Verslag vergadering Commissie voor Brussel en de Vlaamse Rand
Verslag
De heer Persyn heeft het woord.
Minister, in het verleden hebben een aantal collega’s en ikzelf regelmatig vragen gesteld over de werking en beperkte bekendheid van het Vlaams Meldpunt Taalklachten en de Taalwetwijzer, in het bijzonder met betrekking tot de dienstverlening in het Nederlands in zorginstellingen en urgentiediensten, zowel in Brussel als in de Vlaamse Rand. Het is geen geheim dat de naleving van de taalwetgeving in Brussel niet in elke publieke instelling hoog in het vaandel staat. Ik heb tijdens mijn rit naar hier gelezen dat Vic Anciaux daar deze morgen ook nog melding van gemaakt heeft.
Afgelopen jaar hebben ikzelf en collega Segers vragen gesteld aan minister Vandeurzen met betrekking tot de problematiek van de gebrekkige kennis van het Nederlands bij zorgactoren in Brussel. In de antwoorden van de minister kregen we telkens te horen dat u overwoog om een nieuwe campagne over de naambekendheid van de Taalwetwijzer te lanceren. Dat is ondertussen al een aantal maanden geleden. Daarom heb ik nu enkele vragen aan u in verband met de Taalwetwijzer, en meer bepaald de bekendheid ervan.
Minister, welke acties hebt u de afgelopen maanden ondernomen om de visibiliteit en bekendheid van de Taalwetwijzer te verhogen? Is de bekendheid effectief verbeterd? Kunt u dit staven? Welke acties en campagnes zult u in de toekomst lanceren om de bekendheid van de Taalwetwijzer te verhogen? Welke doelstellingen koppelt u daaraan? Welke planning hebt u desgevallend uitgetrokken?
Minister Gatz heeft het woord.
De vooropgestelde campagne om de zichtbaarheid en bekendheid van het Steunpunt Taalwetwijzer te verhogen, heeft vanwege de discontinuïteit in de personeelsbezetting niet kunnen plaatsvinden. Het is in het verleden weinig opportuun gebleken om promotie te voeren voor een dienstverlening die niet optimaal kan worden gegarandeerd. Tijdens de discontinuïteit treedt weliswaar een systeem van parallelle dienstverlening in werking waarbij ook andere entiteiten worden ingeschakeld om de vraagstellers de nodige informatie te bezorgen, maar het opzetten van een campagne zou het aantal vragen kunnen doen stijgen. Dan willen we toch beter voorbereid zijn. Ik kom daar op het einde van mijn antwoord op terug. Dat zou dan kunnen leiden tot langere doorlooptijden om die te kunnen beantwoorden.
Het Steunpunt Taalwetwijzer heeft sinds de oprichting spijtig genoeg al verschillende periodes van onbeschikbaarheid ten gevolge van personeelswissels gekend. De dienstverlening is over de jaren heen verzekerd door één ambtenaar, die hieraan overigens geen voltijdse job heeft. De invulling van de functie werd gecombineerd met onder andere taakinvullingen in het team Coördinatie Brussel en in het verleden in het team Geografische Informatie.
Een globale evaluatie van de territoriale en inhoudelijke spreiding van de dossiers, gekoppeld aan een analyse van de herkomst van de vragen, toont aan dat in 2015 de overheden in het homogeen Nederlands taalgebied de belangrijkste vraagstellers blijven, naast de burger. Wegens de raakvlakken met binnenlands bestuur en de aanwezige expertise, heb ik geopteerd voor een ruimere inbedding binnen het Agentschap Binnenlands Bestuur (ABB). Dit moet toelaten om de dienstverlening in de toekomst beter te garanderen.
U stelt dat u in januari 2016 minister Vandeurzen interpelleerde over de gebrekkige kennis van het Nederlands bij zorgactoren in Brussel. Een gebrekkige kennis van het Nederlands kan mijns inziens toch vooral worden geremedieerd door het ondersteunen en promoten van taalondersteunende acties. Het aantrekken en behouden van voldoende en competente Nederlandskundige zorgverleners in de Brusselse zorg is de eerste strategische doelstelling van het Huis voor Gezondheid. Deze doelstelling kan pas effectief worden als ze ingebed is in een totaalaanpak, waarbij er tegelijk gezocht wordt naar het aansluiting vinden bij bestaande initiatieven. Naast acties om de instroom naar het Brusselse opleidingsveld te stimuleren, zijn er uiteraard ook acties nodig om de uitstroom vanuit de opleiding naar het Brusselse werkveld te verbeteren. Brussel als aantrekkelijke en kwalitatieve stageplaats promoten en optimaliseren en het ondersteunen van startende zorgverleners zijn hierin belangrijke schakels.
