Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over het effect van de aangepaste regelgeving in het kader van de minimumpakketten
Verslag
Mevrouw Celis heeft het woord.
Scholen stellen leerkrachten aan op basis van het lestijdenpakket dat zij ieder jaar ontvangen. Dit lestijdenpakket wordt via een formule berekend en houdt rekening met onder andere het aantal leerlingen dat in het voorgaande schooljaar op 1 februari is ingeschreven in de school in kwestie.
Sommige scholen kunnen bovenop dit lestijdenpakket nog een extra pakket uren ontvangen, onder de vorm van de zogenaamde ‘minimumpakketten’. De bedoeling van een minimumpakket is scholen te ondersteunen die een daling van het aantal leerlingen kennen in bepaalde studierichtingen. Minimumpakketten worden doorgaans ook toegekend aan kleine scholen die in bepaalde regio’s de concurrentie moeten aangaan met grotere scholen uit andere netten. In die zin dragen minimumpakketten bij tot het verzekeren van de vrije schoolkeuze, de diversiteit in het studieaanbod van kleinere scholen en de bestaanszekerheid van scholen in bepaalde regio’s.
Het Rekenhof stelde in 2010 vast dat het gebruik van de minimumpakketten niet overal even correct verloopt. Zo merkte het Rekenhof op dat sommige scholen de toegekende uren uit het minimumpakket vaak gebruiken voor andere studierichtingen, onderwijsvormen of graden dan het structuuronderdeel en de leerlingengroepen waarvoor ze eigenlijk bedoeld zijn. Het Rekenhof vult hierbij aan dat de meerwaarde van de minimumpakketten, dus het aantal extra lesuren, voor sommige scholen aanzienlijk groot is. Zo zou de meerwaarde bovenop het normale lesurenpakket voor scholen tussen 3 en 38 procent liggen, het gemiddelde bedraagt 12 procent.
Sinds het schooljaar 2015-2016 geldt er een extra voorwaarde voor de aanvraag van minimumpakketten, namelijk de verklaring op eer dat geen leerlingen worden geweigerd wegens capaciteit of volzetverklaring in een structuuronderdeel dat onder het minimumpakket valt.
In uw antwoord op een vorige vraag om uitleg, nummer 680, van collega De Meyer, gaf u aan dat er nog heel wat onduidelijkheid bestaat rond de manier waarop de minimumpakketten worden gebruikt in de praktijk. U kondigde hierbij een aantal maatregelen aan. Zo zou u uw administratie de opdracht geven om een monitoring op te starten om de beweging van de minimumpakketten in kaart te brengen en overwoog u ook een regelgevend initiatief met betrekking tot scholen die voor een welbepaalde graad of onderwijsvorm minimumpakketten ontvangen en die daarbinnen structuuronderdelen volzet verklaren. Kunt u een stand van zaken leveren omtrent de maatregelen die u aangekondigd hebt in het antwoord op die vraag om uitleg?
Heeft uw administratie de aangekondigde monitoring reeds afgerond? Zo ja, wat zijn de resultaten?
Overweegt u nog bijkomende regelgevende initiatieven omtrent de vastgestelde problemen met de minimumpakketten?
De heer De Meyer heeft het woord.
Op basis van het aantal leerlingen per richting op 1 februari berekent men de middelen die een school krijgt om het volgend schooljaar te organiseren. Om de vrijheid van onderwijs te garanderen, wordt daarbij ook eventueel in minimumpakketten voorzien. Die worden toegekend als er voldoende afstand ligt tussen scholen van hetzelfde net met eenzelfde aanbod.
Zulke minimumpakketten kunnen veel geld kosten, en uit bedenkingen van het Rekenhof van 2010 bleek al dat ze soms oneigenlijk gebruikt werden. Sindsdien heb ik over deze materie geregeld informatie opgevraagd die we later in de commissie op de agenda hebben geplaatst.
Bij de behandeling in de commissie heb ik enkele keren aangestipt dat er wel degelijk mogelijkheden zijn om oneigenlijk gebruik van minimumpakketten gedeeltelijk te voorkomen. Men kan bijvoorbeeld een school die minimumpakketten krijgt, verbieden om bepaalde studierichtingen ‘vol te verklaren’ – een techniek waarmee de minimumpakketten als het ware permanent worden.
