Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
De heer Van Rompuy heeft het woord.
Minister, in een interview in Knack heb ik gelezen dat u "uw hemd nat wilt maken voor de vrijwillige burgerdienst". Wat bent u concreet van plan om de vrijwillige burgerdienst te promoten? Is het mogelijk om een begrotingscijfer te plakken op wat het juist betekent als u uw hemd nat wilt maken?
Minister Gatz heeft het woord.
Mijnheer Van Rompuy, het concept van de burgerdienst werd mij op 21 september voorgelegd door het burgerpanel in het programma #Bel10 op Radio 1. Een jaar geleden was er ook al een oproep in een opiniestuk, zowel in Nederlandstalige als in Franstalige kranten, van een aantal mensen uit het zeer brede middenveld, die doorgaans vroeger burgerdienst gedaan hadden en die vroegen of we dat opnieuw zouden kunnen invoeren. Het debat keert dus op gezette tijden terug.
De piste die in #Bel10 werd geopperd, was een soort verplichte burgerdienst, een ‘samenlevingswerkingsplicht’, die jongeren na het middelbaar een jaar lang zouden uitvoeren. Een belangrijk uitgangspunt van het voorstel van het burgerpanel was niet dat jongeren aan de slag zouden gaan als goedkope hulpjes. Ik heb meteen aangegeven het idee wel genegen te zijn, maar dan op vrijwillige basis. De vrijwilligheid van het systeem wil ik om twee redenen hanteren. Jongeren verplichten om dat te doen, zou, zeker op korte termijn, mogelijk een omgekeerd effect kunnen hebben. Het invoeren van allerlei aanmoedigingen en incentives daarentegen, zoals certificaten die behaald kunnen worden, een beperkte vergoeding en andere zaken, kunnen jongeren volgens mij meer motiveren om aan die samenlevingsplicht als een soort burgerdienst deel te nemen.
Een tweede reden waarom ik denk dat het beter is om de vrijwilligheid naar voren te schuiven, is de financiële beheersbaarheid van een en ander. Een verplicht systeem – daar zijn ook vrije tribunes over verschenen – zou het kostenplaatje kunnen doen oplopen tot 0,5 à 1 miljard euro. In deze tijden zijn dat nogal hallucinante bedragen. Een bestaand systeem in Frankrijk, maar ook in Duitsland en Italië, leert ons dat op vrijwillige basis toch een bepaald aantal jongeren op zo’n systeem intekenen. In Frankrijk gaat het over 60.000 jongeren die op de Service Civique intekenen. Bij ons zou het dan over een 10.000-tal jongeren kunnen gaan, waardoor het voor een niet-verplichte dienst om enkele tientallen miljoenen euro’s zou gaan, wat nog altijd veel geld is. Ik kom uit op een bedrag dat rond de 50 miljoen euro ligt. Dat is enorm veel voor een begroting van Jeugd, maar misschien iets minder voor een begroting binnen een socialezekerheidssysteem. Maar goed, we gaan de bal niet naar elkaar doorschuiven. Het lijkt me wenselijk eerst een warme start van het systeem uit te bouwen, en niet het goede idee met het badwater weg te gooien, net omdat de financiële kost toch redelijk ondraaglijk zou kunnen zijn.
Bij deze burgerdienst is het vooral belangrijk dat het iets bijbrengt voor de jongere zelf en voor de maatschappij. Daarom is het aangewezen om goed af te bakenen in welke beleidsdomeinen die samenlevingsdienst zou kunnen worden vervuld, net omdat het ook geen concurrentie mag vormen voor bestaande werkplaatsen. Er zou dan ook een soort speciaal statuut moeten worden uitgewerkt, waarbij er geen onderwerping is aan sociale zekerheid, omdat er ook geen arbeidsovereenkomst is. Daarbij moet worden bekeken of de jongere dan ook ten laste van de ouders kan blijven en wat er gebeurt met opbouw van sociale rechten. Er komt dus nog wel wat bij kijken.
