Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Vraag om uitleg over de regionale televisieomroepen
Verslag
De heer Vandaele heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, Vlaanderen telt vandaag tien regionale omroepen. Conform het Mediadecreet hebben de regionale omroepen een aparte plaats en opdracht in het medialandschap. Voor de uitvoering van hun decretale opdracht wordt een samenwerkingsovereenkomst tussen de regionale omroep en de Vlaamse overheid gesloten. De huidige samenwerkingsovereenkomsten met de regionale omroepen lopen eind 2016 af.
In de commissievergadering van 7 juli 2016 kwam dit dossier nog aan bod. Het onderzoeksbureau Podium Perception Management (PPM) was toen volop bezig met de uitvoering van een studie. De studie zou in september zijn afgerond. Ze bevat aanbevelingen over de samenwerking tussen de regionale omroepen en de VRT. Ik diende deze vraag in op het ogenblik dat de studie nog niet klaar was – of moet ik zeggen: nog niet was gelekt? Ik zal de vragen in mijn schriftelijk ingediende vraag daarom wat herformuleren.
Intussen weten we wat er in de studie staat. Er staan interessante bevindingen in. De regionale omroepen worden in de studie doorgaans niet bij naam genoemd, wat het wat moeilijk maakt om het kaf van het koren te scheiden – als dat laatste van ons al zou worden verwacht. Het rapport is in het algemeen behoorlijk negatief voor de regionale omroepen. Ik som enkele elementen op. Ze bereiken vooral een ouder publiek, want 44 procent van de kijkers is ouder dan 65. Jongeren worden moeilijk bereikt, wat verklaart waarom men meer aandacht voor digitalisering en internet en dergelijke vraagt. Sommige regionale omroepen staan op dat vlak al vrij ver, maar andere minder. Regionale omroepen moeten ook een eigen plaats zoeken tussen andere regionale informatiekanalen.
Een moeilijk punt lijken de metingen te zijn. Men is in 2015 gestopt met de PPM-metingen. Er zijn nog wel de CIM-metingen. Maar wat het bereik betreft – we maakten een decreet om ervoor te zorgen dat de distributeurs een vergoeding aan de regionale omroepen uitbetalen – baseert men zich op het aantal aansluitingen van die distributeurs. In de studie staat ook het dag-, week- en maandbereik van de regionale omroepen – niet per omroep, maar in het algemeen. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen de goede en de minder goede regionale omroepen. Het dagbereik bedroeg in 2008 iets meer dan 20 procent; in 2014 was dat nog maar 14 procent. Het weekbereik bedroeg in 2008 55 procent; in 2014 was dat nog 40 procent. Het dagbereik bedroeg in 2008 ongeveer 80 procent; in 2014 was dat nog 70 procent. Ook de waarderingscijfers voor het journaal gaan voor alle omroepen achteruit. Dat baart toch zorgen.
Ook de netto-inkomsten dalen: tussen 2010 en 2015 verloren alle regionale omroepen samen 10 miljoen euro. Wat hen nog overeind houdt, is de bereikvergoeding die decretaal is verankerd en die de distributeurs verplicht om hun een vergoeding te betalen. Die vergoeding is het enige onderdeel van de inkomsten dat toeneemt: van 5 miljoen euro in 2010 naar 6 miljoen euro in 2015.
In de studie gaat het ook over de vergoeding tussen de zendgemachtigden of de vergunninghouders en de exploitatiemaatschappijen. Dat wordt ook in het decreet behandeld. In de studie staat dat waar die samenwerking goed is, er schaalvoordelen zijn en de situatie ten goede wordt beïnvloed. Ik vind daarvoor in de studie nergens harde bewijzen, maar dat lijkt logisch. De samenwerkingsovereenkomsten tussen de Vlaamse overheid en de regionale omroepen, en ook de bereikvergoeding, hebben de daling van het bereik blijkbaar niet kunnen keren. Ook de waardering is niet toegenomen. Volgens de studie is de betrokkenheid van de kijker afgebrokkeld.
De studie formuleert dan een mijns inziens zwaarwegende conclusie: de samenwerkingsovereenkomsten tussen de Vlaamse overheid en de regionale omroepen zou men in de toekomst maar beter stopzetten. De decretaal verankerde regeling voor de bereikvergoeding zou uiteraard blijven bestaan. Volgens mij kan ook aan de ondertiteling, als element van die samenwerkingsovereenkomsten, niet worden getornd. De ondertiteling is immers verankerd in artikel 151 van het Mediadecreet.
Ook andere omroepen, naast de regionale omroepen, maken daarvan gebruik. Dat zit nog eens vastgetimmerd in die samenwerkingsovereenkomsten. Maar ik denk dat ook dat hoe dan ook blijft bestaan. Als ik het goed heb, gaat het over zo’n 85.000 euro per omroep.
Verder zit er in die samenwerkingsovereenkomst zo’n 100.000 euro voor aparte onderdelen, innovatie, enzovoort. Daarvan lijkt het rapport te zeggen: ‘Minister, haal dat daar maar weg, want dat is niet zinvol.’ Bij mijn vraagstelling straks kom ik daar misschien nog even op terug.
Als er oplossingen moeten komen voor alle negatieve dingen die we hier horen, dan kijken we in de eerste plaats naar de omroepen zelf. We hebben hier te maken met privé-initiatieven, privéondernemingen, die weliswaar een zekere steun krijgen van de Vlaamse overheid, maar die uiteindelijk zelfstandige ondernemingen zijn. Zij moeten zelf in de eerste plaats een antwoord bieden op die vragen.
Wat ook nog aan bod komt – en ik denk dat u daarover al hebt gesproken in de pers – is de samenwerking met de VRT. Het uitwisselen van kennis en informatie lijkt mij hoe dan ook logisch. Op het vlak van innovatie is het ook logisch dat men samenwerkt. Ik hoor vanuit de regionale omroepen bijvoorbeeld de vraag dat de Sandbox, het innovatieve bij de VRT wordt opengesteld voor de regionale omroepen. Dat kan nuttig zijn. Het beeldmateriaal en de reportages ter beschikking stellen, toch zeker vanuit de regionale omroepen naar de VRT, kan eveneens nuttig blijven.
Zoals gezegd, maakt het rapport onvoldoende duidelijk welke omroepen op welke punten zwak scoren en welke beter scoren. Er worden eigenlijk geen namen genoemd. Ik neem aan dat de omroepen zelf wel zien over wie het gaat en dat u dat ook weet. Maar voor ons, als parlementslid, is het wat lastig om dat eruit te halen. Het is ook lastig voor wie het wel goed doet, om dan op een hoopje te worden geveegd met diegenen die het minder goed doen.