Bij de bespreking van mijn laatste vraag engageerde de minister zich ertoe om in dat geval volverklaringen te verbieden, en die maatregel is ondertussen ook doorgevoerd. In het besluit van de Vlaamse Regering van 31 juli 1990, laatst gewijzigd op 5 oktober 2016, werd daartoe in hoofdstuk II, artikel 4, paragraaf 7bis, een puntje 4° toegevoegd, dat een verklaring op erewoord vereist. De voorwaarde werd op 24 juni 2016 ook opgenomen in omzendbrief SO55 over de organisatie van het secundair onderwijs. Ik dank u ervoor dat u dit hebt uitgevoerd in opvolging van onze bezorgdheid.
Ziet u een evolutie in het totale aantal jaarlijks toegekende urenpakketten en in de aantallen scholen die er gebruik van maken? Is er een significant verschil tussen de getallen van het schooljaar 2016-2017 en vorige schooljaren? Is er een meetbaar effect van de beleidsmaatregel die aan scholen met minimumpakketten verbiedt om bepaalde structuuronderdelen vol te verklaren?
Minister Crevits heeft het woord.
De maatregelen in kwestie situeren zich op drie vlakken. Eerste vlak is de invoering van een extra voorwaarde om aanspraak te kunnen maken op een minimumpakket, namelijk geen volzetverklaringen. Deze voorwaarde werd opgenomen in het besluit van de Vlaamse Regering van 31 juli 1990, meer bepaald via het systeem van verklaringen op eer van het schoolbestuur. Juridisch-technisch is het volgens mij sterker deze niet-volzetverklaringen te plaatsen bij de weigeringsgronden – dus de uitzondering op mogelijke weigering – binnen de context van het inschrijvingsrecht door de weigering van leerlingen op basis van capaciteit of volzetverklaring in een structuuronderdeel onmogelijk te maken. Op die wijze verdwijnt ook de administratieve planlast die met verklaringen op eer gepaard gaat. Zonder dat ik inhoudelijk aan de maatregel wil raken, wil ik deze decretale verankering via Onderwijsdecreet XXVII doorvoeren.
Tweede maatregel betreft het nieuwe financieringsmodel. In het licht van de modernisering van het secundair onderwijs gaan we na op welke manier we kunnen financieren. Opdat een dergelijk model meer definitieve vorm kan krijgen, is de matrix essentieel. Zoals u weet, is deze matrix in volle ontwikkeling. Zodra die er is, kunnen we de financiering bekijken.
Derde maatregel is de monitoring om misbruiken tegen te gaan.
Ik heb de resultaten van de monitoring begin 2016 aangekondigd. Ik heb die geconcretiseerd op bepaalde vlakken. De eerste vraag was of er scholen zijn die voldoen aan twee voorwaarden die zouden kunnen wijzen op engineering. Ten eerste, hebben scholen op 1 september 2015 programmaties of overhevelingen van structuuronderdelen doorgevoerd binnen een bepaalde graad, waardoor ze per 1 februari 2016, de teldatum dus, aan de voorwaarden voldeden om in aanmerking te komen voor een minimumpakket? Ten tweede, zijn er scholen die een dergelijk minimumpakket niet hadden tijdens het schooljaar 2015-2016? In die situatie kan er van engineering sprake zijn. Wat is het resultaat van deze eerste screening? Op 82 scholen die minimumpakketten ontvangen, is er slechts 1 school die in bovenstaande situatie verkeert.
