Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Vraag om uitleg over een werkonderbreking in de gemeenschapsinstellingen naar aanleiding van de tijdelijke opvang van jongeren met een complexe problematiek
Vraag om uitleg over de opvang van jongeren met psychische problemen in gemeenschapsinstellingen
Vraag om uitleg over de werkonderbreking in de gemeenschapsinstellingen
Verslag
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Het personeel van de gemeenschapsinstellingen legde op 10 oktober het werk neer. Hun belangrijkste bezorgdheid was dat jongeren bij hen terechtkomen maar daar niet op de juiste plaats zitten. Meer specifiek gaat het over jongeren met psychische problemen die volgens hen nood hebben aan gespecialiseerde hulp, en terechtkomen in de gemeenschapsinstellingen waar niet het kader is om hen op te vangen en te begeleiden. Het personeel klaagt aan dat ze niet de omkadering en expertise hebben. Ze zien dat jongeren soms van de ene naar de andere gemeenschapsinstelling worden doorverwezen. Dat leidt tot heel veel frustratie en ontevredenheid. Hun werkonderbreking is dan ook een signaal aan u, minister, en aan de hele Vlaamse Regering. Dat verdient minstens een luisterend oor, maar zeker ook een antwoord.
Dat jongeren binnen de jeugdhulp niet altijd de juiste zorg of omkadering krijgen, is helaas een gekend probleem. Ongeveer 7500 jongeren wachten op een aangepaste vorm van jeugdhulp. Binnen de geestelijke gezondheidszorg is er een gemiddelde wachttijd van 107 dagen. Ook binnen de crisishulp zijn er grote tekorten. De Vlaamse Regering heeft maatregelen aangekondigd voor extra capaciteit, maar dat is met mondjesmaat en in specifieke deelsectoren. Het aanpakken van het probleem ten gronde laat op zich wachten.
Er is een groeipad nodig op basis van een becijferde analyse. Daarin moet de nodige gespecialiseerde hulp worden gepland, maar tegelijkertijd ook worden ingezet op een shift naar meer preventie en vroegdetectie. Minister, u zult tegelijk op verschillende paden moeten wandelen, verschillende zaken moeten injecteren om die sector de zuurstof en ruimte te geven die ze nodig heeft.
Minister, hebt u overleg gehad met het personeel van de gemeenschapsinstellingen? Zult u een antwoord ten gronde geven? Daarmee bedoel ik ofwel het aantal kinderen per leefgroep omlaag halen, ofwel de personeelsomkadering per leefgroep optrekken, ofwel op een andere manier de toewijzing van de jongeren bekijken. Zult u een groeipad in de jeugdhulp uittekenen, met daarin een aanpak van de wachtlijsten en wachttijden en met daarin ook een systeemshift naar vroegdetectie en preventie?
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, op dinsdag 11 oktober legden de werknemers van de gemeenschapsinstellingen voor enkele uren het werk neer, in de hoop eindelijk gehoor te vinden voor de aanslepende problemen in de jeugdhulpvoorzieningen. Al te vaak worden jongeren met een complexe problematiek die elders niet terechtkunnen, doorgestuurd naar een gemeenschapsinstelling, waar er, in tegenstelling tot elders, een opnameplicht geldt. Die instellingen zijn niet altijd de geschikte plaats voor de opvang van die jongeren. Dat zet een enorme druk zowel op die jongeren zelf als op de jongeren die er al verblijven en op het personeel.
Bovendien wordt hierdoor het probleem alleen maar verplaatst. Door de wachtlijsten in jeugdhulpvoorzieningen en kinderpsychiatrie worden jongeren in gemeenschapsinstellingen gestald, waardoor jongeren die door de jeugdrechter worden geplaatst in een gemeenschapsinstelling soms maanden in onzekerheid moeten leven vooraleer ze effectief worden geplaatst. Dat is een ongezonde situatie voor de jongeren die daar oneigenlijk, tijdelijk terechtkomen, en voor de jongeren voor wie dat de eindbestemming is.
Het klopt natuurlijk dat u hier en daar inspanningen levert. Dat ontken ik zeker niet. Tegelijk hoop ik dat u erkent dat die inspanningen niet voldoende zijn. De wachtlijsten en de wachttijden blijven overal in de jeugdhulp aangroeien.
We hebben al wat reorganisaties in de jeugdzorg achter de rug. Ze zijn niet allemaal perfect, en we blijven bijvoorbeeld hameren op de noodzaak van trajectbegeleiding. Maar wat zeker ontbreekt, is een gedegen capaciteitsbeleid. Wat ontbreekt is een meerjarenplan met een realistisch budget, en het doel om die wachtlijsten structureel en over de tijd gespreid weg te werken, een pad dat aangeeft welke doelstellingen wanneer moeten worden gehaald, op welke manier u dat gaat doen, met daaraan ook een voldoende budget verbonden. Wat nu gebeurt, is veeleer achter de feiten aanhollen, de grootste gaten in de boot proberen te dichten met planken die elders van het schip worden gebroken.
Minister, erkent u de nood aan zo’n meerjarenplan? Wilt u daar werk van maken? Wilt u dat aan het parlement presenteren, met de budgettaire verplichtingen? Van mij mag u verwachten dat ik voldoende realiteitszin aan de dag leg om te begrijpen dat u niet van vandaag op morgen de volledige wachttijden tot nul kunt herleiden en de volledige wachtlijsten wegwerken. Maar ik wil een perspectief kunnen bieden. Of vindt u zo’n meerjarenplan, ondanks de steeds wassende wachtlijsten, overbodig?
