te volgen – naar diegenen die nu in de inschalingsoperatie zijn betrokken, moet nog gebeuren. Die moet nog gebeuren en zal in de volgende maanden moeten gebeuren aan de hand van de resultaten en van wat we als omkadering kunnen geven. Ik ben het er absoluut mee eens dat die communicatie zeer zorgvuldig zal moeten gebeuren om de mensen ook heel duidelijk te maken wat hun individuele positie is.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, u hebt een ongelooflijke kans gemist om mantelzorgers te erkennen in het belangrijke en warme werk dat zij doen, in hun ongelooflijke inzet.
Verschillende collega’s hebben het over communicatie die meer empathisch moet zijn, die meer inlevend moet zijn. Voor mij gaat het dieper: het toont aan hoe blind ons beleid vaak is voor mantelzorgers. Mantelzorgers zijn de laatste jaren met 12 procent gedaald. Dat is niet zonder reden. Iedereen moet harder en meer werken. De dupe daarvan zijn de mantelzorgers en de mensen die moeten rekenen op mantelzorg. Mantelzorg staat voor 22 miljard euro. Als de overheid al die zorg moet overnemen, zijn we collectief failliet. De ongelooflijke inzet van die mantelzorgers is waanzinnig. Deze episode heeft vooral getoond hoe u blind bent voor deze mantelzorgers. U hebt hen in onzekerheid gebracht. Nu moet er een schadeherstelling gebeuren. Nu moeten we zeggen dat het zo niet bedoeld was en dat ze die garantie wel krijgen, maar het is te laat. Die garantie had er van bij de start moeten zijn.
Collega’s, er wordt ook gezegd dat we moeten denken aan al die mensen op de wachtlijst. Het gaat niet om honderden mensen, maar om 14.000 meerderjarige mensen met een beperking die op een wachtlijst staan. Ook zo’n 4000 tot 5000 minderjarigen staan op een wachtlijst. Deze mensen staan op een wachtlijst voor aangepaste zorg. Wat we niet mogen doen – en ik vind dat heel belangrijk –, is deze mensen tegen elkaar opzetten. Wat we niet mogen doen, is tegen mensen die al zorg krijgen, zeggen dat ze wat minder krijgen omdat er nog zoveel mensen op de wachtlijst staan. Neen, de vraag van zowel de mensen op een wachtlijst, als de mensen die al zorg krijgen naar een volwaardige ondersteuning, is legitiem en terecht. Beide vragen zijn elkaar waard. Ik heb er moeite mee om te zeggen dat het met wat minder moet omdat er zoveel mensen op de wachtlijst zijn. Het moet het engagement van deze regering zijn om beide groepen een antwoord te bieden.
Het antwoord dat wordt geboden aan de mensen op de wachtlijst, is ook bijzonder cynisch. U hebt zelf gezegd dat het BOB, de 300 euro per maand die volgens het decreet bedoeld is voor mensen met een lichte ondersteuningsvraag, nu wordt toegekend aan mensen die al heel lang op een wachtlijst staan, vaak met een heel zware ondersteuningsvraag. We geven dus eigenlijk een troostprijs aan mensen in plaats van een reële zorgnoodondersteuning. Ook daar botst u met de visie van uw eigen decreet.
Ik kan alleen maar vaststellen dat zowel de manier waarop het BOB wordt toegekend als de manier waarop de PVF wordt ingevoerd, momenteel indruist tegen uw eigen principes waar u hard voor hebt gevochten en waar Groen ook achterstaat.
U hebt mij gezegd dat het geen inschalingsoperatie is. U hebt in uw slotrepliek gezegd dat “met deze inschalingsoperatie nog veel moet gebeuren”. Als ik het geen inschaling mag noemen, mag u het ook niet doen. En als dit geen inschaling is, toont het nog eens zo hard aan waarom deze operatie niet loopt zoals het moet. Dit moet wel een inschalingsoperatie zijn. Dit moet wel een manier zijn om die grote groep mensen in het nieuwe systeem te zetten, want deze horde zullen we maar één keer nemen. Als dit geen inschaling is en als mensen achteraf, als ze niet content zijn, nog kunnen kiezen om wel in te schalen, dan is het wel een bijzonder gekke communicatie die u geeft. Ik hoop dat u de operatie wel als volwaardig ziet en dat de operatie, in de mate van het mogelijke, een volledige erkenning zal zijn van alle cirkels die er zijn. Dat u de mantelzorg en alle informele zorg in rekening neemt, erkent en beloont en eindelijk het respect geeft dat men verdient.