Tweede vraag was of de uren-leraar van een minimumpakket van een bepaalde graad of onderwijsvorm ook effectief aangewend worden binnen die graad of onderwijsvorm. Zo ja, dan is er geen sprake van afwending. Ik heb het cijfermateriaal voor u meegebracht. Het heeft betrekking op de minimumpakketten toegekend voor en aangewend binnen het schooljaar 2015-2016, aangezien de gegevens voor het schooljaar 2016-2017 nog niet volledig beschikbaar zijn. De gegevens zijn ook beperkt tot de tweede en derde graad, telkens per onderwijsvorm, aangezien de databank van de werkstations geen opsplitsing maakt tussen A-stroom en B-stroom van de eerste graad. De resultaten staan in een tabel die als bijlage 1 bij het verslag wordt gevoegd. Het gaat hier over nog niet-geverifieerde cijfers. Het is dan ook voorbarig om uit deze cijfers te concluderen dat scholen die uren minimumpakketten zonder meer afwenden.
Er zijn diverse redenen om als school minder uren dan de uren minimumpakket te investeren in de betrokken graad of onderwijsvorm. Ik denk aan het samen zetten van leerlingen over de graden en onderwijsvormen heen, de daling van het aantal leerlingen in de betrokken graad, de inkrimping van het studieaanbod of het feit dat sommige scholen maar een paar uur overdragen naar een andere graad dan waarvoor het minimumpakket is toegekend. Ook deze scholen zijn in de cijfers opgenomen.
In het kader van OD XXVII wil ik de regeling die nu bij besluit van de Vlaamse Regering geregeld werd waarbij de volzetverklaring enerzijds en toch een minimumpakket ontvangen anderzijds onmogelijk is, decretaal verankeren. Een verdere actie lijkt me niet opportuun, omdat we het financieringsmodel aan het bekijken zijn.
Wat betreft de evolutie in het aantal urenpakketten, zie ik geen grote verschillen. Ik heb de evolutie van de uren ook meegebracht in een tabel die als bijlage 2 bij het antwoord wordt gevoegd. Dat evolueert van 87 scholen en 23.000 uren-leraar in 2012 naar 82 scholen en 24.000 uren-leraar in 2016. Daar zitten dus geen grote fluctuaties in.
De effecten zijn nog niet meetbaar. De maatregel dat een school geen leerlingen mag weigeren in een structuuronderdeel van een graad waarvoor een minimumpakket is toegekend, is pas ingevoerd sinds 1 september 2016. Deze verklaringen op eer liggen ter inzage van verificatie, maar moeten niet standaard ingestuurd worden. We zullen de effecten maar zien als de verificatie is gebeurd. Ook via de jaarlijkse elektronische zending is er nog geen helder beeld, aangezien scholen die maar tegen 8 november moesten insturen. Het spreekt voor zich dat de analyses van deze data vandaag nog niet afgerond zijn.
Mevrouw Celis heeft het woord.
Minister, ik zal met veel belangstelling de toegevoegde schema’s bekijken. Ik heb genoteerd dat uit de monitoring blijkt dat op 82 scholen er één school een afwijking vertoont. Het Rekenhof was heel duidelijk dat er een aantal zaken zijn waar we ons verder mee moeten bezighouden. U zegt dat de effecten nog niet meetbaar zijn. Ik heb daar begrip voor. Het is wel erg belangrijk dat we er blijven over waken dat de toegekende uren gebruikt worden waarvoor ze dienen. Naast de mogelijke problemen die gemeld worden over het gebruik van de minimumpakketten zitten we ook nog met de coördinatie-uren in het volwassenenonderwijs. Ik weet dat dit een ander thema is, maar ook daar heb ik in het verleden vragen over gesteld. Ik wil heel duidelijk stellen dat heel velen er correct mee omgaan, maar indien er wanverhoudingen zijn of misbruik wordt vastgesteld, dan is het belangrijk om er te blijven over waken dat dit niet verder gebeurt.
De heer De Meyer heeft het woord.
Ik zal de tabellen met veel belangstelling bekijken. Het is mijn overtuiging dat onze vorige vraag en het antwoord dat u toen mondeling hebt gegeven en zeker de regelgeving die daarop volgde, reeds enig effect hebben. Ik ben ook tevreden dat dit decretaal zal worden verankerd in OD XXVII. Voor mij is het duidelijk: onderwijsvrijheid is belangrijk. Dat heeft soms een bepaalde kostprijs, maar de regelgeving moet op een correcte manier worden toegepast.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.