Minister, we moeten een aantal zaken hoe dan ook bekijken. Dat decreet over de bereikvergoeding zit goed, althans in de basis. Die dienstenverleners vergoeden de omroepen volgens bereik, maar misschien kun je daar ook kanttekeningen bij plaatsen. BRUZZ bekleedt een aparte plaats en krijgt aparte subsidiëringskanalen ter beschikking, omdat er in dat zendgebied ook heel wat niet-Nederlandstaligen zitten. RINGtv heeft in de Rand natuurlijk een vergelijkbaar probleem: ook steeds meer niet-Nederlandstaligen. De vijver waarin men kan vissen, is dus kleiner. Ik weet niet of er dan geen correctiefactoren moeten worden meegenomen in de toekomst. Die dingen moeten we misschien eens bekijken.
Dat er professionalisering nodig is, blijkt ook uit dat rapport. Ik denk dat we het daarover allemaal eens zijn en ook al waren toen we destijds het decreet hebben gemaakt. Maar we mogen ook hier niet iedereen over dezelfde kam scheren.
Minister, zoals beloofd heb ik mijn vragen wat aangepast, aangezien het rapport er ondertussen ligt.
Wat zijn uw bevindingen, nu het rapport op uw bureau ligt? Welke aanbevelingen zou u meenemen als er onderhandeld wordt over nieuwe beheersovereenkomsten? U gaf aan dat u dat misschien allemaal wel met een jaar wilt verlengen, om dan eens goed te kunnen nadenken. Hoe staat u tegenover de conclusie van het rapport om die samenwerkingsovereenkomsten misschien helemaal te schrappen? Zoals ik al zei, kan dat wat ons betreft nooit gaan over het onderdeel ondertiteling. Dat valt daar volgens ons helemaal buiten. Maar wat er dan wel nog overblijft, ook daar kun je de vraag stellen of het nodig en nuttig is om dat zomaar onderuit te halen. Als dat kan, zou ik graag al eens van u horen hoe u tegen die specifieke aanbeveling uit het rapport aankijkt.
Als we het hebben over samenwerking met de openbare omroep, met de VRT, hoe zou dat volgens u passen in de huidige, nieuwe beheersovereenkomst die de overheid met de VRT heeft afgesloten?
In uw antwoord van 7 juli gaf u een aantal dingen mee over digitalisering. Misschien kunt u daarover iets meer zeggen? Dat is toch een pijnpunt in het rapport. Het rapport zegt dat zeker een aantal van die regionale omroepen slecht scoren, te traag werken en daarin te traag meegaan. Hoe kunt u dat verhelpen?
Ten slotte, wat is de precieze timing? Als we het goed begrijpen, zou u geneigd zijn om de huidige samenwerkingsovereenkomsten nog even, ongeveer een jaar, te laten doorlopen en dan te bekijken hoe je het aanpakt voor de toekomst. Hebt u daarvoor een meer precieze timing?
Mevrouw Brouwers heeft het woord.
Minister, dat regionale televisieomroepen een belangrijke verbindende maatschappelijke functie vervullen in onze geglobaliseerde en superdiverse samenleving, hoef ik in deze commissie niet te vertellen. Ook op lokaal en regionaal niveau is het immers belangrijk dat de vierde macht haar democratische controlefunctie kan uitoefenen en de bevolking wordt geïnformeerd over wat er in de onmiddellijke leefomgeving gebeurt. Vandaar de beleidskeuze om via een decretale verankering – wat in het verleden gebeurde – van de bereikvergoeding te komen tot een stabiele basis van inkomsten via een vergoeding van de auteursrechten door de dienstenverleners, gekoppeld aan de decretale vergoeding van 185.000 euro per zender via de samenwerkingsovereenkomst.
We weten allemaal dat de regionale televisieomroepen ook worden geconfronteerd met de grote digitale transformatie van de mediasector en het mediagebruik en dat er meer moet worden ingezet op kijkers via de website. Dat betekent meteen een daling van hun bereikvergoeding. Het aantal kijkers op de website wordt immers nog niet gemeten.
In de bespreking voor de zomer kwam ook de mogelijkheid van een samenwerking met de VRT ter sprake, in uitvoering van de nieuwe beheersovereenkomst met de VRT. Toen werd gezegd dat we nog eens goed zullen moeten nadenken over hoe we de regionale omroepen daadwerkelijk in staat kunnen stellen om hun decretale taak goed uit te voeren en hun complementaire rol te vervullen in het veranderende medialandschap. Een correcte financiering moet de leefbaarheid van deze zenders waarborgen.
Nu is er dan die studie klaar van PPM. Het was naar aanleiding van het feit dat u zei dat deze studie in het najaar klaar zou zijn dat ik deze vraag heb ingediend. Ik was dan ook een beetje verbaasd dat er gisteren plots in De Tijd een artikel over opdook. Wij kregen de studie in de namiddag. Zij telt ongeveer honderd bladzijden, weliswaar met veel tabellen, maar ik heb ze nog niet ten gronde kunnen lezen. Ik zie echter wel veel zaken waar ik vragen bij heb. Ik zal u niet verhelen dat de twee Vlaams-Brabantse regionale zenders mij al hebben laten weten dat bepaalde zaken niet kloppen. Die mensen zijn uiteraard ongerust. Zo wordt de Regionale Omroep Brabant (ROB) als een stand-alonezender gepercipieerd. Dat klopt gewoon niet. Zij zitten nu al in de Vlaams-Brabantse Mediamaatschappij. Zij hebben naast hun vzw een exploitatiemaatschappij. Dat zijn misschien details, maar in verband met die studie vraag ik mij toch af – en ik richt mij nu ook tot de commissievoorzitter – of we het in deze commissie niet eens grondig moeten bestuderen. We zitten de komende maanden met de begrotingsbesprekingen, maar ik stel toch voor om kort na Nieuwjaar de mensen die deze studie hebben gemaakt, uit te nodigen. Wij kunnen dan tegelijkertijd ook eens een repliek horen van onze regionale zenders. Zij zeggen: ‘Hoe kan dat nu? Onze kijkcijfers zijn gestegen. Wij doen het allemaal fantastisch!’ Wat wij horen uit het veld, klinkt anders dan wat uit die studie naar voren komt. Wij zouden die twee eens tegenover elkaar moeten kunnen zetten. Dat zou een nuttige oefening zijn. Dat belet niet dat we vandaag uiteraard al eens van gedachten kunnen wisselen. Maar ik denk dat we het vandaag niet uitputtend zullen kunnen behandelen omdat ik veronderstel dat niet alle collega’s dit grondig hebben kunnen bestuderen.
