Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer Daniëls heeft het woord.
Sinds 1 september 2001 krijgen scholen de mogelijkheid om te werken met het systeem van uren voor bijzondere pedagogische taken (bpt-uren). Dat zijn uren die aangewend kunnen worden voor bijzondere pedagogische taken die uitsluitend schoolgebonden zijn maar geen lesopdracht zijn. Ze zijn gericht op het optimaliseren van de pedagogisch-didactische organisatie zoals bijvoorbeeld het voorzitten van klassenraden, het coördineren van uitwisselingsprojecten en het functioneren als vertrouwenspersoon. Er zijn evenveel invullingen als Vlaanderen rijk is. De heer De Meyer zal straks zeggen: zoveel autonomie er is, zoveel invullingen er zijn. De criteria voor de aanwending van het lestijden- of urenpakket zijn het voorwerp van overleg of onderhandeling binnen de geëigende organen. Scholen bepalen dus zelf voor welke schoolgebonden opdrachten ze hun bpt-uren inschakelen.
In het verleden hebben we daar een norm op gezet. Scholen krijgen naast lesuren ook een puntenenveloppe, net vanwege die schooleigen opdrachten die geen lesuren zijn. Scholen voelden de nood om enigszins flexibel met het lesurenpakket om te kunnen gaan. Er is toen gesteld dat maximum 3 procent van het lesurenpakket kan worden aangewend voor uren die geen lesuren zijn en georganiseerd worden als bijzondere pedagogische taken. Dit maximum kan overschreden worden bij akkoord van het lokaal comité. Het Agentschap voor Onderwijsdiensten (AgODi) gaat vanaf 2014-2015 na of en hoe het maximumpercentage wordt overschreden.
Uit de controle van AgODi voor het schooljaar 2014-2015 blijkt dat slechts 0,6 procent van de basisscholen de 3 procentnorm overschrijden. Dat is logisch, want ze hebben niet zo’n groot urenpakket. De nood om die norm te overschrijden, is wel vele malen groter. In het secundair onderwijs overschrijdt 36 procent van de scholen de norm. Het merendeel doet dit in overeenstemming met de regelgeving want in de meeste gevallen, namelijk in 93 procent, is een protocol van akkoord opgemaakt. Bij 6 procent van de scholen die de 3 procentnorm overschrijden, is er geen geverifieerd protocol van akkoord.
Minister, zijn de resultaten van de jaarlijkse controle voor het schooljaar 2015-2016 gelijklopend? Zijn er nog zoveel overschrijdingen in het secundair onderwijs, ook nog zonder akkoorden van het lokaal onderhandelingscomité (LOC)? Welke verantwoording gaven de scholen die het maximumpercentage van 3 procent overschreden zonder geldig protocol van akkoord? Is het grote verschil in overschrijding van de norm tussen basisonderwijs en secundair onderwijs te verklaren door het feit dat er in het secundair onderwijs meer lesuren zijn? Of zijn er andere factoren? Hebt u er zicht op voor welke taken deze lesuren dan gebruikt worden en zijn dit taken die eigenlijk in de puntenenveloppe zouden moeten worden opgenomen?
Minister Crevits heeft het woord.
Dames en heren, de resultaten voor het schooljaar 2015-2016 zijn grotendeels in overeenstemming met de vaststellingen van het voorgaande schooljaar, 2014-2015. Voor het schooljaar 2015-2016 stelde AgODi voor 0,4 procent van de scholen in het basisonderwijs overschrijdingen van de bpt-norm vast. Dat zijn tien scholen, waarvan negen met een protocol van akkoord. Na onderzoek blijkt dat 38 procent van de scholen in het secundair onderwijs de 3 procentnorm overschreden. In de meeste gevallen is er een protocol van akkoord, namelijk 96 procent. De overgrote meerderheid van de scholen die de 3 procentnorm overschreden, beschikken over een geldig protocol van akkoord en zijn dus reglementair in orde.
De redenen waarom scholen het maximumpercentage overschreden zonder geldig protocol, kunnen we in drie categorieën opdelen. In een aantal gevallen ontbreekt het protocol van akkoord omdat de school geen LOC noch een ondernemingsraad heeft. AgODi stelde ten tweede vast dat sommige scholen wel over een akkoord beschikten zonder dat dit echter geformaliseerd werd in een protocol. Ten slotte werd slechts in een aantal heel uitzonderlijke gevallen een protocol van niet-akkoord of gedeeltelijk akkoord opgemaakt.