Ik wil nu de volgende pistes onderzoeken en uitklaren, en vervolgens bekijken welke middelen daaraan gekoppeld moeten en kunnen worden. In eerste instantie wil ik in overleg gaan met de federale overheid. Dat is inmiddels gebeurd. Ik heb hierover persoonlijk contact gehad met de minister van Sociale Zaken, Maggie De Block. In de Kamer van Volksvertegenwoordigers werden in het verleden ook al verschillende wetsvoorstellen ingediend over een samenlevingsdienst. In een advies uit 2004 betreffende een wetsvoorstel houdende de regeling van de vrijwillige burgerdienst, advies nummer 36.426 van 17 februari 2004, wijst de Raad van State op de bevoegdheidsverdeling bij Grondwet vastgelegd, en stelt de Raad trouwens dat “het zou geraden zijn dat de uitwerking ervan (vrijwillige burgerdienst) aanleiding geeft tot het sluiten van een samenwerkingsakkoord tussen de verschillende overheden die ter zake bevoegd zijn”. In een recent nieuw advies, naar aanleiding van een wetvoorstel van april 2015 betreffende de samenlevingsdienst, concludeert de Raad van State, in advies nummer 59.794/1/V van 9 september 2016, het volgende: “De samenlevingsdienst in hoofdzaak moet worden opgevat als een instrument van jeugdbeleid en dat het voorstel een aangelegenheid regelt waarvoor de gemeenschappen bevoegd zijn. (…) Het voorgaande neemt niet weg dat sommige aspecten van het voorstel, zoals het sociaal statuut van de vrijwilliger en de wijziging van de bestaande sociale wetgeving, in beginsel tot de bevoegdheid van de federale overheid behoren.” Dat is dus een mooi enerzijds-anderzijdsadvies, zoals we dat van de Raad van State gewoon zijn. Maar dat hoort zo bij juristen. Ik ben er trouwens zelf een. Dienaangaande wordt in de toelichting bij artikel 6 van het voorstel weliswaar erkend dat “(…) een samenwerkingsakkoord zal moeten worden gesloten tussen de federale overheid en de deelstaten die bevoegd zijn voor de opdrachten opgesomd in artikel 6, teneinde de samenlevingsdienstovereenkomsten correct te kunnen uitvoeren”.
Ik heb met minister De Block afgesproken om de komende maanden verdere gesprekken hierover aan te gaan. Ik kan me voorstellen dat de Federale Regering momenteel andere zaken aan haar hoofd heeft, ook in financieel opzicht. Zo kunnen we bekijken wat de pistes zijn, ook met de collega’s van de andere gemeenschappen, want vergis u niet: dit is een debat dat heel fel leeft in Franstalig België. Het wordt gedeeltelijk aangevuurd vanuit Parijs. We denken soms dat het eerder een herneming is van de klassieke burgerdienst van vroeger vanuit Vlaams oogpunt maar de druk is zo mogelijk nog groter. Zo bleek ook uit het artikel dat u citeerde: er is een vzw hoofdzakelijk aanwezig in Franstalig Brussel met een soort light voorbereiding van deze vorm van burgerdienst. We gaan dus bekijken wat in een dergelijke samenwerkingsovereenkomst moet en kan worden opgenomen.
Naast de te onderzoeken piste van het samenwerkingsakkoord met de federale overheid is er de piste van het Europees solidariteitskorps, dat werd gelanceerd door Commissievoorzitter Juncker bij zijn State of the Union op 14 september. De Commissie wil met de oprichting van dit korps jongeren onder de 30 jaar in Europa de kans geven om steun te verlenen aan niet-gouvernementele organisaties, lokale besturen of particuliere ondernemingen die betrokken zijn bij de bestrijding van ernstige problemen in de Europese Unie. Dit kunnen zaken zijn zoals de heropbouw van gemeenschappen na natuurrampen; de bestrijding van sociale problemen, bijvoorbeeld sociale uitsluiting, armoede, gezondheidsproblemen en demografische problemen; de opvang en integratie van vluchtelingen enzovoort. Via dit voorstel wil men jongeren met de meest uiteenlopende profielen de kans geven om zich bij het korps aan te sluiten: van schoolverlaters tot jongeren met een diploma hoger onderwijs die al werkervaring hebben opgedaan.
De Europese Commissie baseert zich voor dit initiatief op haar ervaring van twintig jaar Europees Vrijwilligerswerk (EVS). Het korps bouwt voort op bestaande EU-programma’s voor vrijwilligerswerk voor jongeren en doet een beroep op netwerken van personen uit heel Europa die betrokken zijn bij werkgelegenheid, onderwijs en maatschappelijke organisaties. De Europese Commissie wil dat dit Europees solidariteitskorps zo snel mogelijk operationeel wordt en dat uiterlijk in 2020 de eerste 100.000 jonge Europeanen aan het initiatief kunnen deelnemen.
De uitwerking ervan zal gebeuren in nauwe samenwerking met de lidstaten, de lokale besturen en ngo’s. Bedoeling is dat de belangrijkste onkosten van de vrijwilligers worden gedekt door een toelage van het Europees Vrijwilligerswerk voor de rekruterende organisaties. Vrijwilligers krijgen ook – wat ik noem – zakgeld, maar het bedrag hangt af van het land waar ze actief zijn. Daar komen we weer uit bij het statuut, dat federaal moet worden geregeld.
Bovendien worden alle vrijwilligers gedekt door de verplichte groepsverzekering van het Europees Vrijwilligerswerk. Ik zal contact opnemen met onze Belgische commissaris, mevrouw Thyssen, die met haar bevoegdheden Werkgelegenheid, Sociale Zaken, Vaardigheden en Arbeidsmobiliteit mee zal instaan voor de uitwerking van het korps. Zo wil ik bekijken hoe we de piste van de vrijwillige burgerdienst en het Europees vrijwilligerskorps met elkaar laten kunnen sporen. Pas na de verdere gesprekken met minister De Block en Eurocommissaris Thyssen zal ik uitsluitsel kunnen geven over de middelen die hieraan gekoppeld kunnen worden.