Mijn eerste vraag luidde, minister: wat zijn de resultaten van de onderzoeksopdracht van PPM? Maar we hebben dus gisteren via het secretariaat van de commissie en de voorzitter de teksten gekregen. We kunnen het lezen, maar bij mij is dat lezen dus nog niet zo snel gegaan. Minister, u hebt er zich al eerder over kunnen buigen. Misschien kunt u al een paar zaken toelichten.
Werden bij het onderzoek ook de cijfers van het CIM in rekening gebracht? Tot zover was ik wel geraakt. Dat was een van de dingen die voor mij een beetje onduidelijk waren. “Na april 2015 werd het PPM-onderzoek beëindigd. Er werd overgestapt op de CIM-Audimetrie.” Oké. Wat betekent dat nu in functie van de cijfers, waar de evaluatie toch over een aantal jaren zou moeten gaan en waarin het laatste jaar toch ook belangrijk is? Dat soort zaken is voor mij heel onduidelijk omdat CIM-cijfers, naast de bereikbaarheidscijfers die wij krijgen via de dienstenverleners, toch ook belangrijk zijn.
Hoe werd het maatschappelijk belang van de regionale zenders gemeten?
Werden de bevindingen van de studie al teruggekoppeld en gevalideerd bij de regionale zenders zelf?
Jaarlijks moeten de regionale televisieomroepen uitgebreide informatie over de diverse aspecten van hun werking bezorgen aan de administratie Media. Werd deze informatie ook gebruikt bij het onderzoek van PPM? Zo ja, in welke zin en zo neen, waarom niet?
Werd ondertussen al met de VRT gesproken? Vandaag las ik in Het Belang Van Limburg dat iemand zegt: ‘Ja, we zitten hier vlak naast Radio 2 maar we hebben daar nog nooit mee samengewerkt. Bovendien, als we van de VRT iets willen krijgen, kost dat geld.’ Dat was, in het licht van een toekomstige samenwerking, allemaal niet zo positief. Er is in elk geval blijkbaar niet veel interesse. Het blijft toch een belangrijke piste, die ik trouwens zelf gelanceerd heb. Hoe zit het daarmee? Werd met de VRT al gesproken over mogelijkheden tot samenwerking met de regionale televisieomroepen, bijvoorbeeld voor sportuitzendingen, in uitvoering van hun beheersovereenkomst? En kunnen er afspraken gemaakt worden met betrekking tot de concurrentiële reclamewerving voor Radio 2?
Wat is de timing nu? Naar aanleiding van de nieuwe samenwerkingsovereenkomst heb ik begrepen welke financiering er in 2017 zal worden verlengd. Daarmee kopen we inderdaad tijd om het allemaal grondiger te bekijken. Die vraag valt eigenlijk voor een deel weg.
Het nieuwe systeem voor de bereikvergoeding zou volgens onze informatie positief zijn voor bijna alle zenders, behalve voor RINGtv vanwege hun specifieke situatie in de Vlaamse Rand. Welke oplossing plant u daar voor deze structurele tekortkoming? Hebt u daar al enig perspectief te bieden?
De regionale zenders moeten meer inzetten op online kijken, maar dat lijkt nefast voor de bereikvergoeding en dus voor hun inkomsten. Welke oplossing kunnen we daaraan geven?
Minister Gatz heeft het woord.
Het eindrapport van de onderzoeksopdracht over de regionale televisieomroepen is opgeleverd. Na het voortijdig verschijnen ervan in de pers hebben we u dat bezorgd. Een presentatie in deze commissie door het onderzoeksbureau PPM over de resultaten en aanbevelingen is voorzien in de opdracht. Voorzitter, dit behoort vanzelfsprekend volledig tot uw prerogatieven. Ik ga eerst in op de algemene vragen over het rapport, vervolgens komen de specifieke vragen aan bod.
Zoals bepaald in de beleidsnota 2014-2019, was het de bedoeling om de impact van de samenwerkingsovereenkomsten 2012-2016 en de decretale bereikvergoeding door dienstenverleners te evalueren. De onderzoekers geven aan dat het gevoerde beleid haar deugdelijkheid heeft bewezen op twee vlakken. Ten eerste creëert de mogelijkheid tot samenwerking tussen vzw’s, houders van de zendvergunning, en exploitatiemaatschappijen substantiële schaalvoordelen. Ten tweede is de bereikvergoeding is een essentiële factor gebleken voor de economische leefbaarheid van de regionale televisieomroepen: ze lijkt de belangrijkste incentive te zijn voor de omroepen om het bereik te vergroten. Uit de evaluatie blijkt echter dat er in globo een dalende trend is in bereik. Over de periode van 2008 tot 2014 daalde het dagbereik met 36 procent, het weekbereik met 27 procent en het maandbereik met 13 procent. Alle omroepen laten in min of meerdere mate een daling van het dagbereik optekenen, die kan oplopen tot net geen 60 procent over een periode van 6 jaar. De daling in dagbereik laat zich zien in alle groepen, naar geslacht, leeftijd, sociale groep en ‘verantwoordelijken voor aankoop’, maar is het meest uitgesproken voor de jongere leeftijdsgroepen en de lagere sociale groepen.
Ik wil hier onderstrepen dat dit een genuanceerd verhaal is. Dé regionale televisieomroep bestaat niet, dat geven de onderzoekers ook aan in hun rapport. Er zijn omroepen, al is dit een beperkt aantal, die de bereikdoelstellingen voor de journaals en informatieprogramma’s in de samenwerkingsovereenkomsten halen, namelijk minstens 65 procent op maandbasis en 35 procent op weekbasis, net zoals er ook verschillen zijn in de waardering door en de betrokkenheid van de kijker, alsook de inzet voor gerealiseerde digitale omslag en financiële performantie. Er is ook wel degelijk werk gemaakt van het creëren van schaalvoordelen, van verscherpte online aandacht, alleen kan dat niet over iedereen gezegd worden.
De prestaties verschillen van regionale zender tot regionale zender, al toont het onderzoek wel aan dat de omroepen die via een exploitatiemaatschappij samenwerken door de band beter presteren dan ‘alleenstaande’ omroepen. Maar ook dan moet er met twee woorden gesproken worden. Dat maken de onderzoekers ook duidelijk in hun rapport. Meer toelichting hieromtrent, onder andere over de cijfers, kan desgewenst gegeven worden door PPM tijdens hun presentatie van de resultaten van de onderzoeksopdracht.