De heer Depoortere heeft het woord.
Enkele gemeenschapsinstellingen legden op dinsdag 11 oktober 2016 het werk neer. De reden is al meer dan een decennium dezelfde: het personeel moet jongeren met ernstige psychische problemen en mentale beperkingen opvangen, terwijl die er eigenlijk niet thuishoren. De gemeenschapsinstellingen zijn in theorie bedoeld om jongeren die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd of die in een verontrustende leefsituatie verkeren, na een beslissing van een jeugdrechter te plaatsen. De praktijk loopt blijkbaar anders. In de instellingen komen ook jongeren met ernstige psychische problemen en mentale beperkingen terecht. Dat zijn jongeren die in psychiatrische centra thuishoren, maar daar om de een of andere reden niet binnen geraken.
Minister, hoeveel jongeren met psychische problemen zitten momenteel in een gemeenschapsinstelling? Wat is de gemiddelde wachttijd voor jongeren met psychische problemen om te worden opgenomen in een psychiatrisch centrum? Welke maatregelen kunt u nemen om deze problematiek ongedaan te maken?
De heer Parys heeft het woord.
Minister, sinds 2002 is het de negende keer dat er in de Vlaamse gemeenschapsinstellingen wordt gestaakt. De werkonderbreking waar het nu over gaat, kwam er na een aantal incidenten, waarbij het personeel er nadrukkelijk op heeft gewezen dat het plaatsen van jongeren met een psychiatrische problematiek in de jeugdhulp geen oplossing meer is.
Het aantal incidenten loopt op volgens de werknemersvertegenwoordigingen, maar ik kan die bevindingen niet staven als ik kijk naar de cijfers die u me hebt gegeven over het aantal incidenten in gemeenschapsinstellingen. Dat vond ik een merkwaardige redenering.
Ik wil wel ingaan op een andere problematiek dan wat de twee voorgaande sprekers hebben aangekaart. Ik heb vooral gehoord dat het personeel zegt – en de vakbondsafgevaardigden bevestigen dat – dat de kern van het probleem is dat er te veel jongeren met een te grote psychische problematiek in de gemeenschapsinstellingen zitten. Dat is iets helemaal anders dan te zeggen dat het grote probleem ligt aan het feit dat er niet genoeg plaats is. Daarin wil ik u gerust bijtreden, minister. U zult er ongetwijfeld naar verwijzen in uw antwoord dat er in het uitbreidingsbeleid van 2017 een aantal maatregelen worden genomen, dat er ook een vlottere doorstroming wordt gepland.
Als ik het probleem voor de werkonderbreking goed heb begrepen, dan is dat het feit dat daar jongeren zitten die daar niet zouden mogen terechtkomen. Het eeuwenoude probleem waar we op moeten blijven hameren, is: de residentiële kinder- en jeugdpsychiatrie zitten nog steeds bij de bevoegde federale minister. Er zijn samenwerkingen uitgebouwd tussen de sectoren van de integrale jeugdhulp, maar daar ontbreekt natuurlijk de kinder- en jeugdpsychiatrie residentieel. Er zijn ook engagementen genomen. Daarover hebt u al met gloed gesproken. Maar als we kijken naar de laatste werkonderbrekingen, lijkt het alsof het resultaat voorlopig uitblijft.
Minister, wat zult u doen om de federale minister van Volksgezondheid haar verantwoordelijkheid te laten nemen in samenwerking met Vlaanderen zodat dit probleem minder voorkomt en we echt van een integrale jeugdhulp kunnen spreken? In de gemeenschapsinstellingen geldt opnameplicht, in de psychiatrische centra voor kinderen en jongeren niet. Wie ze niet meer willen of kunnen opvangen, stroomt dus vaak door naar de gemeenschapsinstellingen. Kunt u aandringen op een oplossing op federaal niveau zodat deze carrousel stopt? Zijn de mensen die vandaag werken in de gemeenschapsinstellingen, voldoende opgeleid? Hebben ze het juiste profiel?
Vooruitlopend op het antwoord op de vraag van de heer Depoortere, denk ik dat twee derde van de jongeren die in gemeenschapsinstellingen zitten, een psychologische of psychiatrische problematiek heeft. Hebben we, dit wetende, daar rekening mee gehouden in de profielen, de opleiding en de omkadering van die jongeren en van het personeel dat vandaag in die gemeenschapsinstellingen werkt?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
We kennen de situatie in onze gemeenschapsinstellingen en volgen die samen met het agentschap Jongerenwelzijn op de voet. Allereerst hebben we veel begrip voor de signalen van de werkvloer. Het is niet altijd evident voor hulpverleners om om te gaan met jongeren met een heel complexe problematiek, die vaak een combinatie vormen van een gedragsproblematiek, psychische problemen en/of een handicap.
We zien dat er in de gemeenschapsinstellingen heel wat expertise en engagement aanwezig is op de werkvloer om met deze jongeren een goed traject uit te zetten. In de afgelopen weken was er permanent overleg met de personeelsleden via mijn administratie en de plaatselijke directies. Gisteren nog was er overleg tussen de vakbonden en de leidend ambtenaren. We zijn zelf van plan de dialoog ook open te houden: de vakbonden zijn ondertussen uitgenodigd voor een onderhoud in de loop van volgende week om in overleg naar verdere oplossingen te zoeken.
