Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer De Meyer heeft het woord.
Minister, uit de antwoorden op mijn vroegere vragen over ziekteverlof in het onderwijs bleek overduidelijk dat psychosociale problemen een belangrijke oorzaak zijn van tijdelijke uitval in het onderwijs, maar ook dat die psychosociale problemen bij directies verhoudingsgewijs een grotere oorzaak van uitval zijn dan bij de rest van het onderwijspersoneel.
Wie de verschillende rapporten over ziekteverzuim bekijkt, stelt doorheen de jaren verschuivingen vast in de leeftijdsklassen, maar de algemene vaststelling blijft dezelfde. In alle leeftijdsklassen is het ziekteverzuim door psychosociale aandoeningen bij het directiepersoneel nagenoeg overal zo goed als anderhalve keer zo hoog als het algemene cijfer van verzuim. Ik geef slechts één voorbeeld. In 2014 waren in de leeftijdsklasse 46 tot 55 jaar in het algemeen bijna 34 procent van de afwezigheden aan psychosociale problemen toe te schrijven, terwijl het bij de categorie directiepersoneel in die leeftijdsklasse ging om meer dan 51 procent.
Het is al geruime tijd bekend dat de taak van een schooldirectie zwaar is en veelomvattend. In de begeleiding van jonge leerkrachten wordt op de scholen vaak gewerkt met coaching door mentoren of andere ervaren leerkrachten. Wordt er ook gedacht aan vormen van coaching voor beginnende directies? Zo ja, op welke wijze?
Is het nodig of wenselijk om ter voorkoming van uitval om psychosociale redenen meer aandacht te besteden aan het welbevinden van directiepersoneel op scholen? Zo ja, hoe? Met welke middelen? Wie wordt in het overleg betrokken?
Wordt met het oog op de klassering van de verschillende onderwijsberoepen naar al dan niet belastend het begrip ‘bevorderingsambt’ of ‘directeur’ beschouwd als een aparte categorie, die desgevallend in aanmerking komt voor een eigen berekeningswijze van de dienstjaren?
Minister Crevits heeft het woord.
Mijnheer De Meyer, u weet dat dit thema mij ook bijzonder bekommert. We hebben het hier vaak over de leerkracht en de manier waarop hij of zij moet kunnen functioneren, maar op mijn tochten door Vlaanderen is me duidelijk geworden hoe onwaarschijnlijk sterk het beleidsvoerend vermogen van de directeur in een school mee het verschil maakt.
We moeten in onze scholen inderdaad overal komen tot een dynamisch HR-beleid. Initiatieven die gericht zijn op de versterking van specifieke competenties op het vlak van onderwijskundig leiderschap en kwaliteitsbeleid van directies zijn zeer zeker van belang. Op het ogenblik organiseren de onderwijsverstrekkers en de koepels zelf opleidingen voor beginnende directeurs en voor professionalisering voor meer ervaren directeurs. Ik zie dat de participerende directeurs daarover zeer tevreden zijn.
De pedagogische begeleidingsdiensten dragen eveneens hun steentje bij tot de ondersteuning van startende directeurs. Dat is trouwens een van hun decretale opdrachten, en ik heb de indruk dat ze die opdracht ter harte nemen.
De schoolleider is ten slotte ook een van de thema’s die we samen met de sociale partners in het loopbaandebat behandelen. Dat is er trouwens op uitdrukkelijk verzoek van de sociale partners in gekomen.
Moeten we aandacht besteden aan het welbevinden van directiepersoneel? Zeer zeker. Vanuit de begeleidingscommissie van het convenant preventie en bescherming in het Vlaamse onderwijs hebben we een werkgroep psychosociale risico’s opgericht. Daarin zijn heel wat initiatieven uitgewerkt en ik geef u er eentje mee. Op de vernieuwde website gaat bijzondere aandacht naar de rol die schoolbesturen en directies spelen bij de preventie van psychosociale risico’s. Daarbij moet er natuurlijk ook aandacht zijn voor de positie van de directeur zelf. Enkele weken geleden was er een mooi interview op de radio. Daarin werd gezegd dat we de mond vol hebben over werkbaar werk, maar dat we ook zorg moeten dragen voor de persoon die de leiding heeft en voor de manier waarop die met zichzelf omgaat, zodat hij in staat is leiding te blijven geven. Daarom is het goed dat u de vraag stelt, mijnheer De Meyer. We moeten echt veel meer aandacht hebben voor de positie van de directeur en voor de versterking van zijn of haar onderwijskundig leiderschap.