Wanneer we dit alles in gedachten houden, kunnen we de aanbevelingen overlopen die door PPM aan de regionale televisieomroeporganisaties en de overheid worden gedaan. De eerste aanbeveling is dat bij de vzw’s, houders van de erkenning, een nieuwe crossmediale redactionele strategie dient te worden ontwikkeld die de regionale omroeporganisaties opnieuw relevant of relevanter maakt. PPM stelt vast dat het bereik van de regionale omroepen nu al tien jaar daalt en roept hierbij verschillende pertinente vragen op. Hoe bedienen de regionale televisieomroeporganisaties de Vlaming die geïnteresseerd is in regionale informatie en hoe langer hoe meer een multimediale mediaconsument is? Wat is de rol van de website en de sociale media? Wat is de rol van de klassieke tv-uitzendingen? Wat is de interactie en de complementariteit tussen de verschillende mediavormen? Hoe vind je het juiste medium voor de juiste content? Op welk segment van de Vlaamse bevolking richten de regionale televisieomroeporganisaties zich primair en op welke behoeftes aan regionale informatie focussen ze? Wat is de ’unique selling proposition’ van de regionale televisieomroeporganisaties ten opzichte van andere media die regionale informatie verstrekken, zoals kranten, huis-aan-huis bladen, landelijke televisiejournaals?
Als tweede aanbeveling wordt gesteld dat er nood is aan een nieuw meetinstrumentarium dat bereik, waardering en betrokkenheid crossmediaal meet, opgesplitst naar relevante socio-demografische groepen en nieuws- en informatieprofielen met betrouwbare cijfers voor elk zendgebied. Die informatie moet op drie niveaus kunnen worden ingezet. In de eerste plaats voor de vzw’s en de hoofdredacteurs om de redactionele strategie op middellange en lange termijn te bepalen en op te volgen. Vervolgens voor de hoofdredacteurs en de eindredacteurs om de nieuws- en informatieprogramma’s op regelmatige basis te kunnen evalueren en eventueel bij te sturen. Ten slotte voor de Vlaamse overheid zelf, de vzw’s en de exploitatiemaatschappijen om de decretale opdracht af te stemmen op een medialandschap en een mediaconsument in transformatie.
De ‘alleenstaande’ regionale televisieomroeporganisaties krijgen de aanbeveling op zoek te gaan naar schaalvoordelen om hun financiële leefbaarheid veilig te stellen, het noodzakelijke veranderingsproces te kunnen financieren en te investeren in redactionele kwaliteit, maar ook om de ondersteunende diensten te professionaliseren, zoals analytische boekhouding en een sterk commercieel apparaat dat zich richt op de lokale markt en ten slotte om te investeren in techniek.
De vierde aanbeveling is dat een aantal zenders erop gewezen worden dat zij hun zendgebieden beter dienen af te stemmen op homogene nieuwsgebieden zodat de eerste voorwaarde om relevant te kunnen zijn, ingevuld wordt. PPM trekt hiermee de lijn door met haar bevindingen uit haar adviesopdracht in 2013 met betrekking tot het verzorgingsgebied van de regionale televisieomroeporganisaties. In concreto komt dit neer op een herverkaveling van de huidige zendgebieden.
Vijfde aanbeveling: alle omroepen zouden hun merk moeten herpositioneren. Dit behelst onder meer de merknaam en de merkenarchitectuur, de instrumentele en emotionele meerwaarde, de randprogrammatie en de marketing- en communicatiestrategie. De Vlaamse mediaconsument staat natuurlijk centraal in deze oefening, maar het is niet onverstandig om hierbij ook aandacht te hebben voor adverteerders en sponsors.
Ten slotte is er nog de aanbeveling om, naast de ontwikkeling van een nieuwe redactionele strategie en een nieuwe merkstrategie, ook een nieuwe commerciële strategie te ontwikkelen die tot doel heeft de spot- en non-spotinkomsten van de regionale omroepen te optimaliseren. Dit moet enerzijds gebeuren op de nationale reclamemarkt, voor adverteerders die regionale campagnes nodig hebben, en anderzijds op de lokale markt voor lokale adverteerders. In 2010 realiseerden de regionale omroepen bij lokale adverteerders nog 22,5 miljoen euro netto. In 2015 is dit gezakt tot 17,3 miljoen euro.
Dat is een daling met bijna een kwart, niettegenstaande een trend van stijgende reclame-investeringen in tv-reclame in het algemeen.
Vervolgens heeft PPM ook aanbevelingen voor de Vlaamse overheid. Die bouwen voort op de aanbevelingen aan de omroepen en geven aan dat een nieuw beleid van de Vlaamse overheid voor deze omroeporganisaties enkel succesvol kan zijn als alle regionale omroeporganisaties effectief werk maken van een nieuwe toekomststrategie en bereid zijn om daar hun organisatie op af te stemmen. Zoals aangegeven verschilt dat van omroep tot omroep. De onderzoekers stellen dat het initiatief daartoe niet anders kan liggen dan bij de regionale omroepen zelf. In concreto stellen zij het volgende voor: elke redactie zou in de schoot van haar vzw een toekomstgerichte redactionele strategie moeten ontwikkelen in overleg en consensus met elke ‘exploitant’ die verantwoordelijk is – binnen haar financiële mogelijkheden – voor de bijhorende mensen, middelen en organisatiestructuur.
Aansluitend kan dan worden bekeken per omroep en per exploitant of, hoe en wat de rol van de Vlaamse overheid zou kunnen zijn tijdens het implementatieproces: ondersteunen van strategisch onderzoek en ontwikkeling; faciliteren van veranderingsprocessen; faciliteren van herstructureringen; meer samenwerking met onder meer de VRT, daar kom ik op terug; crossmediaal meetinstrumentarium ontwikkelen; wetgeving afstemmen enzovoort.
We zijn het dus met elkaar eens, collega’s, dat de uitdagingen in het rapport niet min zijn, en voor de éne omroep al groter zijn dan de andere. Er ligt werk op de plank, in eerste instantie voor de regionale televisieomroepen zelf, zoals de heer Vandaele aangaf, sommige zijn daar al aan begonnen. Dat is ook de boodschap die ik hun heb meegegeven.
Vlijtige lezers zullen dit weekend ook al in mijn beleidsbrief ontdekt hebben dat deze elementen daarin aan bod komen. De huidige samenwerking met de regionale televisiezenders wordt wel degelijk in 2017 voortgezet, om toch een zeker continu beleid te kunnen voeren, zelfs al is er nu soort alarmbel afgegaan. Die tijd is nodig, niet alleen om het rapport tot zich te kunnen nemen, maar ook om ten gronde met oplossingen voor de dag te komen. Aansluitend bekijken we dan, per omroep en per exploitant, hoe en wat de rol van de overheid kan zijn. Het is mijn bedoeling om midden 2017 klaar te zijn met een nieuw kader.