Inmiddels werden op de korte termijn oplossingen gevonden voor een uitstroomtraject van twee moeilijke dossiers, die zwaar op de draagkracht van het personeel wogen. De oplossingen werden gerealiseerd binnen een samenwerking met de gespecialiseerde geestelijke gezondheidszorg. Ook werden er structurele maatregelen genomen om de werkdruk te verlagen voor de mensen die dag in dag uit met de moeilijkste jongeren werken. We komen hier later op terug.
Maar zoals we hier in de commissie ook al meermaals hebben besproken, moeten we voor die jongeren niet verwachten dat de verantwoordelijkheid vooral bij de anderen ligt en moeten we zoeken naar trajecten op maat waarbij de verschillende sectoren en hun deskundigheid, orthopedagogisch, geestelijke gezondheidszorg en handicapspecifieke ondersteuning, samen de gepaste zorg aan de jongeren verlenen.
Dit betekent niet dat dit voor elke jongere even gemakkelijk zal zijn. Zoals ik vorige week al in de plenaire vergadering heb aangehaald, is dit eigen aan elke gepaste zorg voor jongeren met een zeer complexe problematiek. We moeten er ons van bewust zijn dat voor die problematieken enkel oplossingen op maat gevonden kunnen worden en dat het soms tijd vergt om deze met alle partners samen op te bouwen. We leveren maximale inspanningen om elke jongere de nodige zorg te verlenen. Net daarvoor heeft een overheidsinstelling een opdracht: we geven bij geen enkele jongere op.
We hebben tijdens de laatste twee legislaturen blijvend geïnvesteerd in de uitbreiding van de capaciteit van 246 begin 2007 naar 309 plaatsen in 2016, en dit op vele plaatsen in een aangepaste infrastructuur. Dat is een stijging met 63 plaatsen of met 25 procent. Zoals u weet, is er in de planning nog voorzien in een bijkomende uitbreiding in 2017 met negen plaatsen.
Daarnaast leveren we ook heel wat inspanningen die grotendeels aansluiten bij de signalen van het terrein. Ik overloop ze kort. We hebben de expertise in de gemeenschapsinstellingen versterkt door outreachting vanuit de psychiatrie. Ik verwijs hier expliciet naar de investeringen en de afgesloten overeenkomsten met het outreachprogramma met het Psychiatrisch Centrum Gent-Sleidinge en naar de mogelijkheden inzake crisisopvang in het Openbaar Psychiatrisch Ziekenhuis (OPZ) in Geel. Daartoe werd trouwens een protocol inzake crisisopvang afgesloten. Dit zijn zaken die we zeker continueren en we bekijken hoe we een en ander nog beter kunnen afstemmen.
In de samenwerking met de kinder- en jeugdpsychiatrie hebben we de voorbije periode – en dat zal iedereen erkennen – stappen voorwaarts gezet. We moeten inderdaad blijven investeren in die samenwerking. Dat wordt ook bevestigd op basis van studies over de prevalentie van jongeren met psychische problemen binnen de gemeenschapsinstellingen. Voor ons is dit geen nieuw gegeven.
Op de vraag of het mogelijk is om cijfers te geven over de wachttijd voor opname in de psychiatrie, kunnen we vanuit onze bevoegdheid niet direct een antwoord geven, maar de zorg voor afstemming en doorstroming naar diensten van jeugdpsychiatrie is een permanent gegeven, dat ook actief wordt opgenomen door het agentschap. Hiertoe moeten we ook in het raam van de federale netwerken geestelijke gezondheidszorg voor kinderen en jongeren maximaal de mogelijkheden verder verkennen. Dit past ons inziens ook in de evaluatie van de For-K-capaciteit die momenteel door federaal minister De Block in overleg met de gemeenschappen en gewesten wordt opgezet. De gemeenschapsinstellingen zijn wat ons betreft hierbij een zeer belangrijke partner. Doelstelling van deze evaluatie is om de toekomst van deze capaciteit beter af te lijnen. De positionering van onze gemeenschapsinstellingen – ook in functie van gerichte uitstroom – is hier een belangrijk issue.
Ook vorming en opleiding zorgden in het verleden reeds voor een betere aanpak van de doelgroep. Elk personeelslid werd gevormd om met agressie om te gaan. Het aantal agressie-incidenten blijft dan ook eerder beperkt. Een belangrijk aspect zijn de zogenaamde begeleiding-plus-leefgroepen als een soort aparte modules binnen de gemeenschapsinstellingen. Op korte termijn hebben we overigens elke campus voorzien van minstens één dergelijke leefgroep met maximale capaciteit van zes reguliere bedden en twee time-outbedden. Hiermee komen we tegemoet aan een specifieke eis van de vakbonden. Dit werd tevens ook zo afgesproken met de magistratuur. Het verlaagt de werkdruk in de leefgroep die met de moeilijkste jongeren werkt.
We moeten ook kijken naar het traject voor een Vlaams decreet inzake jeugddelinquentie, om op de middellange termijn, de opportuniteiten aan te grijpen voor een globale oefening over de modulering van de gemeenschapsinstellingen. Ook en vooral een gepaste uitstroom uit gemeenschapsinstellingen is een blijvend aandachtspunt, waarvoor we de voorgaande jaren – ook de vakbonden erkennen dit – zeker veel inspanningen hebben gedaan. Deze inspanningen blijven we ook voortzetten. Zo werd een extra ondersteuning van 800.000 euro op jaarbasis ingezet in functie van de uitstroom van de gemeenschapsinstellingen, waarbij op jaarbasis zo’n twintig meisjes en veertig jongens extra worden ondersteund na hun verblijf in een gemeenschapsinstelling.