De heer Van Malderen heeft het woord.
Voorzitter, woorden genoeg, maar waarom zijn zoveel mensen dan zo ongerust? Omdat er gewoonweg geen daden zijn. Minister, u hebt alweer geen klare antwoorden gegeven waar mensen concreet op wachten.
De eerste hamvraag is en blijft – en dat is al heel lang een vraag die blijft hangen: werkt mantelzorg hinderend in de garantie dat je de zorg krijgt in functie van de zorgzwaarte op het moment dat je die nodig hebt? Die vraag wordt door iedereen, ook door u, beantwoord met: ‘Dat kan en mag niet de bedoeling zijn.’ Ik denk dat we het daar allemaal over eens zijn. We zouden die vragen die gesteld zijn vanuit de meerderheid en de oppositie niet stellen als dat nu net vandaag op het terrein wel gebeurt. Minister, u vraagt geduld omdat er een fundamentele transitie bezig is. Hoe kunt u nu een fundamentele transitie opzetten als u zelf het draagvlak van die transitie onderuithaalt door eigenlijk iets te doen wat fundamenteel ingaat tegen de basisprincipes van uw eigen beleid dat u claimt te voeren? Dat is wat hier vandaag gebeurt. U haalt zelf het draagvlak voor uw hervorming onderuit.
Nog dit: mensen de garantie bieden dat zijzelf of hun kinderen de zorg zullen krijgen die ze nodig hebben op het moment dat men die mantelzorg niet meer kan aanspreken of niet meer zoveel kan aanspreken, is de beste garantie voor mensen die op de wachtlijst staan dat zij aan bod komen. Dat betekent dat we het systeem niet gaan overbevragen. Laat ons geen tegenstellingen creëren die er niet zijn. Zorggarantie bieden is zowel goed voor diegenen die vandaag al in het systeem zitten als voor diegenen die aan het wachten zijn. Eigenlijk staat dat ook al met zoveel woorden in de Perspectiefnota 2020.
Dan blijft de vraag – mevrouw van der Vloet heeft ze gesteld, en ook mevrouw Jans heeft ze gesteld – hoe we de garantie gaan bieden dat mensen die 365 dagen op 365 zorg nodig hebben, die ook zullen krijgen. U hebt in fine verwezen naar het besluit rond de zorgaanbieders. Het blijft de vraag hoe u dat ziet in combinatie met de urgentiegroepen waarvan mevrouw van der Vloet terecht heeft gezegd dat het al een heel dramatische terugval moet zijn in aanbod vanuit de mantelzorg om effectief die urgentie te krijgen. Ik vind een bondgenoot in mevrouw van der Vloet. Binnen welke termijn ziet u het besluit als de doorlooptijd van dossiers? De aanleiding van dit debat is de situatie van een gezin met mensen van 81 jaar. Als er plots iets gebeurt, binnen welke termijn kunt u die garantie geven? Hoe gaat u dat doen?
Minister, ik kan alleen maar vaststellen dat u hier al een jaar geleden voor bent gewaarschuwd via het raadgevend comité. Ondertussen hebt u klaarblijkelijk nog geen stappen gezet. Het blijft bij woorden.
Ik wil niet bitter worden. Ik wil vooral blij zijn omdat hier vandaag een signaal is gegeven dat u gewoon niet kunt negeren. Kamerbreed heeft het parlement, bijna in unanimiteit, u de opdracht gegeven om dit anders en beter te doen. Mevrouw Jans heeft gewezen op het gebrek aan empathie. Iedereen heeft iets gezegd over de communicatie. Ik ben het daarmee eens, maar het zal meer moeten zijn dan louter de communicatie, want we hebben allemaal gewezen op de noden. Minister, u kunt dit niet naast u neerleggen. U kunt geen geduld vragen omwille van de grote transitie, u moet vandaag concrete oplossingen bieden aan concrete vragen van mensen. Ik verwacht dat u dat op korte termijn ook doet.
De interpellatie en de vraag om uitleg zijn afgehandeld.