Dan volgden een paar specifieke vragen over het maatschappelijk belang van de regionale zenders en de meetmethodiek, de CIM-cijfers en dergelijke. De decretale opdracht van de regionale televisieomroeporganisaties is het brengen van regionale informatie met de bedoeling binnen het verzorgingsgebied de communicatie onder de bevolking en tussen de overheden en de bevolking te bevorderen en bij te dragen tot de algemene sociale en culturele ontwikkeling. Binnen de scope van deze onderzoeksopdracht wordt een uitspraak gedaan over: het bereiken van een zo groot mogelijk aantal kijkers binnen het verzorgingsgebied met programma’s met regionale informatie over datzelfde gebied; het verzekeren van een hoge mate van betrokkenheid van kijkers bij de programma’s door het aanbod van interactieve toepassingen.
Het bereik van de regionale omroepen is voor de periode 2008 tot 2014 beschikbaar op basis van de Portable People Meter. Dit onderzoek liep voor RTVM van 2007 tot april 2015. Het TNS-Media Portable People Meter panel was representatief voor de bevolking in het Vlaamse landsgedeelte naar volgende socio-demografische variabelen: leeftijd, opleiding, geslacht, beroep, gezinsgrootte, verantwoordelijken voor de aankoop, maar ook naar zendgebied van de regionale zenders.
Na april 2015 werd het PPM-onderzoek beëindigd en vanaf november 2015 werd overgestapt op de CIM-audimetrie. Om diverse redenen, zoals het ontbreken van enkele variabelen voor het berekenen en kunnen vergelijken van bereikdata per zendgebied, die u kunt terugvinden in het rapport en derhalve ook kunnen worden toegelicht door de onderzoekers, heeft PPM het bereik en de evolutie van de regionale omroepen bestudeerd op basis van de Portable People Meter-metingen door TNS-Media. Deze stoppen wegens de onvergelijkbaarheid met de nieuwe metingen eind 2014.
PPM geeft dan ook de aanbeveling dat er additioneel nood is aan nieuw meetinstrumentarium dat bereik, waardering en betrokkenheid crossmediaal meet opgesplitst naar relevante socio-demografische groepen en nieuws- en informatieprofielen met betrouwbare cijfers voor elk zendgebied. Zoals PPM aangeeft, zou dit nieuwe meetinstrumentarium er niet komen ter vervanging van de CIM-audimetrie die voor het commercialiseren van de reclameblokken op de nationale reclamemarkt van essentieel belang is, noch ter vervanging van het settopboxbereik als verdeelsleutel voor de vergoeding van de dienstenverdelers.
De waardering – nog een ander element – van de nieuws- en informatieprogramma’s wordt jaarlijks gemeten door middel van de waarderingsbarometer. Elke omroep dient conform de geëvalueerde samenwerkingsovereenkomsten voor de journaals en informatieprogramma’s een gemiddelde waardering van minimaal zeven op tien te halen. De waarderingsbarometer is erop gericht jaarlijks – te beginnen in december 2012 – betrouwbare waarderingscijfers te verschaffen en dit per omroep en per informatieprogramma.
Deze studie wordt gedurende de duur van de overeenkomst uitgevoerd door PPM op basis van een voor dit doel uniek samengesteld online panel. Deze werkwijze geeft de beste garantie inzake betrouwbaarheid en validiteit van de gegevens. Het panel werd ieder jaar verder aangevuld met nieuwe respondenten. In 2015 is 35 procent van het panel vernieuwd. Het bevat voldoende respondenten voor waarderingscijfers met een nauwkeurigheidsinterval van maximaal ongeveer 0,3 procent en een betrouwbaarheid van 95 procent.
Het bereik van de websites van de regionale omroeporganisaties werd berekend op basis van de statistieken die Google Analytics ter beschikking stelt van de ‘eigenaars’ van de websites. De in deze studie opgenomen bereikcijfers werden door de regionale omroeporganisaties ter beschikking gesteld van PPM. Er zijn geen gegevens beschikbaar over de waardering en de betrokkenheid van de websites, enkel over het bereik.
Om de performantie van de regionale omroepen op de sociale media in kaart te brengen werd gebruikgemaakt van social media analytics tools zoals Coosto en Engagor.
Ik kom nu tot het luik digitalisering en het onlinebereik. Op de korte termijn ligt de grootste opportuniteit van de digitalisering voor de regionale omroeporganisaties in de distributiekracht, aldus PPM. Steeds meer mensen beschouwen websites en sociale media als een belangrijke bron voor regionale informatie. Onder de leeftijdsgroep van min 35-jarigen – en dat is geen nieuws voor de veteranen van deze commissie – worden die zelfs belangrijker dan kranten, televisie en radio. Een performante onlinestrategie zou de daling in bereik van de klassieke tv-uitzendingen dus kunnen compenseren, aldus de onderzoekers.
Er zijn duidelijke verschillen inzake onlinebereik tussen omroepen onderling. Er zijn een aantal omroepen die daarrond serieuze initiatieven hebben genomen. Ongetwijfeld komt dit tijdens de toelichting aan bod. Wat ik wil aanstippen, is de bevinding dat een beperkt onlinebereik soms als een bewuste strategie is ingegeven vanuit de vrees dat online zou kannibaliseren op klassiek tv-kijken waardoor de bereikvergoeding onder druk zou komen te staan. Dat is een soort vicieuze cirkel waar de omroeporganisaties uit moeten kunnen raken. Het is een heikel punt dat tijdens de verdere besprekingen met de regionale televisieomroepen uitgeklaard en aangepakt zal moeten worden.
Ik kom tot de vraag van mevrouw Brouwers over de relatie met de administratie en of al dan niet gebruik werd gemaakt van gegevens in het onderzoek. De administratie maakt jaarlijks een uitgebreid controleverslag op naar aanleiding van de eindrapporteringen die door de Vlaamse regionale televisieomroeporganisaties ingediend worden ter verantwoording van de aan hen toegekende steunmaatregel ter uitvoering van de samenwerkingsovereenkomst. Dat is telkenmale eind april in het jaar dat volgt op het jaar van de toegekende subsidie. Deze controleverslagen werden in het kader van het evaluatieonderzoek aan het onderzoeksteam van PPM bezorgd.