De verschillende taken van een personeelslid kunnen vervat zitten in zijn onderwijsopdracht, maar lestijden en uren-leraar kunnen ook gebruikt worden voor bijzondere pedagogische taken. Scholen zijn niet verplicht aan AgODi te melden voor welke doeleinden de bpt-uren worden gebruikt.
Volgens de audit van het Rekenhof over het personeelsstatuut worden de bpt-uren in het basisonderwijs vooral ingezet voor beleidsondersteuning, zorgcoördinatie of bij implementatie van een nieuw leerplan. In het secundair onderwijs worden de bpt-uren ingezet voor coördinatietaken, preventie, ICT-beleid, administratieve en logistieke taken, mentoruren en lerarenbegeleiding, taalbeleid, projectwerking, leerlingenbegeleiding of naschoolse activiteiten.
Het stelsel van bpt-uren voorziet in een zekere flexibiliteit in de aanwending van de middelen voor specifieke noden, maar maakt ook jobdifferentiatie mogelijk. De cijfers van AgODi tonen aan dat nagenoeg alle scholen hiervan gebruikmaken in een klimaat van goed sociaal overleg, wat ik zeer positief vind. Dat neemt niet weg dat ik het niet oké vind dat het gebeurt zonder dat het sociaal overleg op een correcte wijze is verlopen.
De heer Daniëls heeft het woord.
Uit de nieuwe cijfers leer ik dat het aantal scholen dat over de norm gaat, een beetje daalt in het basisonderwijs maar dat het nog stijgt in het secundair onderwijs. We gaan van 36 naar 38 procent. Er moet geen doelstelling worden opgegeven, maar ik ben er wel zeer in geïnteresseerd. In de decreten staat dat het lesuren zijn, dus contacturen met leerlingen. Er zullen allicht goede redenen zijn om die contacturen niet te geven, maar het gevolg is dat de leerkrachten die wel contacturen hebben, met meer leerlingen zitten. Soms zeggen ouders mij dat er klassen zijn met 32 kinderen en dat dat niet kan. Dan kom ik terug op onze normen. Er is geen norm van klassplitsing, maar wel de norm van 1 vte per 18,5 leerling. Die lesuren worden dus voor iets anders gebruikt.
Is er opgenomen dat de bpt-uren in de school moeten blijven of kunnen ze naar elders worden getransfereerd? Kunnen mensen in bpt-uren bijvoorbeeld optreden als een coach voor andere scholen? Gebeurt dat?
De inspectie kijkt naar het beleidsvoerend vermogen van scholen. De scholen moeten niet melden waarvoor ze de uren gebruiken. De inspectie kan misschien wel de focus leggen op waarvoor die uren worden gebruikt. Ik wil me niet uitspreken over wat een valabel of goed doel is, maar ik ben er wel in geïnteresseerd waarom 38 procent van de secundaire scholen de norm overschrijden, naast het feit dat ze reeds een vrij ruime puntenenveloppe hebben.
De heer De Meyer heeft het woord.
Voorspellen wat collega’s zullen zeggen, is altijd risicovol. De vraag sluit perfect aan bij vragen die ik in het verleden heb gesteld, zeker bij mijn bezorgdheid die ik heb geformuleerd in een schriftelijke vraag van 19 november 2015.
Vooreerst wil ik duidelijk stellen dat het bestaan van bpt-uren en ipb-uren (interne pedagogische begeleiding) een goede zaak is. Gelukkig gebeuren er in de meeste scholen zeer zinvolle dingen mee. Ik vind het wel normaal dat het gebruik ervan in een open geest voorgelegd wordt aan het onderhandelingscomité. Evident moet dit als er een overschrijding van de 3 procent is. Ik vind dat het eigenlijk steeds in een open geest zou moeten gebeuren. Als ik heel specifiek kijk naar het volwassenenonderwijs en als ik me baseer op vragen die ik in het verleden stelde, dan zijn er percentages die ik met de beste wil van de wereld niet kan begrijpen. We mogen natuurlijk niet veralgemenen.
Minister, ik wil nogmaals uw bijzondere aandacht vragen voor het volgende. Enerzijds zijn er bpt-uren en anderzijds ipb-uren. Ik begrijp perfect het theoretisch onderscheid en waar die laatste worden gegenereerd, namelijk in het bso. Ik begrijp minder dat beide niet moeten worden samengevoegd, want in de praktijk worden ze voor dezelfde pedagogische taken gebruikt. Het zou logisch zijn dat de regelgeving en de 3 procentnorm wordt toegepast op de som van beide.