Voor uw derde vraag kan ik verwijzen naar mijn antwoord van 16 oktober van dit jaar. Het Nationaal Pensioencomité keurde op 12 september 2016 een voortgangsrapport goed met daarin een aantal criteria die kunnen leiden tot de erkenning als zwaar beroep. Er zijn nog geen knopen doorgehakt, maar u weet dat ook de psychosociale belasting en de verantwoordelijkheid kunnen worden meegenomen. Het is dus best wel mogelijk dat de directeur daarin een autonome plaats krijgt. Dat is voer voor gesprekken in de komende maanden.
De heer De Meyer heeft het woord.
Uiteraard is het mij bekend, minister, dat ook de koepels heel wat vormingsinitiatieven voor hun directiepersoneel organiseren. Enkele directies hebben me enige tijd geleden eigenlijk gevraagd even dit signaal in de commissie te geven. Ze volgen de gesprekken die hier lopen over onderwijshervormingen en alles wat daarmee samenhangt en ze hebben het gevoel dat de samenleving en de onderwijswereld steeds meer van hen verwachten. Tegelijkertijd constateren we dat heel wat directies stoppen vóór ze de pensioenleeftijd bereiken. Ik heb dat ook in cijfers aangetoond gekregen.
Dat geeft een aanduiding, samen met de verslagen van het ziekteverlof, dat er toch een aantal punten zijn die we van nabij moeten volgen. Vandaar dat ik deze vraag naar voren wou brengen om nogmaals, minister, en u zegt dat ze uw bijzondere aandacht verdienen, de hele problematiek van het statuut van directiepersoneel onder uw aandacht te brengen.
Wat u zei over het pensioen is hoopgevend, maar ik heb bij een vorige vraag reeds gezegd: de onderhandelingen tussendoor zijn belangrijk, maar het meest essentiële is natuurlijk het eindresultaat.
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Minister, u zegt dat ik steeds op dezelfde nagel blijf kloppen. Ik ga dat blijven doen. De heer De Meyer trapt vandaag een open deur in. We hebben dit debat over de directies al heel vaak gevoerd. Ik ben heel erg blij dat iedereen hierover bezorgd is. De grootste problemen van de directies in de basisscholen blijven bestaan. Ik zal zeker niet in herhaling vallen, maar ik wil toch wel een belangrijk feit meegeven.
Ik heb een schriftelijke vraag gesteld aan de minister over de nascholingsbudgetten voor directies. In het secundair onderwijs liggen deze viermaal zo hoog als in het basisonderwijs. Ik ga niet de details in het algemeen geven, maar per directeur in het secundair onderwijs is er 5288 euro ter beschikking; in een basisschool is dat amper 1454 euro. Dat is een discrepantie. Ik vind dat vooral jammer omdat men die ondersteuning in het basisonderwijs nog veel meer nodig heeft dan in het secundair onderwijs.
De directies – zeker in de basisscholen – hebben veel te weinig tijd om zich te professionaliseren – ik heb dat al een paar keer herhaald – omdat ze zo druk bezig zijn met hun functie. Ze hebben ongelooflijk weinig tijd om dat te doen.