Via de intersectorale samenwerkingsverbanden komt meer aandacht voor de complexe dossiers, waar 2 miljoen euro extra voor werd vrijgehouden. Zoals u weet, gaat het hier over een zeer nauwe samenwerking tussen voorzieningen uit jongerenwelzijn, het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) en de kinder- en jeugdpsychiatrie. Sommigen zullen misschien aangeven dat dit slechts gaat over 35 dossiers, maar het is intellectueel niet correct om dit aantal te isoleren van andere inspanningen.
Voor die 35 dossiers trekken we tot 75.000 euro bijkomend uit voor de uitbouw van duurzame trajecten. Ik wil erop wijzen dat we hier spreken van een begeleidingsduur in bepaalde situaties van 7 jaar.
We wisten dat de doorstart van de zorgnetwerken niet evident zou zijn en wat tijd vergt, maar de eerste ervaringen zijn ondertussen positief. Daarnaast – en dat kwam vorige week ook aan bod – beschikken we door het decreet Integrale Jeugdhulp ook over de mogelijkheid om in de zogenaamde fase 3 bijkomende middelen toe te kennen voor jongeren met heel specifieke zorgnoden. Dat gaat over tweehonderd jongeren die op deze manier doorstromen naar een geschikt aanbod. We bekijken een mogelijke verhoging van deze knelpuntmiddelen.
Natuurlijk beseffen we dat er nog bijkomende inspanningen nodig zijn. Daarom zullen we in 2017 opnieuw bijkomende investeringen doen voor deze doelgroep. We investeren in de ombouw van 15 plaatsen in de private sector voor meer besloten capaciteit. We voorzien in 70 zeer intensieve contextbegeleidingen in functie van de uitstroom meisjes in Beernem. Dit is een investering van ongeveer 1,7 miljoen euro in flankerend aanbod. Tot slot zullen we binnen het uitbreidingsbeleid VAPH een uitbreiding van de capaciteit organiseren voor jongeren met een meervoudige problematiek, de zogenaamde GES-plus, en voor volwassen personen met een handicap, zodat doorstroom voor minderjarigen vlotter kan verlopen.
Ik wil besluiten met de erkenning van de dagelijkse zorg van het personeel in de gemeenschapsinstellingen die de gepaste begeleiding moeten realiseren voor heel wat jongeren en de bijzondere inspanning die dat vergt voor die jongeren met een zeer complexe problematiek. Bepaalde zaken kunnen we echt wel aantonen als inspanningen die al geleverd zijn. Zoals gezegd, zijn er ook nieuwe inspanningen in het vooruitzicht. We zullen blijven investeren in overleg met het personeel en het agentschap om op zoek te gaan naar gepaste oplossingen, zowel in concrete situaties als structureel. Dit zal de medewerking veronderstellen van vele partners in de jeugdhulp.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
U had het over het contact met de mensen uit de praktijk. Als ik u goed heb begrepen, is er wel contact geweest via de administratie, maar hebt u zelf pas volgende week overleg met hen. Het is goed dat dit overleg er komt, maar als er gemeld wordt dat er acties aankomen, dan schrik ik ervan dat het zo lang duurt vooraleer er met hen politiek overleg komt, met alle respect voor de administratie, die ongetwijfeld relevante contacten heeft gelegd en naar oplossingen heeft gezocht. Dat is echter wel een ander signaal dan dat er overleg is met de minister. Goed dat het overleg er komt, maar het verbaast me dat het zo lang duurt.
Ik hoor u zeggen dat er voor een aantal leefgroepen de facto een verlichting is. Dat klopt en dat wordt op het terrein ook zo gehoord. Dat zijn echter nog geen structurele maatregelen. Zult u de verlichting van de leefgroepen op termijn ook structureel waarmaken zodat de leefgroepen kleiner worden en beter omkaderd zijn? Of is dit een tijdelijke maatregel om even de druk van de ketel te halen?
U verwijst naar de capaciteit voor GES-plus in het kader van de VAPH-planning. Ik heb die planning niet bij me, maar als ik me goed herinner gaat dat om een groei die pas over twee jaar reëel zal worden. Dat is nog ver. Het personeel zegt nu dat het water tot aan de lippen staat en heeft sneller een antwoord nodig, ook in het kader van de kwaliteit van de zorg die wordt geleverd.
Wat betreft de 35 personen, zegt u dat ik daar niet minachtend over mag doen. Dat er 35 jongeren worden geholpen met dat budget is goed. Het gaat over een groot bedrag en ik ben ervan overtuigd dat ze dat waard zijn. U vindt het intellectueel oneerlijk om dat altijd te benoemen. Het klopt dat het trajecten zijn die lang duren en dat die jongeren worden geholpen, maar er staan er nog heel veel in de wachtkamer. Het is intellectueel eerlijk om te erkennen dat de wachtkamer nog goed vol zit. Willen we de jeugdhulp adequaat maken en elke jongere de zorg geven waar die recht op heeft, dan zullen er nog veel inspanningen moeten gebeuren. Dat zal voor een deel gebeuren met de geplande uitbreidingsrondes, maar die zijn absoluut onvoldoende. Ik hoop van harte dat er met deze begroting nog meer groeipaden komen en een sterkere uitbreiding dan in de vorige begrotingen. De jeugdhulp is de start van alles en het is ontzettend belangrijk om daar op in te zetten. Ik hoop dat ik u daar niet van moet overtuigen.
