Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid
Verslag
De heer Van den Heuvel heeft het woord.
Minister, de ruimtevaart is een belangrijke, innovatieve en toekomstgerichte industrie, goed voor ongeveer tweeduizend jobs in ons land. Belangrijk is ook dat wat de overheid investeert, zo blijkt uit alle studies, de output een veelvoud daarvan is, zelfs twee tot vijf keer.
Spijtig genoeg zijn er een aantal knelpunten – die ik liever ‘uitdagingen’ noem – in deze innovatieve sector. In de beleidsnota’s van de federale bevoegde staatssecretaris en in die van u lezen we dat ook de regeringsleden overtuigd zijn van de mogelijkheden en het potentieel van deze sector. Heel belangrijk voor de stimulering van deze innovatieve sector zijn de fiscale maatregelen om bijvoorbeeld onderzoekers te defiscaliseren.
In de federale beleidsnota van staatssecretaris Sleurs is daar, zoals gezegd, ook heel wat over terug te vinden. Een belangrijk instrument om tot een daadkrachtiger en slagvaardiger beleid te komen is de oprichting van een interfederaal ruimtevaartbureau met rechtspersoonlijkheid. Op die manier kunnen de krachten worden gebundeld en kan dit bureau optreden als gesprekspartner van België in Europa, met respect voor alle deelstaten en het rechtmatig aandeel van Vlaanderen in dezen. Dat interfederaal ruimtevaartbureau is al een aantal keren aangekondigd. Mevrouw Maes stelde daar begin dit jaar nog een vraag over. Toen was het antwoord dat geprobeerd zou worden om dit tegen begin 2017 op te starten.
Een ander element waar ik het over wil hebben, is de return die Vlaanderen krijgt van de investeringen die ons land doet. Zoals we weten, erkent Europa enkel lidstaten. Binnen België hebben de deelstaten ook een eigen bevoegdheid op buitenlands vlak. De investeringen die gebeuren in bijvoorbeeld het European Space Agency (ESA) vloeien terug naar de lidstaten. Daar zien we een zekere ondervertegenwoordiging in van Vlaanderen. Het is de laatste jaren weliswaar minder desastreus, maar met een aandeel van ruim 30 procent blijven we onder de verwachtingen.
Via de Vlaamse Raad voor Wetenschap en Innovatie (VRWI) hebben we gehoord dat staatsecretaris Sleurs heeft gezegd dat Vlaanderen de dossiers beter en vooral op tijd moet indienen.
Minister, hoever staat het met de oprichting van het interfederaal ruimtevaartbureau? Hebt u overleg gehad met uw partijgenote staatssecretaris Sleurs in dezen? Ik vraag aandacht voor de federaal ingezette middelen, waarbij wij onder ons rechtmatig aandeel blijven. Hoe zult u dat in de toekomst aanpakken? Welke initiatieven wilt u nemen om dit aandeel stelselmatig te vergroten?
Zijn er ten slotte ook contacten geweest met de bevoegde ministers om van gedachten te wisselen over de problematiek van de scheeftrekking?
Minister Muyters heeft het woord.
Mijnheer Van den Heuvel, u volgt dit dossier duidelijk op de voet. Ik kan alleen met u vaststellen dat het interfederaal ruimtevaartbureau momenteel nog niet is opgericht. Ik heb ook geen idee waarom er vertraging is. Ik heb daarover wel al meermaals informele contacten gehad met mijn collega. Deze week nog werd me bevestigd dat het dossier op federaal niveau nog niet rijp is voor beslissing.
Het is duidelijk dat de ruimtevaartactiviteiten zich in het verleden vooral in Brussel en Wallonië hebben ontwikkeld. Dat is een historisch gegeven. Verder stellen we vast dat ESA twee soorten programma’s heeft, namelijk de verplichte en de optionele programma’s. Op de optionele programma’s kan elke lidstaat vrij intekenen en aangeven voor welk percentage wordt bijgedragen. De Vlaamse lage return is voor een deel te wijten aan een sterke intekening op de grote infrastructuurprogramma’s. De expertise inzake deze programma’s bevindt zich vooral in het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. Tot nu toe is er te weinig aandacht geweest voor de expertise in Vlaanderen en is er te weinig gezocht naar openingen voor de Vlaamse industrie en kennisinstellingen. In het verleden heeft de VRWI meerdere aanbevelingen uitgebracht, waarin dit gebrek aan return werd aangeklaagd en werden voorstellen voor een oplossing gedaan. Dat heeft geresulteerd in een misschien nog te bescheiden inhaalbeweging voor Vlaanderen, onder meer dankzij de technologieprogramma’s. Hoewel de Vlaamse return is gestegen van ongeveer 20 procent in 1993 naar 35 procent in 2006, blijft hij uiteraard nog onvoldoende. Daarover ben ik het met u eens.