Minister, u vindt dat de directies er niet alleen voor mogen staan en u wilt dat verhelpen, maar er staan geen Vlaamse middelen tegenover. De schoolbesturen hebben inderdaad de vrijheid om de taken te herverdelen binnen de schoolgroep, maar ik denk dat we daadkrachtiger mogen zijn en zoeken hoe we de directeurs beter kunnen ondersteunen en kansen geven om zich beter na te scholen. Want nu gebeurt het nog al te veel, ook in de koepels die cursussen organiseren, dat de directeur ziek valt en persoon x lijkt het meest geschikt en wordt erin gegooid. Pas nadien heeft hij de kans om een opleiding te volgen, en dat is fout. Zorg voor een opvang voordien.
Voorzitter, we hebben in Schotland heel mooie voorbeelden gezien. We moeten in de komende weken en maanden fundamenteel en structureel het debat daarover voeren, en niet alleen naar aanleiding van een vraag om uitleg.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Voorzitter, de heer Vandenberghe neemt me de woorden uit de mond. De navorming van de directies is zeer belangrijk. Zo ontmoeten ze elkaar ook en kunnen ze in gesprek gaan. Daar kunnen wijze of nieuwe ideeën uit voortvloeien. Zo kunnen ze zich herbronnen. Dat doet een mens altijd deugd.
U zegt dat de leerkrachten dat positief ervaren. Zijn de opleidingen die worden gegeven door de verschillende koepels, een beetje gelijklopend? Worden ze op een officiële manier geëvalueerd en bijgestuurd?
Mevrouw Celis heeft het woord.
Minister, het zal u niet verbazen dat ik hier ook even het woord vraag, want het psychosociaal welzijn van onderwijspersoneelsleden en directies ligt mij na aan het hart. De reacties op de vraag van de heer De Meyer plezieren mij. Deze tonen het grote draagvlak in deze commissie om hieraan verder te werken.
Het belang daarvan, zeker wat betreft de directies, werd hier zeer duidelijk onderstreept vanuit de vraag die de heer De Meyer heeft gesteld en het antwoord dat u hebt gegeven, minister. Het is zeer belangrijk in het kader van de bestuurlijke optimalisatie dat een aantal stimuli gegeven worden, dat er een ruim kader wordt opgezet waardoor er niet alleen een goede begeleiding is voor potentiële directieleden, maar dat er ook kandidaten worden gevonden die met voldoende ruggensteun en opvolging in het veld kunnen worden gestuurd. Dat moet een element zijn dat ons op termijn heel wat verder gaat brengen in het professionaliseren en optimaliseren van bestuurlijke taken binnen het onderwijs.
De heer Daniëls heeft het woord.
In een vroeger professioneel bestaan heb ik het BDB-project gedaan (beginnende directeurs basisonderwijs). We leerden BDB’s twee belangrijke zaken aan. Ten eerste leerden we hun de deleteknop van hun computer te gebruiken, omdat ze werden bestookt met talloze zaken en niet meer wisten wat moest en wat niet moest en wie het had gestuurd. Ten tweede leerden we hun om zelf kritisch en nadenkend te worden, zodat ze zelf omzendbrieven konden raadplegen, zelf de contacten kenden van de schoolbegeleiding, zelf terecht konden bij werkstations om op die manier zelf hun kennis op te bouwen. Zo leerden ze niet meer permanent afhankelijk te zijn van anderen, van de goodwill van anderen, om bepaalde informatie te krijgen.
De ronde van de directeurs en de ronde van Vlaanderen waren absoluut zeer goede zaken vanuit de administratie. Schooldirect is een zeer goed instrument om schooldirecteurs zo goed mogelijk op te leiden. Ik denk dat er daarnaast nog zaken nodig zijn vóór men in de job stapt. Vroeger hadden we nog de DHOS-cursussen (Diploma Hogere Opvoedkundige Studiën). Er zijn nog altijd opleidingen, maar we moeten eens kijken naar de ‘hands-on’ en de realiteit die op een directeur afkomen. De opleidingen mogen niet te steriel zijn. Dat is aanvullend op de tussenkomsten van mijn collega’s.