Er is in 5 miljoen euro voorzien voor de jeugdhulp, maar er is natuurlijk in een sterk uitbreidingsbudget voor het VAPH voorzien wanneer jongvolwassenen kunnen doorstromen via de zorgcontinuïteit. Dat betekent dat er de facto ruimte komt op jeugdhulp. Hoe groot schat u die in? Of zal dit niet zo zijn? Kunt u er een idee van geven hoe sterk de ondersteuning voor jongvolwassenen zuurstof zal geven aan de minderjarige sector?
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, zelfs al valt dit niet volledig onder uw bevoegdheid, het is toch vreemd dat u niet weet over hoeveel jongeren het gaat of hoelang ze moeten wachten op hulp. Hoe kunt u een beleid uittekenen als u niet telt? Als u niet kunt tellen, kunt u misschien vragen aan uw federale collega dat die voor u telt en die gegevens doorspeelt. Hebt u dat al gevraagd? Bent u geïnteresseerd in die informatie? Als u het hebt gevraagd, dan zal ik een federaal parlementslid laten vragen waarom men u dit niet geeft. Als u het nog niet hebt gevraagd, stel ik voor dat u dat doet. Bent u bereid – mocht u dat nog niet hebben gedaan – om de vraag te stellen zodat u weet om hoeveel jongeren het gaat en zodat u ook weet hoelang ze wachten op de juiste hulp?
U spreekt over het meerjarenplan voor het VAPH maar niet voor jeugdhulp. Vindt u het niet nodig dat we daar perspectief creëren? Zoals ik al zei, ben ik best bereid te begrijpen dat u dit niet van vandaag op morgen kunt oplossen. Als u geen plan maakt, zoals u dat voor een aantal andere doelgroepen wel doet, dan biedt u geen perspectief. Mij lijkt dat dan dat u ook niet denkt dat u veel perspectief kunt bieden. Waarom wordt er geen plan gemaakt? Als er vooruitgang is, dan is die er wel, ook al is die jaar na jaar maar klein.
De heer Depoortere heeft het woord.
Minister, het positieve nieuws is het aantal plaatsen dat er in de gemeenschapsinstellingen de afgelopen jaren bij is gekomen. U spreekt van 63 plaatsen en dat is toe te juichen. Het valt nog te bezien of dit voldoende is om al deze jongeren op een goede manier op te vangen en te begeleiden.
Ik sluit me aan bij wat mevrouw Van den Bossche stelt. Het is een spijtige vaststelling dat u niet kunt antwoorden op mijn vraag over de gemiddelde wachttijd voor jongeren met psychische problemen om opgenomen te worden in een psychiatrisch centrum. U weet niet wat de wachttijd is en over hoeveel jongeren het gaat. Ik kan me inbeelden dat deze gegevens moeten worden opgevraagd bij uw federale collega, maar ik kan me ook inbeelden dat u elkaar op regelmatige basis spreekt.
De geschetste problematiek dateert niet van gisteren, integendeel. Toch hoor ik voornamelijk oplossingen die voor de zoveelste maal naar de toekomst worden doorgeschoven. Het zijn oplossingen op middellange en lange termijn die nog allemaal moeten gebeuren, terwijl de problematiek zich nu afspeelt.
Inzake de doorstroming naar de jeugdpsychiatrie verwijst u vooral naar het grote plan dat er nog moet komen in verband met de integrale jeugdhulp en waarover u nog overleg moet plegen met het federale niveau. Het is spijtig dat er niet adequaat en op kortere termijn kan worden opgetreden om deze problematiek van jongeren met psychische problemen die in feite niet thuishoren in de gemeenschapsinstellingen, aan te pakken.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, u hebt enkele punten aangeraakt die we uiteraard positief vinden, zoals het feit dat er meer in knelpuntmiddelen wordt geïnvesteerd, dat het flankerend aanbod wordt uitgebreid en dat er specifieke oplossingen zijn voor GES-plus-jongeren. Dat zijn feiten waar we ons allemaal achter kunnen scharen.
Ik kom nog eens terug op mijn laatste vraag waar u geen antwoord op hebt gegeven. Moeten we niet meer gaan naar psychiatrische verpleegkundigen, naar mensen die geschoold zijn om met een psychiatrische problematiek om te gaan? Moeten we het huidige personeel niet bijscholen en hen bijstaan om met dat soort profiel minderjarigen op dagelijkse basis te kunnen omgaan? Dat is bijzonder moeilijk. Ligt daar niet de kern van het probleem dat wordt aangekaart in de laatste werkonderbreking in de gemeenschapsinstellingen? We moeten ervan uitgaan dat er een grote verwevenheid is tussen een psychiatrische problematiek, een gedragsproblematiek en een heel aantal van de minderjarigen die in de gemeenschapsinstellingen zitten. Moeten we niet kijken naar de personeelsomkadering, het profiel en de opleiding die we aanbieden of van hen vragen?
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
De thematiek is al meermaals aan bod gekomen, zowel in deze commissie als tijdens de plenaire vergadering. Er zijn ook al heel wat maatregelen genomen waar de minister naar verwees. We hebben heel veel appreciatie voor medewerkers die de begeleiding doen van jongeren in de gemeenschapsinstellingen. Het zijn vaak inderdaad jongeren met heel complexe problematieken.
Een van de genomen maatregelen zijn de projecten outreaching vanuit de psychiatrie Sleidinge en Geel. De minister heeft net gezegd dat deze zullen worden gecontinueerd. Zijn deze projecten geëvalueerd? Is die evaluatie gepland? Worden deze projecten gewoon verlengd of gaat het om een structurele inbedding?
Ook de problematiek omtrent de opnameplicht komt hier naar voren. Ik heb begrepen dat die discussie volop wordt gevoerd. Gisteren gebeurde dat nog naar aanleiding van een studiedag die daarover heeft plaatsgevonden.