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Bpt-uren vormen een debat op zich, maar ik wil een andere insteek geven en starten vanuit het basisonderwijs. De bijzondere pedagogische taken die ingericht worden in het basisonderwijs zouden zo laag mogelijk moeten zijn. Het basisonderwijs is de sector die de bpt het meeste nodig heeft omdat ze geen middenkader hebben of toch een gebrek eraan, maar ze hebben de minste mogelijkheden in het lessenpakket. In de basisschool zal men er in de eerste plaats voor zorgen dat de klassen niet te groot worden of dat een bijzondere leerkracht, bijvoorbeeld voor lo, uren kan krijgen om apart lo te geven. Daarna pas zal men grijpen naar de bijzondere pedagogische taken. Het is goed dat het bestaat, maar eigenlijk zou er voldoende omkadering moeten zijn voor de directie en het middenkader om aan beleidsvoering te doen.
Als de inspectie langskomt, dan controleert die heel correct maar streng de bpt-uren. Ik hoor de minister zeggen dat de uren ook mogen worden gebruikt voor het opvolgen van preventie bijvoorbeeld. Dat verwondert me, want zeker in de basisscholen moeten de bpt-uren worden aangetoond. Minister, kunt u dat verduidelijken?
Ik zeg het nog eens, het is heel gevaarlijk om daarop terug te vallen, want de inrichting van dergelijke uren, zeker in de basisschool, is meer een noodmiddel, maar dat gaat ten koste van de kwaliteit en de andere uren die je in die klassen en de werking van de school moet steken.
Wat betreft het overleg met het bijzonder overlegcomité, denk ik dat men in de meeste scholen, als men onder de 3 procent blijft, dat overleg met de vakbonden doet omdat men het dan breder gedragen krijgt, ook bij het leerkrachtenteam. Ik denk dat dat wel gebeurt. Ik vind het niet correct als dat niet zo is. Als je uren uit je lestijdenpakket neemt om die bijzondere pedagogische taak te doen, dan heeft dat een enorme impact op de werking van je hele team en je lestijdenpakket in de hele school.
De bijkomende vraag of je die uren kunt overdragen, interesseert me ook.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Ik wil het hebben over het gegeven dat er een aantal uren worden gebruikt voor sociaal overleg. Ik heb ter ore gekregen dat scholen en scholengroepen bpt-uren besteden aan de syndicale werking. Ze dienen natuurlijk voor de pedagogisch-didactische organisatie. Ik kan me voorstellen dat vakbondsafgevaardigden er ook wel wat tijd in moeten steken om bepaalde vragen van collega’s en dergelijke te kunnen opvangen. Langs de andere kant, als die uren daarvoor worden gebruikt en als men ziet dat in de secundaire scholen 36 procent over het aantal van de 3 procentnorm gaat, dan heb ik daar wel wat moeite mee. De vakbondsorganisatie staat helemaal los van de pedagogisch-didactische organisatie. Afgevaardigden worden om die reden ook niet belast met plage-uren zodat ze ruimte hebben om daar tijd in te steken. Ik heb hier toch wel wat moeite mee. Ik had graag gehad dat er misschien iets kan worden gedaan aan het feit dat scholen over die norm gaan omdat ze te veel van die uren aan syndicale werking besteden. Er moet misschien naar worden gekeken of dat niet op een andere manier kan.
Uit het antwoord blijkt heel duidelijk dat een protocol of een akkoord en onderhandelingen binnen de school van belang zijn. Als de vakbond akkoord gaat, als er een protocol van akkoord is en het duidelijk is waarvoor die uren worden aangewend, dan moeten we de ruimte durven te geven aan scholen om juiste keuzes te maken, in overleg met het personeel, over de manier waarop de school zich organiseert. Ik heb een opsomming gehoord van een aantal taken en ik heb daar geen enkele opdracht in gehoord die voor onderwijs niet relevant is. Het is net goed dat wij die ruimte geven.