Dan is er de piste wat een samenwerking met de VRT zou kunnen inhouden en of die samenwerking er moet komen. Dat is nog een zeer open vraag. Ik verwijs naar de bevindingen van het onderzoeksbureau, die, kort samengevat, hierop neerkomen. Als samenwerking gedefinieerd wordt als een echte organisatorische samenwerking, dan zijn op vandaag de obstakels waarschijnlijk veel groter dan de mogelijke voordelen, aldus het onderzoeksbureau. Dezelfde analyse wordt ook gemaakt bij het onderdeel over distributiekracht en de hiermee bedoelde ontkoppeling van journaals op de netten van de VRT. Als daarentegen samenwerking gedefinieerd wordt als het uitwisselen van kennis en informatie, dan is meer samenwerking – zeker voor de regionale omroeporganisaties – meer dan zinvol. PPM heeft het onder meer over redactionele uitwisseling, samenwerking met de studiedienst, samenwerking op het vlak van innovatie, opleidingen en dergelijke. U weet dat de nieuwe beheersovereenkomst met de VRT voorziet in een versterking van het media-ecosysteem door structurele samenwerking met andere Vlaamse mediaorganisaties, en meer specifiek voor de regionale omroeporganisaties de exploratie van samenwerkingspistes met Vlaams-Brusselse en regionale media in het algemeen. Hierover zijn nog geen verdere besprekingen gevoerd, noch met de regionale omroepen, noch met de VRT. Ze komen nu wel vanzelf op de agenda. Ik weet wel dat de VRT de laatste maanden een intenser samenwerkingsverband met BRUZZ heeft onderzocht en dat de eerste resultaten daarvan bekend zijn. Die kunnen mogelijk inspireren.
Dan was er de vraag of de bevindingen van het onderzoek werden teruggekoppeld en gevalideerd bij de regionale zenders zelf. Inderdaad, dat is gebeurd. Het spreekt voor zich dat deze bevindingen werden teruggekoppeld en gevalideerd bij de regionale zenders zelf. Dit gebeurde tijdens de uitvoering van het onderzoek vanwege PPM naar de zenders zelf door de opgevraagde gegevens na verwerking af te toetsen bij de omroepen. Zonder groen licht van de zenders zouden deze gegevens niet in het eindrapport verwerkt worden. De regionale zenders namen ook deel aan een terugkoppelingssessie waarin hun de bevindingen en aanbevelingen van het onderzoek toegelicht werden.
Dan was er nog een specifieke vraag over de bereikvergoeding van RINGtv. Ik kan op dit ogenblik het volgende antwoorden: de bereikvergoeding is inderdaad een essentiële factor gebleken voor de economische leefbaarheid van de omroepen. Bovendien lijkt dit op vandaag de belangrijkste ‘incentive’ te zijn voor de omroepen om hun bereik daadwerkelijk te vergroten. Uit het onderzoek blijkt tevens dat dit de enige inkomstensoort is die stijgt, van ongeveer 5 miljoen euro in 2010 naar 6 miljoen euro in 2015. Het klopt inderdaad dat RINGtv haar bereikvergoeding ziet dalen. De komende periode wordt er gewerkt aan een nieuw toekomstig kader. Ik heb geprobeerd u daarvan de grote lijnen mee te geven. De timing daartoe is reeds aangegeven. Ik kan hieromtrent geen uitzonderingsmaatregel treffen naar een of andere specifieke zender toe. Dat is in ieder geval de stelling vandaag. Ik ben bereid naar argumenten te luisteren om daarvan af te wijken. Wat ik wel kan doen, is erop aandringen dat eenieder de aanbevelingen van PPM ter harte neemt en ermee aan de slag gaat.
Dit eerste antwoord was uitgebreider dan gewoonlijk, maar dat heeft ook te maken met de nogal onorthodoxe manier waarop het rapport plots naar buiten is gekomen. Zo hebt u toch al een soort van basis om de discussie te starten. Ik wil ook op bijkomende vragen antwoorden. Ik onderstreep dat hoe we dit voortzetten een open einde is. Pas tegen midden volgend jaar zal duidelijk zijn hoe we de toekomst van de regionale omroeporganisaties verder kunnen verzekeren en hoe ze natuurlijk ook zelf hun toekomst kunnen verzekeren.
Mevrouw Brouwers, dat biedt ons de gelegenheid om aan het eind van deze vergadering afspraken te maken om de onderzoekers en de omroepen zelf in de commissie aan het woord te laten.
De heer Vandaele heeft het woord.
Minister, uiteraard begrijpen we dat u op dit ogenblik nog niet kunt zeggen welke aanbevelingen u in welke mate meeneemt. U geeft wel een duidelijke timing aan door te zeggen dat we midden 2017 ongeveer weten waar we aan toe zijn.
Een element dat ik in de lange inleiding van mijn vraag niet heb vermeld, maar u wel hebt aangeraakt, is de aanbeveling uit het rapport om de zendgebieden te herverkavelen. Dat lijkt me een vrij heikele onderneming. De situatie van vandaag is min of meer organisch gegroeid door de jaren heen. We weten ook dat er geen eenduidigheid is over de exploitatieverenigingen die in bepaalde provincies opereren. Soms is de ene bij een bepaald exploitatiemaatschappij aangesloten en de andere bij een andere exploitatiemaatschappij. Daaraan prutsen lijkt me niet zo evident, tenzij u daar een andere mening over hebt. Dan is mijn vraag: ziet u daar een rol voor de overheid in weggelegd, indien u dat zou willen doen, ingaand op de aanbevelingen uit het rapport?
Wat is de rol van de overheid? Kunnen wij van bovenaf zeggen dat dit de zendgebieden zijn en dat alles maar moet worden herverkaveld? Ook de organisatiestructuren zullen dan anders moeten worden georganiseerd. Het hele veld wordt dan min of meer op zijn kop gezet. Hebt u daar momenteel een mening over?
Mevrouw Brouwers heeft het woord.
Minister, ik dank u voor het uitgebreide antwoord.
Mijn bedenkingen bij de manier waarop de studie is opgevat, worden voor een deel bevestigd als ik u hoor spreken over hoe zij het bereik hebben gemeten, met de Portable People Meter en op een bepaald moment met de CIM-Audiometrie. Omdat het onvergelijkbaar was, is de laatste blijkbaar niet meegenomen, terwijl dat eigenlijk de beste cijfers zijn. Waarschijnlijk is het daarom dat een aantal regionale zenders nu al op hun achterste poten staan. Goed, we kunnen dat bespreken als die mensen hier zijn en we kunnen het hen dan zelf vragen. Allicht kon het ook gewoon niet anders, maar ik zou er toch graag eens met die mensen over in debat gaan.