Ik verwijs ook naar een vraag om uitleg van mevrouw Taelman van vorig jaar. De minister zei toen dat er sinds 2003 in alle gemeenschapsinstellingen klinisch psychologen en orthopedagogen aan het werk zijn. Er wordt een screening gedaan naar de behoefte of pathologie bij jongeren via geëigende instrumenten kort na de opname in de onthaalfase. Er wordt dus bekeken of jongeren psychiatrische hulp nodig hebben. Zijn daar cijfers van voorhanden? Zo ja, dan zou het heel interessant zijn om na te gaan of er zich bepaalde evoluties aftekenen.
Mevrouw Taelman heeft het woord.
Deze problematiek is inderdaad al een aantal keren besproken in zowel de commissie als de plenaire vergadering. Er is een hele tijd geleden al verwezen naar een doctoraatsonderzoek van Lore Van Damme waaruit bleek dat 88 procent van de 440 jongeren in de gemeenschapsinstellingen die op dat moment betrokken waren bij het onderzoek, minstens een of andere psychiatrische stoornis had. Toen is de discussie ook al gevoerd. De minister heeft toen verwezen naar de vijf regionale proefprojecten waar de link werd gelegd tussen jeugdhulp en kinderpsychiatrie. Ik heb op dat vlak dezelfde vragen als mevrouw Schryvers die ik niet zal herhalen. Minister, hebt u cijfers over de proefprojecten die erop gericht waren om na te gaan hoe oplossingen konden worden gevonden voor deze jongeren?
Heel concreet: hoeveel plaatsen voor GES- en GES-plusjongeren denkt u nodig te hebben om die jongeren met de meest complexe problematieken op te vangen? U hebt in het verleden ook al aangekondigd dat de 117 miljoen euro die dit jaar wordt uitgetrokken voor het beleid voor personen met een handicap, ook deels voor die doelgroep zal worden gebruikt. Kunt u daar meer informatie over geven? Over hoeveel geld gaat dat en hoeveel plaatsen kunt u daarmee creëren?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Mevrouw Van den Brandt, ik vind het eerlijk gezegd goed en eigenlijk logisch dat de eerste waarmee er contact en overleg is, de bevoegde leidend ambtenaar is. Ik versta wel dat men bij de syndicale organisaties liever een trapje zou overslaan en onmiddellijk met het politieke niveau zou willen spreken, maar de normale cultuur van sociaal overleg is toch wel dat, als er een aantal zaken zijn met betrekking tot de arbeidsorganisatie, men toch probeert eerst te overleggen en te bekijken of men tot oplossingen kan komen met de bevoegde leidend ambtenaar van het agentschap. Ik begrijp echter heel goed dat er een gesprek wordt gevraagd. Ik ga dat ook niet uit de weg, maar dat is toch enigszins de normale manier waarop men dat moet aanpakken. Ik zou het jammer vinden als de syndicale organisaties dat overleg met de administratie en de leidend ambtenaar van de administratie als een soort formaliteit zouden beschouwen. Ik hoop dat dat ook echt zijn kansen krijgt, want het is belangrijk dat er over dit soort zaken ook met de verantwoordelijke voor de dagelijkse leiding van het agentschap een inhoudelijk gesprek kan worden gevoerd. Uiteraard wordt daarover teruggekoppeld naar ons, hebben we contacten met de administratie daarover. Het is zeker niet zo dat we dat niet met belangstelling volgen en voorbereiden, maar als we onze leidend ambtenaar niet kunnen responsabiliseren langs onze kant... Het is niet de bedoeling dat het dagelijkse personeelsbeleid in onze voorzieningen vanuit het kabinet wordt georganiseerd. Dat gezegd zijnde: u weet dat het overleg uiteraard ook plaatsvindt.
Wat de GES-plusplaatsen betreft: uiteraard is het de bedoeling om in het uitbreidingsbeleid voor 2017 een deel van dat budget te reserveren voor de minderjarigen. Dat zal dan nog gebeuren binnen de context waarin we volgend jaar moeten opereren. Ik heb niet verborgen – en ik heb dat vorige week ook gezegd – dat ik daarbij inderdaad enige prioriteit zou willen geven aan het uitbreiden van het aanbod van plaatsen voor jongeren met gedrags- of emotionele stoornissen. Dat is dus niet voor over twee jaar. Dat zou vrij snel moeten kunnen. We hebben destijds de GES-plusplaatsen qua personeelsversterking gekoppeld aan het engagement om ook in te staan voor de uitstroom uit de gemeenschapsinstellingen. We moeten dus bekijken op welke manier we een en ander kunnen moduleren. Dat gesprek over de verdeling van de budgettaire massa moet nu plaatsvinden. Dat heeft zijn geplogenheden. Dat moet natuurlijk nu ook gebeuren vanuit het perspectief van de persoonsvolgende financiering. Het zal u echter niet verbazen dat ik hierbij alleszins toch een prioriteit wil leggen bij de minderjarigen.