Minister, ik vind het belangrijk om na te gaan welke competenties mensen nodig hebben om deze functie op een goede manier in te vullen. Het zijn andere competenties dan we vandaag hebben opgenomen in de bekwaamheidsbewijzen die we vooropstellen voor directiefuncties. Voor een directiefunctie moet men een bachelor of een master hebben, afhankelijk van het niveau waar men wil terechtkomen, en een pedagogische bekwaamheid hebben. Om een school te leiden, zijn andere competenties vereist dan goed les kunnen geven.
Ik ken een topmanager die – omdat het bedrijf sloot – geïnteresseerd was om als burgerlijk ingenieur met een enorme managementervaring de stap te zetten naar het onderwijs. Hij heeft een pedagogische opleiding moeten volgen, niet om les te kunnen geven, maar om een school te leiden, wat hij vandaag op een schitterende manier doet. Ik ken een bachelor die een rusthuis prima heeft geleid, de stap wil zetten naar het onderwijs en wegens de bekwaamheidsbewijzen niet de gelegenheid krijgt om een school met een derde graad te leiden. Is dat nog juist?
Dat moeten we onder de loep nemen. Welke competenties zijn er vereist om een directiefunctie in te vullen? Moeten we daar een aantal bijsturingen doen? Via welke instrumenten kunnen we de juiste mensen selecteren om bepaalde functies in te vullen? Ik zou graag hebben dat ook dat wordt meegenomen in de verdere oefeningen die worden gemaakt.
Minister Crevits heeft het woord.
Dank u voor alle aanvullende opmerkingen, collega’s. U weet dat de positie van de directeur mee geïntegreerd zit in het loopbaandebat. Het profiel van de directeurs is de opdracht van de koepels. Die bekwaamheidsbewijzen en diplomavoorwaarden wil ik gerust bekijken. Nu is het zo dat de directeur altijd een lerarendiploma moet hebben. Ik hoor hier dat u dat niet zo logisch vindt. Natuurlijk, men gaat wel om met een vrij kwetsbare groep. Ik wil niet kort door de bocht gaan, ik wil dat gerust eens bespreken met de mensen die daarvoor instaan. Nu zomaar op een donderdagnamiddag om halfvijf zeggen ‘voilà, tabula rasa’, lijkt me een beetje te kort door de bocht.
Wat besluit ik uit alle opmerkingen die gemaakt zijn? De positie van de directeur verdient afzonderlijke aandacht, zowel wat betreft de toegang tot het beroep als het omgaan met zorgen, overbelasting en werkbaar werk. Ik ben zeker bereid om te kijken naar de manier waarop de koepels nu zorgen voor de ondersteuning. Daar bestaan uiteraard geen verslagen over. Wij zien wel dat er tevredenheid is bij de directies die dat volgen. Ik heb een fotootje gezien van een netwerk van directeurs binnen de katholieke koepel, dat gisteren of vandaag samengekomen is. Ik vind dat men dat veel te weinig doet, netwerken als directies onder elkaar. Als je jezelf wilt versterken, is netwerken met collega’s bijzonder boeiend en verrijkend, ook om nieuwe concepten en zo in je organisatie te brengen.
Er zijn dus veel facetten aan, en wij nemen die sowieso mee in het kader van het loopbaandebat. Ook de aanvullende opmerkingen die jullie gedaan hebben, zal ik op de best mogelijke wijze proberen te ontmoeten.
De heer De Meyer heeft het woord.
Zeer veel directies doen vandaag schitterend werk, maar het is goed dat we toch even speciaal aandacht hebben voor die doelgroep, zowel in het loopbaandebat als in het bosverhaal, als wat betreft de nodige competenties. Iemand die pedagogie gestudeerd heeft en een directiefunctie wil uitoefenen, moet ook een extra pedagogisch getuigschrift verwerven, niettegenstaande het feit dat hij een pedagogische opleiding gevolgd heeft.
En waar er ook eens bijzondere aandacht zal moeten zijn voor directies, gezien hun belangrijke en uiteenlopende taken en de vele eisen die aan hen gesteld worden, is bij cao-onderhandelingen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.