Om op de vierde vraag te antwoorden moeten we een onderscheid maken tussen de formele en informele kanalen. De afspraken over wetenschapsbeleid tussen de federale overheid en de gewesten en gemeenschappen worden gemaakt in het Interministerieel Comité voor Wetenschapsbeleid. Dat comité wordt administratief bijgestaan door de permanente commissies Internationale Samenwerking en Federale Samenwerking. Die commissies hebben, zoals dat gebruikelijk is, een reeks gespecialiseerde overlegorganen opgericht, onder meer belast met de voorbereiding van het standpunt van de Belgische delegaties voor internationale bijeenkomsten.
Voor ruimtevaart bestaat er geen specifiek overlegorgaan. De bestaande formele structuur blijkt voor het ruimtevaartdossier dus niet goed of niet te functioneren. Met het oog op de ESA-ministerraad in december heeft VRWI op mijn vraag een advies uitgewerkt aangaande de prioriteiten van Vlaanderen voor de optionele ESA-programma’s. In dat advies worden een reeks concrete voorstellen gedaan om de federale overheid te overtuigen meer in te zetten op de optionele ESA-programma’s waarop Vlaanderen sterk scoort. De VRWI heeft mij zijn advies vorige vrijdag bezorgd en is ermee naar federaal collega Sleurs getrokken. Op 18 oktober hadden ze een onderhoud en voor zover mij bekend is, heeft de staatssecretaris aandachtig naar de aanbevelingen geluisterd. Dus op dat vlak ben ik iets genuanceerder dan u, mijnheer Van den Heuvel. Ik heb niet het idee dat we te laat waren. Vandaag heeft mijn kabinet overleg gehad met de VRWI, maar daarvan ken ik het resultaat nog niet. Op basis van dat overleg kan ik eventueel een bijkomend overleg met mijn federale collega plannen.
Dat is de stand van zaken. U merkt dat het onderwerp me niet onberoerd laat. Ik ben ermee bezig, maar ik heb natuurlijk niet alle kaarten in handen.
De heer Van den Heuvel heeft het woord.
Dank voor uw antwoord, minister. Uit vragen van collega’s aan de Federale Regering over het interfederaal ruimtevaartbureau blijkt dat er een wetsontwerp klaar zou liggen. Dat heeft staatssecretaris Sleurs in elk geval net voor het zomerreces aan collega Lalieux geantwoord.
Als ik uw antwoord hoor, heb ik de indruk dat dit federaal nog niet rijp is en dat de coalitiepartners dus nog niet op dezelfde lijn zitten. Anderzijds vraag ik me af in welke mate de deelstaten betrokken zijn bij dit vergevorderde wetsontwerp. Ik hoop dat de federale staatsecretaris de belangrijkste deelstaat in dit land daarbij betrekt, op zijn minst informeel, maar toch zouden er ook formele contacten moeten zijn om het probleem op te lossen en vooruitgang te boeken.
Kunt u zeggen in welke mate u betrokken bent bij dat vergevorderde wetsontwerp?
Wat het aandeel van Vlaanderen betreft, kan ik uw verklaring volgen. We gaan de laatste jaren van een vijfde naar ongeveer een derde. Ik ben ook blij dat u erkent dat Vlaanderen meer inspanningen doet om zijn troeven uit te spelen, ook bij de federale overheid, om volop in te zetten op de juiste optionele oproepen vanuit ESA. Ik ben het ermee eens dat de ruimtevaartgerichte industrie zich historisch meer in Wallonië bevindt maar ook hier in Vlaanderen zijn er intussen hoogtechnologische en sterk innovatieve bedrijven die in de ruimtevaart actief zijn. Het is goed – en ik wil u daarbij aanmoedigen en steunen – om de Vlaamse industrie in een polepositie te zetten bij die optionele oproepen vanuit Europa.
Mevrouw Maes heeft het woord.
ESA kent projecten toe op basis van het aantal ingediende dossiers. Er zijn gegevens over welke dossiers zij niet goedkeuren, dus ofwel worden er te weinig dossiers ingediend langs Vlaamse kant, ofwel worden er te veel afgekeurd.
Minister, kan Vlaanderen niet werken aan een betere ondersteuning zodat bedrijven die dossiers indienen, dat op een meer succesvolle manier kunnen doen? Uiteindelijk verschilt het ene O&O-dossier toch niet zo veel van het andere en hebben we daar toch enige ervaring in.
Minister Muyters heeft het woord
Mijnheer Van den Heuvel, wij hebben dat wetsontwerp gezien, maar daarvan wordt nu gezegd dat het stilligt. Uw conclusie dat niet alle partijen op federaal niveau het eens zijn met wat voorligt, zal dan inderdaad wel de juiste conclusie zijn.
Mevrouw Maes, de VRWI staat in voor een deel van de ondersteuning. Verder is er bij Innotek in Geel ook het ESA Business Incubation Center.
De vraag om uitleg is afgehandeld.