Wat de psychiatrie betreft, en de vragen over de cijfers en de mensen die zich melden: de psychiatrische ziekenhuizen zitten in een federaal financieringsstelsel. We hebben echter vastgesteld – en dat is al aan bod geweest in deze commissie naar aanleiding van het jaarverslag van 2015 – dat onze cijfers ons niet toelaten een zicht te krijgen op wat er in de geestelijke gezondheidszorg aan de orde is. We hebben hier, denk ik, ook aangegeven dat een verbeterde registratie noodzakelijk is als we een totaalzicht willen krijgen op wat er in de jeugdhulp aan de orde is. We zijn dus vragende partij om dat zicht te kunnen krijgen. Ik heb toen ook gezegd dat een van de werkpunten na het jaarverslag van 2015 precies het beter in beeld krijgen van de geestelijke gezondheidszorg voor onze jongeren was. Dat is dus zeker een issue. Dat heeft te maken met allerlei zaken: met registratiesystemen, met unieke identificatieprotocollen enzovoort. Ik ben echter absoluut vragende partij om dat beter te kunnen doen met die zorgaanbieders in de geestelijke gezondheidszorg die relevant zijn voor onze jeugdhulp.
Mevrouw Van den Brandt, als ik zo goedkoop mag zijn, het is een beetje tegenstrijdig om de vraag van de heer Depoortere te koppelen aan uw vraag. U zegt dat ik telkens opnieuw verkoop wat ik in het verleden heb gedaan, dat ik dat niet moet blijven herhalen. De heer Depoortere zegt dat ik alles naar de toekomst stoot en niets doe. Natuurlijk gebeurt er iets. De budgettaire prioritering die is gebeurd voor die complexe dossiers, dat is een aanzienlijk budget. Dat is er inderdaad voor een beperkt aantal situaties, maar dat zijn natuurlijk net de situaties waarover het hier gaat: situaties met een grote complexiteit waarbij er interventie vanuit diverse hoeken nodig is. Ik denk te mogen zeggen dat er de jongste jaren een aanzienlijke vooruitgang is geboekt in het realiseren van een aangepaste ondersteuningscontext voor jongeren met complexe problemen. Door allerlei mechanismen, door allerlei netwerkvormingen en engagementen van time-out enzovoort zijn ter zake wel degelijk afspraken gemaakt. Het is de bedoeling om daarover ook met de psychiatrie verder protocollen af te sluiten. Er zijn op dit moment eigenlijk twee protocollen: een met Sleidinge voor Beernem en een met Ruiselede voor Geel. We gaan echter ook de forensische kinderpsychiatrie (For-K) evalueren. We hebben met name in OPZ Geel echt ook crisiscapaciteit, zij het niet zo veel, gerealiseerd voor de doorstroming uit de gemeenschapsinstellingen. Dat hebben we kunnen doen omdat de Vlaamse overheid ‘eigenaar’ is van het OPZ Geel. We hebben in hun taakstelling gezet dat ze daar een rol moeten spelen als het gaat over die toch wel acute vraag naar aangepaste psychiatrische ondersteuning voor jongeren, en ze nemen dat ook op zich.
De projecten waarmee we ooit zijn gestart voor het realiseren van netwerken om die doorstroming te realiseren, zijn geëvalueerd. Die zijn toen eigenlijk ook enigszins voortgezet door het opstarten van die circuits voor kinderen en jongeren die toen federaal waren aangekondigd. Daardoor heeft men die projecten kunnen voortzetten en heeft men op het werk dat daar is gebeurd, kunnen voortbouwen voor dat federale initiatief. Ik moet dat checken, maar ik denk dat op dit moment alle netwerken in die provincies en regio’s waar er zijn, operationeel zijn. Ik verwacht daar dus ook wel effecten van in de volgende periode. Dat zit immers net op de brug tussen de bijzondere jeugdhulp, de gehandicaptenzorg en de psychiatrie. Het klopt dat er geen budgettair meerjarentraject is uitgetekend, maar er is natuurlijk wel een traject uitgetekend voor de jeugdhulp. In Jeugdhulp 2.0 staan heel duidelijk de prioriteiten waarin de volgende jaren moet worden geïnvesteerd. Als de budgettaire massa ons toelaat een aantal zaken te doen, dan zal dat gebeuren in functie van die prioriteiten. Dat zal gebeuren in de pleegzorg. Dat zal gebeuren in het budget voor minderjarigen met een handicap. Daar is een link mogelijk met psychiatrische zorg, via het aanbod GES en GES-plus. Dat zal dus gebeuren in het budget dat daarvoor via het Agentschap Jongerenwelzijn wordt gemobiliseerd.
Dan is er de vraag van de heer Parys over vorming. Mijnheer Parys, als dat uw vraag was, in de gemeenschapsinstellingen wordt er wel degelijk een intensieve vorming gegeven. Die vorming gaat specifiek over agressie, crisisinterventie en dat soort zaken, maar onze gemeenschapsinstellingen zijn natuurlijk geen psychiatrische voorzieningen. Die zijn daar niet voor uitgerust, en dat lijkt me ook niet de ambitie te zijn van die voorzieningen.
Wat de doorstroming van en naar de geestelijke gezondheidszorg betreft: het is altijd een beetje delicaat om daar in grote theorieën over te spreken, maar ik verberg u niet dat ik vind dat we met de sector moeten kunnen spreken over de manier van opname en ontslag. Dat zal in zeer veel gevallen allemaal uitstekend zijn, maar ik vind dat dat wel een deel van het kwaliteitsbeleid is: hoe ga je om met opname en ontslag? Ik denk dat men vaak ook enige zekerheid wil dat er een time-out mogelijk is als het misgaat. We hebben dat al in een aantal protocollen kunnen inbrengen, met nogal wat goede ervaringen. In de volgende periode zal dat echter zeker nog het voorwerp zijn van verder overleg. Naarmate we decretaal meer onze tanden zullen zetten in het jeugdrecht of het jeugdsanctierecht, zal dat thema ook opnieuw op de agenda komen: welke maatregel kan een jeugdrechter opleggen en biedt die maatregel de mogelijkheid om toegang te hebben tot de geestelijke gezondheidszorg? Dat zal zeker een van de punten zijn. Mevrouw Van den Brandt, als u zich het Mozaïekdecreet nog herinnert, dan weet u dat dat ooit theoretisch tot de mogelijkheden heeft behoord, maar nooit is geoperationaliseerd. We zullen dus moeten bekijken wat in Vlaanderen op dat vlak in het decreet daaromtrent mogelijk is.