U zegt dat er geen uitzonderingsmaatregelen mogelijk zijn voor diegene die met de bereikbaarheidsvergoeding eigenlijk dalen. U bent ook minister van de Vlaamse Rand. (Opmerkingen)
Dat is Ben Weyts. Excuseer, ik ben helemaal in de war. Ik wou zo meteen iets vragen over Brussel, vandaar. We zullen bij de minister van de Vlaamse Rand toch eens moeten navragen of bepaalde dingen niet mogelijk zijn. Ik weet het niet. Kunt u er al eens voorzichtig met minister Weyts over spreken? Uitzonderingen op deze decreetgeving zijn allicht een beetje moeilijk.
Over het herverkavelen heb ik ook wel mijn bedenkingen. Net zoals collega Vandaele denk ik dat het niet zo eenvoudig zal zijn. Wat ik wel meteen al apprecieer in de aanbeveling, is het pleiten voor de nieuwe crossmediale strategie en voor het nieuwe meetinstrumentarium dat je daarvoor nodig zult hebben. Als je meer crossmediaal gaat werken, zul je al die zaken goed moeten kunnen meten om na te gaan waar er bereik is. We kunnen dit alleen maar steunen. Hoe dit moet gebeuren, is nog een open vraag. U hebt gisteren op de radio een paar keer gezegd dat de regionale zenders zichzelf een beetje zullen moeten heruitvinden. U hebt verwezen naar Nederland, maar u verwees ook graag als minister bevoegd voor Brussel naar het voorbeeld van Brussel, BRUZZ, waar de digitale televisie en radio wat bijeen is gekomen. U hebt gezegd dat het interessant was. Misschien kunt u daar wat dieper op ingaan, want we weten ook dat zij 10 miljoen euro per jaar krijgen. Als we dat aan alle regionale zenders zouden geven, dan waren de problemen meteen van de baan.
Mevrouw Brouwers, uw laatste voorstel is een gewaagd voorstel, maar we zullen realistisch zijn.
Collega’s, ik stel een aantal dingen vast waar we niet omheen kunnen. Het bereik is in de loop van die tien jaar toch wel ernstig gedaald. Daar kan men niet omheen. Het is een signaal. Ik weet dat ik veralgemeen over alle zenders en als het niet waar is, zullen we het wel horen op de hoorzitting die we na Nieuwjaar zullen houden.
Er is ook een sterke daling aan commerciële inkomsten. Dat ziet men goed in de tabellen in het rapport. Beleidsmatig is dat nooit een gezonde situatie. De vraag is bijvoorbeeld of Radio 2 op het vlak van inkomsten een grote boosdoener is. Boosdoener is een negatief woord, maar ik bedoel een zakelijke concurrentie en middelen die afstromen.
Ik stel vooral met de grootste ongerustheid vast dat de waardering over het algemeen behoorlijk sterk daalt – ik weet dat ik blijf veralgemenen, maar het is wel een belangrijk signaal – en dat men een aantal doelgroepen zoals jongeren zeer moeilijk bereikt en dat die snel afhaken.
Ik stel ook vast dat we die bereikvergoedingen – gelukkig maar – veranderd hebben in het Mediadecreet, zoals collega Vandaele ook al zei. Anders was er vandaag geen sprake meer van een studie, maar van een koude sanering, zoals we dat in de landbouwsector noemen als men bedrijven doelbewust overkop laat gaan omdat de overheid ze niet steunt. Dat is wat ik vrees, collega’s: als er niets gebeurt, komt er een koude sanering. U begrijpt wat ik bedoel: sommige gaan gewoon overkop en dan is het ook gedaan. Dan hebben we aan de samenleving ook geen dienst bewezen. Dat zijn de dingen die me het meest frapperen in het onderzoek.
Aan de andere kant wil ik wel eens kwijt dat ze niet allemaal even goed of even slecht zijn. Met een klein genoegen stel ik vast – ik durf dat toch af te leiden uit het onderzoek – dat de meest perifere provincies van dit land, deze keer de beste cijfers hebben, terwijl ze geen 10 miljoen euro per jaar krijgen. Ik wil niet zo chauvinistisch zijn, maar zij zijn wel de meest belangrijke innovators geweest onder de collega’s. Ik mag dagelijks genieten van een zeer diverse vorm van informatieverspreiding. Die innovatieve aanpak is een absolute noodzaak. Sommigen blijven achter.
Sommige collega’s – de oud-strijders onder ons, in de rol van parlementslid of parlementair medewerker – weten dat een aantal van die zenders de afspraken uit de samenwerkingsovereenkomst die onder minister Lieten afgesloten is, niet hebben uitgevoerd. Dat staat niet met zoveel woorden in het rapport, maar dat zal ik hun zeker vragen op de hoorzitting, want dat is wel zo. Minister, ik koppel dat aan het advies van de onderzoekers die zich afvragen of die samenwerkingsovereenkomst met de bijhorende financiering überhaupt nog enige zin heeft en zeggen: ‘Laat ons dat afschaffen’. Ik vind dat in ieder geval een grove veralgemening.
Er werd ook gesuggereerd in een krant dat er dan strategische dossiers moeten worden gemaakt, overleg zou zijn en dat er dan per omroep zou worden bekeken wie wel gesteund zou kunnen worden enzovoort. Ik zou hier toch het gelijkheidsbeginsel nog eens uit de kast willen halen en ervoor pleiten dat niet degenen die zich wel getransformeerd hebben, de pineut van de financiering moeten zijn en dat degenen die het niet gedaan hebben, die koppig gebleven zijn wat ze waren, morgen extra financiering krijgen. Dat wil ik nu eens als chauvinist niet zien gebeuren.
Ik wil echt wel eens, niet als chauvinist, een evaluatie hebben en weten wie welke dingen wel of niet heeft gedaan. Dat staat niet in het rapport. Een voorbeeld zijn de zendgebieden. Voor wie het zich herinnert: in de nota-Lieten staat ook dat daaromtrent iets moet gebeuren. Laat ons elkaar eens in de ogen kijken, collega’s, we weten toch allemaal dat daar iets rond moet gebeuren. Behalve de twee perifere provincies en misschien ATV, als ik een naam mag noemen, zitten er dingen niet goed. Er is een sleutel in het verhaal en die staat in het onderzoek. Ik vind niets uit: de sleutel is of er al dan niet een of meerdere grote steden of centrumsteden in dat gebied aanwezig zijn. Dat speelt blijkbaar een belangrijke trekkende rol in het verhaal. Ik weet niet of dat in Vlaams-Brabant zo is. Ik ga niet oordelen, mevrouw Brouwers, ik ken de situatie daar net te weinig om dat in te schatten. Het is in ieder geval blijkbaar wel een factor die werkt. In West-Vlaanderen zijn er vier kleinere centrumsteden maar er zitten er twee in elk zendgebied. Antwerpen is een belangrijke trekker van het verhaal.