Misschien mag er in de toekomst nog meer worden op ingezet dat schoolorganisaties in overleg met het personeel nadenken over de manier waarop ze zich zo efficiënt en effectief mogelijk organiseren. Ik ben het er niet mee eens dat de eerste keuze moet zijn om kleinere klassen in te richten omdat telkens wordt aangetoond dat de kwaliteit van onderwijs niet bepaald wordt door de grootte van een klas maar door andere elementen, zoals de professionaliteit van een leerkracht, het functioneren van een volledig team en de leidinggevende capaciteiten van een directie. Dat zijn elementen die veel meer van belang zijn om tot goed onderwijs te komen dan het organiseren van kleinere klassen.
Minister Crevits heeft het woord.
Er bestaat een cao waarin duidelijke afspraken gemaakt zijn over hoe het toezicht gebeurt op bpt, op integraal personeelsbeleid enzovoort door de overheid. Het is goed dat die afspraken gehonoreerd worden. Ik denk dat niemand de behoefte voelt om daar erg op in te grijpen. Nu nog eens de inspectie er op een andere manier naartoe sturen? We hebben in ons regeerakkoord gezegd dat we vertrouwen geven aan de scholen. Ik stel voor dat de zaken waarover al afspraken gemaakt zijn, gerespecteerd worden.
Sowieso, als er bpt-uren ingezet worden, moet er altijd sociaal overleg zijn, dus niet alleen als je de 3 procent overschrijdt. Er moet altijd overleg zijn. Enkel als je de 3 procent overschrijdt, heb je een protocol van akkoord nodig. Dat wil ik onderstrepen. Anders zou de indruk kunnen ontstaan dat men zijn goesting kan doen tot 2,9 procent. Neen, er moet altijd overleg zijn. Collega De Meyer zegt dat dat transparant moet gebeuren. Ik vind dat ook. Uit de regelgeving blijkt dat de regelgever dat ook vindt, want er moet altijd overleg zijn, ook als dat maar een of twee uur is. Dat is in het belang van de school.
Bij meer dan 3 procent is er dus een protocolakkoord nodig. Ik wil er wel op toezien dat, als er geen overleg geweest is of als je het toch doet wanneer er een protocol van niet-akkoord is, er moet worden ingegrepen.
Wat kan en wat kan niet? Er zijn geen beperkingen op wat kan. Ik heb hier heel veel voorbeelden gehoord van waarvoor dat allemaal wordt gebruikt. Ik heb niets gehoord waarvan ik denk dat het niet kan. Er zijn dus geen beperkingen.
Mijnheer Vandenberghe, ik besef zeer goed dat de procentsgewijze verschillen natuurlijk een oorsprong vinden in de regelgeving en in de grote verschillen die er zijn tussen lager en secundair. Maar dat is een ander debat. De vraag ging specifiek over waarvoor ze worden gebruikt. Ik ken uw zorgen, ik deel ze voor een stuk. We werken ook aan oplossingen.
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik wil nog even iets rechtzetten, mevrouw Helsen, over de kwestie dat een kleine klas niet noodzakelijk een betere klas is. Dat onderzoek is ondertussen achterhaald, zoals u wellicht weet, omdat er een ‘bias’ zat in het onderzoek waarbij men vaststelde dat in de kleine klas op dezelfde manier werd lesgegeven als in de grote klas. Het probleem zat dus niet in de grootte van de klas, maar in de manier van lesgeven. Die ‘bias’ is ondertussen naar boven gekomen waardoor de uitspraak dat een kleine klas niet noodzakelijk beter is, ondertussen al is ondergraven. Meer zelfs, omgekeerd zijn er in een kleine klas andere manieren en meer mogelijkheden van lesgeven en doelstellingen bereiken.
Collega’s, de vraag is vooral ingegeven door het feit dat we lesuren geven. De vraag is wat daarmee wordt gedaan en hoe die worden afgewend. Dat is de kern van de zaak. Het is goed dat erover wordt gesproken. Er is nog een heel interessant onderzoek, dat ik zal indienen als schriftelijke vraag. We weten wel wie in bpt-uren staat, maar ik zou wel eens willen weten hoeveel mensen bpt-uren krijgen die zelf in het onderhandelingscomité zitten. Dan krijgen we natuurlijk een iets ander verhaal. Ik zal die vraag schriftelijk stellen.
Minister, het lijkt me goed dat men bij een doorlichting in het beleidsvoerend vermogen van de school bekijkt hoe men daarmee omgaat. Daar kan men wel iets mee doen. Dat heeft wel degelijk met vertrouwen te maken. We doen uitspraken over het beleidsvoerend vermogen van scholen. Het lijkt me iets dat we daar ook in kunnen meenemen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.