Er is me tevens een vraag over de ‘begeleiding plus’-groepen gesteld. Dit is een van de issues waarover ik de administratie heb gevraagd na te gaan in welke mate dit een permanent karakter kan hebben. Dit zal deel uitmaken van het overleg dat we met de syndicale organisaties zullen voortzetten.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, ik wil eerst ingaan op de manier waarop u met budgetten werkt. Ik vind dat een omgekeerde wereld. U hebt verklaard dat u voor 2017 over een budgettaire massa beschikt. Dat klopt. Ik wil dat niet ontkennen. Het is ook een goede zaak dat dit geld er is. U wilt nu de gesprekken starten over wat hiermee moet gebeuren en welke prioriteiten moeten worden gesteld. Mij lijkt het logischer te vertrekken vanuit de prioriteiten die u zelf hebt vastgesteld en vervolgens na te gaan welk budget nodig is om dit waar te maken.
Nu kijkt u gewoon wat dit jaar kan worden bijeengeschraapt en hoe dit moet worden verdeeld. De vraag is wat nodig is. Vervolgens moet de politieke moed er zijn om het nodige waar te maken. Ik mis een berekening en een planning voor alles wat we op alle fronten voor de jeugdhulp nodig hebben. Het gaat me dan niet enkel om de complexe gevallen. We moeten tevens meer inzetten op preventieve en vroegdetectieve maatregelen. We moeten ervoor zorgen dat de druk op de jeugdhulp kan dalen. U moet groeipaden berekenen. Ik denk aan de prioriteiten die u zult hanteren indien er eens geld is. Dat is een omgekeerde manier van werken. Ik zal u dan ook blijven vragen groeipaden op te stellen op basis van de bestaande noden die u detecteert.
Ik wil het ook nog even over een structureel probleem hebben. Er is een integrale jeugdhulp, maar de psychiatrie maakt hier geen deel van uit. Voor de werking van de integrale jeugdhulp blijft dit een handicap. De psychiatrie moet hier deel van uitmaken. Dit debat overstijgt deze commissie. Indien we de jongeren integraal willen benaderen, dan mag het niet enkel om de jeugdhulp zelf gaan en moet de psychiatrie hier een elementair deel van worden. Om te doen wat in deze sector nodig is, zullen we bevoegdheidsoverschrijdend moeten werken.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, mijn repliek gaat in dezelfde richting. Een planning betekent niet enkel dat u prioriteiten stelt, maar dat u die prioriteiten ook aan een budgettaire planning koppelt. Op die manier kunt u werkelijk een perspectief bieden. Ik geloof dat u bepaalde zaken dringender dan andere zaken vindt. U zou in de meerjarenbegroting echter wel vooruitzichten moeten kunnen opnemen.
Ik besef dat u hiervoor uw collega’s nodig hebt. U kunt dat niet op uw eentje. De meerjarenplanning moet door de hele Vlaamse Regering worden gedekt. Ik stel voor dat u dat eens doet. U kunt de Vlaamse Regering een conceptnota over het volledig welzijnsbeleid voorleggen. U kunt hierin stellen welk groeipad u met betrekking tot welk deeldomein wilt bieden. Het is mogelijk dat de Vlaamse Regering u dit niet zal toelaten, maar in dat geval zult u het dan toch hebben geprobeerd.
De heer Depoortere heeft het woord.
Ik wil het over de kern van het probleem hebben. In de gemeenschapsinstellingen zitten jongeren met psychische problemen die daar niet thuishoren. Een bijkomend probleem is dat er in de gemeenschapsinstellingen te weinig plaatsen zijn voor diegenen die er wel zouden moeten zitten.
Minister, u kunt dat oplossen door werk te maken van een betere doorstroming naar de jeugdpsychiatrie of door de definitie en de taak van een gemeenschapsinstelling volledig te veranderen. Dat lijkt me geen goede zaak.
Ik heb vooral onthouden dat u in 2017 in het nodige zult voorzien om nog verder op die doorstroming in te zetten. Dat zal allicht blijken uit de begroting en uit de bespreking van uw beleidsbrief.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, ik ben het niet helemaal eens met uw betoog. Mevrouw Taelman heeft daarnet nog eens het exacte percentage aangehaald. We weten dat meer dan 80 procent van de jongeren in de gemeenschapsinstellingen een psychische problematiek hebben. Volgens u is een gemeenschapsinstelling echter geen instelling voor geestelijke gezondheidszorg. Dat is momenteel echter de facto wel het geval. Indien 80 procent van die jongeren een psychische problematiek heeft, moeten we ons daarop inrichten.
Uiteraard zitten er waarschijnlijk jongeren in de gemeenschapsinstellingen die daar niet thuishoren. Dat geldt echter niet voor 80 procent. Ik vind dat we in de nodige omkadering moeten voorzien om die jongeren de beste begeleiding te bieden en opnieuw te integreren. We moeten dan ook nagaan in welke geestelijke gezondheidszorg we moeten voorzien om aan de realiteit tegemoet te komen. Dat is mijn pleidooi.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.