Ik heb een eerste ruwe inschatting gemaakt, die wel degelijk voor het hele land gold, niet alleen voor Vlaanderen. Kortom, we zijn nog niet meteen aan een concrete oplossing, maar ik denk dat dit debat verder zal blijven leven.
Het lijkt me een goede piste om verder te werken. Ik zal me nu voorzichtig begeven in de gesprekken die ik heb aangekondigd om toch gestaag aan vooruitgang van dit idee te kunnen werken. Ik zal waarschijnlijk ook nog, dat wil ik volledigheidshalve toevoegen, met de collega’s aan Franstalige kant daarover contact hebben, zodat we niet naast elkaar werken.
De heer Van Rompuy heeft het woord.
Minister, ik denk dat het hele thema leeft in Franstalig België, en daar is zeker veel activiteit rond, maar het leeft ook in Vlaanderen. Het artikel in Knack is er gekomen nadat men vastgesteld heeft dat op de website het opiniestuk daarover ontzettend veel gedeeld werd. Het is een soort revival van de vraag: waar in de samenleving ontmoeten we elkaar nog? Men wil het belang daarvan hervaloriseren. Vandaar dat het idee overal zo’n beetje de kop opsteekt.
Ik deel uw mening dat een verplichte versie geen wenselijk of haalbaar verhaal is. We moeten werken aan iets op vrijwillige basis. Zoals u terecht zegt: de grootste moeilijkheid zit in het uittekenen van een sociaal statuut, dat op federaal vlak moet gebeuren. Misschien gebeurt dat daar het best, zodat jongeren over heel het land projecten kunnen kiezen, en zelfs – als Europa zijn intentie kan waarmaken – zij die dat wensen, ook buiten de landsgrenzen hun burgerdienst kunnen vervullen.
Ik ben blij te horen dat u al verschillende initiatieven genomen hebt en contacten gelegd hebt om dit te concretiseren. U kunt hierbij op de steun van mijn fractie rekenen. Het is goed om over rechten en plichten en normen en waarden te spreken. Dit is een manier om het echt te laten beleven. Daarom willen we dit alle kansen geven.
Mevrouw Van Eetvelde heeft het woord.
Voorzitter, minister, het is niet de eerste keer dat u zich enthousiast en positief uitlaat over de samenlevingsdienst. Vorig jaar, voorjaar 2015, hebt u zich ook zeer enthousiast getoond over het voorstel van Jongeren voor de Samenleving. Er kwamen ook andere reacties.
Ik denk echter bijvoorbeeld ook aan de begeleidingstrajecten voor jongeren in het domein Werk, de WIJ!-trajecten (Werkinleving voor Jongeren). Ik weet niet of het goed is om een extra, parallel circuit op te zetten. Men moet ervoor zorgen dat dit niet voor meer overheid of meer kosten en minder overzichtelijkheid zorgt. We zijn natuurlijk wel voor vrijwillig engagement en voor het verenigingsleven enzovoort.
Een goed jaar geleden kondigde u aan dat u dat idee van u eventueel mee zou opnemen in het traject voor een gecoördineerd Vlaams vrijwilligersbeleid. Momenteel is dat er niet mee in opgenomen. Wat zijn de redenen daarvoor?
Ik had verder ook nog een vraag over een concreet plan, maar ik heb begrepen dat u gesprekken voert met de federale en de Europese overheid, met federaal minister De Block en Eurocommissaris Thyssen. Het is dus echt nog wel een beetje afwachten. We zijn er absoluut niet tegen, maar we zijn wel tegen het verplicht maken van een samenlevingsdienst. Ik denk dat er nog wel wat werk aan de winkel is als het gaat om het uitbouwen van een soort samenlevingsdienst, met rechten en plichten, zoals collega Van Rompuy zei.
Minister Gatz heeft het woord.
Mevrouw Van Eetvelde, ik ben het eens met een aantal van uw bedenkingen. We moeten ervoor zorgen dat we niet te veel sporen creëren. Zoals u zei, is er ook nog vrij veel werk aan de winkel. Dit is op dit ogenblik niet expliciet opgenomen in het traject voor de coördinatie met betrekking tot het vrijwilligerswerk, omdat dat traject natuurlijk vooral tot doel heeft de hinderpalen voor bestaande vrijwilligers zo veel mogelijk weg te nemen. Ik sluit echter niet uit dat, als we hier goede vorderingen in maken, die zaken elkaar wel op een of andere manier kunnen of zullen raken. Op dit ogenblik zijn het echter van in het begin twee aparte doelstellingen geweest. Vandaar dat het ene nog niet met het andere overlapt, maar naarmate er vooruitgang kan worden geboekt in de beide trajecten, zullen die wel dichter bij elkaar kunnen komen. Dan zullen we daar op een gegeven moment echter wel op terugkomen in het parlement.
De vraag om uitleg is afgehandeld.