Het belang van steden in een zendgebied is groot. Ik durf ervoor te pleiten om in te grijpen in die zendgebieden. Als we in de toekomst een leefbare regionale televisie willen, dan moeten we ook rationeel naar die zendgebieden kijken. Dat moet niet politiek bedisseld worden, er zijn criteria voor te bedenken. Er staat trouwens in het rapport een voorstel van een kaartje van indeling en van overlappende gebieden en dergelijke. Ik zou dat zeker aanpakken. Ik denk dat onder meer daardoor er een mooie toekomst voor een aantal van die zenders kan zijn.
Minister Gatz heeft het woord.
Wat met het herverkavelen van zendgebieden? Wat met de positie van RINGtv in de Vlaamse Rand? Alles ligt nu op tafel. Ik heb het ook zo willen brengen vanuit het onderzoeksrapport, zonder meteen daarin een rangorde of een begin van oplossing te geven. Alle elementen die mee de positie van de regionale zenders kunnen versterken, wil ik mee onderzoeken. Ik besef echter dat sommige vraagstukken moeilijker zijn dan andere. Ik ga daar nu niet ja of neen op zeggen, maar de vragen door de parlementsleden gesteld, geven al aan dat het enigszins gevoelige materie is.
Soms is het een kwestie van middelen, maar soms is het een kwestie van interne oplossingen die men zoekt binnen elke regionale omroep. Het klopt inderdaad dat een zender als BRUZZ bijvoorbeeld 8,5 miljoen euro van de Vlaamse overheid en van de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) krijgt. Maar bijvoorbeeld de Nederlandse regionale zenders krijgen elk meer dan het dubbele, en die zitten allemaal in slechte papieren. Ik wil maar zeggen dat middelen dingen kunnen oplossen, dat is altijd zo, maar het is toch net iets complexer dan dat. Wat ik heb willen zeggen door gisteren in een interview, trouwens op initiatief van de vraagstelster, naar BRUZZ te verwijzen, is dat daar, ook een beetje onder druk van de overheid en niet zonder slag of stoot, de samenwerking tussen de verschillende media veel intenser geworden is. Niet elke regionale zender heeft – of hoeft dat te hebben – zoals bij BRUZZ het geval is, een gedrukt printmedium en een radio. We gaan daar even abstractie van maken. De integratie van de lineaire televisie, waarmee het meer dan 25 jaar geleden allemaal begonnen is voor de regionale zenders, en het digitale, geeft sedert de hervorming een aantal nieuwe kansen. Dat moeten we gewoon bekijken.
Tot besluit: alles ligt nu op tafel. Ik besef dat het rapport hard is. Het komt hard over, zeker naar degenen die intern al een aantal belangrijke hervormingen doorgevoerd hebben. Ik wil alleszins aan geen enkele regionale omroeporganisatie de raad geven om de kop in het zand te steken. Dat is altijd een slechte strategie. Het is geen goed nieuws, maar laten we het ter harte nemen en kijken waar er misschien een aantal zaken gezegd worden die niet volledig kloppen. Maar globaal gezien is er zeker wel ruimte voor verbetering. Anderzijds ben ik ervan overtuigd dat de mediaconsument van vandaag en ook die van morgen zeker nog altijd de regionale informatie belangrijk zal vinden. Het is gewoon een kwestie van de kwaliteit van de nieuwsgaring te kunnen koppelen aan de kijkers op het moment en op de plaats waar zij dat allemaal willen bekijken.
Ik geloof dat met een aansturing vanuit de overheid enige dingen in gang kunnen worden gestoken, maar het zal toch samen met de zenders moeten gebeuren. In die geest heb ik het overlegplatform met hen voor ogen. Los van de parlementaire discussies die daarover nog in deze commissie zullen plaatsvinden, wil ik u ook over de voortgang daarvan op de hoogte houden in de maanden die komen.
De heer Vandaele heeft het woord.
Over Brussel hoor ik verschillende cijfers: 10 miljoen euro, u, minister, hebt het over 8,5 miljoen euro, in de beheersovereenkomst stond 6,2 miljoen euro voor Vlaams-Brusselse Media en nog aangevuld door de VGC. Ik kwam op 7,7 miljoen euro, maar goed, het doet er niet toe. Laten we het op die 8,5 miljoen euro houden, maar met de nuance dat het voor de Vlaams-Brusselse Media geldt, dus ook voor het gedrukte en het radiogedeelte. We moeten in dit dossier geen appelen met citroenen vergelijken.
Mijnheer Caron, u pakt bijzonder negatief uit. U wilt de mensen de stuipen op het lijf jagen. U spreekt over koude sanering, alles gaat om zeep. We moeten ook beklemtonen dat de Vlaamse overheid toch al iets voor de regionale omroepen heeft gedaan. We hebben het decreet goedgekeurd, we hebben de vergoeding vanuit de distributeurs. We hebben toch een aantal dingen gedaan waaruit blijkt dat we de regionale omroepen en zeker het regionale nieuws nog altijd belangrijk vinden. Dat geldt zeker voor mijn partij. Uiteraard moet er worden geprofessionaliseerd waar nodig en moet men kwaliteit leveren. Het is zeker niet de bedoeling om het kind met het badwater weg te gooien.
Minister, we wachten af waar u midden 2017 mee komt. We noteren het in onze agenda.
Ik ga de discussie de komende maanden opvolgen en wachten tot we uitleg krijgen van degenen die de studie hebben gemaakt. Het komt heel hard over. De signalen die we uit het veld krijgen, klinken echt anders. Niemand van de mensen die ik heb gehoord, steekt de kop in het zand, integendeel. Ze steken hun hoofd fier omhoog en zeggen dat dit niet klopt: ‘We zijn goed bezig, en de laatste jaren echt beter.’ Ik wil weten wie gelijk heeft.
Het is heel bizar dat ik andere signalen krijg dan wat we gisteren in de krant en nu in die studie hebben kunnen lezen. Ik kijk met veel belangstelling uit naar de hoorzitting die we ongetwijfeld zullen plannen.
Laten we op onze to-dolijst zetten dat we dat begin volgend jaar inplannen, collega’s. Dan komen we in een latere regeling der werkzaamheden terug op de invulling daarvan. En dan kunnen we een tegensprekelijk debat organiseren.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.