Ook in de toekomst blijven we inzetten op onze belangrijkste doelgroepen: verpleegkundigen en artsen. Enkele concrete voorbeelden van acties die het Huis voor Gezondheid hieromtrent al op touw zet: de aanwezigheid op beurzen voor studiekiezers zoals SID-in en de opleidingsbeurs van Tracé Brussel; het optimaliseren en vergroten van het aanbod van stageplaatsen geneeskunde in ziekenhuizen en bij huisartsen en het organiseren van netwerkstages voor studenten geneeskunde; het optrekken van het aantal en het ondersteunen van praktijkopleiders voor huisartsen in opleiding; H-team met focus op het aso met aandacht voor andere knelpuntberoepen dan verpleegkunde, zoals logopedie en kinesitherapie; Brussellessen voor studenten geneeskunde vroeger in het curriculum aanbieden en uitbreiden naar alle Nederlandstalige paramedische zorgopleidingen in Brussel; een startersloket voor afgestudeerde huisartsen die zich in Brussel willen vestigen; zijinstromers toeleiden naar de Brusselse (ouderen)zorg door middel van geïntegreerde trajecten in samenwerking met andere partners.
Ook het Huis van het Nederlands wordt door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC) gesubsidieerd om de ziekenhuizen te ondersteunen in hun communicatie met Nederlandstalige patiënten en hun familie. Ik herinner er nog even aan: ooit was dat een initiatief dat uitsluitend door de Vlaamse Gemeenschap werd ondersteund. Dat kent nu toch ook een duidelijke bijkomende ondersteuning door de GGC, wat een goede zaak is.
Teneinde tot een tweetalige dienstverlening te komen in de Brusselse ziekenhuizen, zet het huis in op samenwerking met enkele Brusselse ziekenhuizen, meer bepaald de ziekenhuizen van de Interhospitalenkoepel van de Regio voor Infrastructurele Samenwerking (IRIS) en de Coördinatie van Brusselse Instellingen voor Welzijnswerk en Gezondheidszorg (C.B.I.), met het Huis voor Gezondheid. Zo worden in de Europaziekenhuizen intensieve taalbaden Nederlands georganiseerd. De Kliniek Sint-Jan focust dan weer vooral op de taalkennis van het personeel bij de aanwerving en de opvolging hiervan via de taalcheques van Actiris. Voorts worden de lessen Nederlands in toenemende mate ondersteund via de elektronische leeromgeving HopiTAAL, vooral in de IRIS-ziekenhuizen en in de Europaziekenhuizen, en maken diverse ziekenhuizen gebruik van een halftijdse interne taaltrainer die het Nederlands een plaats geeft binnen het ziekenhuis, via taallessen en taalbaden, de taalcheques van Actiris, conversatietafels en e-learning.
Ik kom nu terug op uw vraag. Ik heb aangegeven wat we allemaal doen qua taalondersteuning en taalpromotie. Dat is heel wat. We winnen daarbij nog altijd terrein, zelfs al gaat het misschien soms centimeter per centimeter. Uw vraag ging echter wel degelijk over de promotie van de Taalwetwijzer. De evaluatie wijst uit dat het ene personeelslid dat op dit ogenblik dus niet-voltijds bezig is met de Taalwetwijzer, een driehonderdtal vragen per jaar beantwoordt. Dat is eigenlijk een vraag per dag, en zelfs iets minder. Dat lijkt me dus geen onhaalbare zaak. Anderzijds merken we dat, hoewel de Taalwetwijzer door mijn voorgangers werd opgezet met betrekking tot de Brusselse taalwetgevingsproblematiek, het zwaartepunt van de vragen ondertussen is verlegd naar het Nederlandse taalgebied.
Ik heb de zaak recent dus bekeken met de nieuwe leidend ambtenaar van de administratie. Er zijn twee elementen. We moeten volgens mij de inbedding van die dienst binnen het ABB versterken. Het is niet zomaar een zijstukje van een voltijds of halftijds personeelslid, dat dan alleen voor Brussel zou werken. Hij zou daarover naar mij terugkoppelen en bekijken hoe dat het beste kan gebeuren. Ondertussen zou ook de continuïteit van de dienst verder worden verzekerd. Het is immers wel degelijk zo dat de vragen nog altijd worden beantwoord. Alleen zijn ze de jongste maanden door allerlei redenen – gezondheidsredenen, een verandering van job – misschien iets te vaak door de parallelle circuits, door andere ambtenaren beantwoord in plaats van door de dienst zelf. Daarin wil ik nu stabiliteit hebben, uiteraard ook in samenwerking met de leidend ambtenaar van de administratie. Mijnheer Persyn, als we dat hebben – en dat zou allemaal niet meer te lang moeten of mogen duren – dan denk ik wel dat het zinvol is om het engagement te hernieuwen dat ik ten aanzien van deze commissie op mij heb genomen, en te bekijken hoe we die bekendheid kunnen vergroten. Daarmee moeten we echter ook rekening houden met de realiteit dat het merendeel van de vragen ondertussen wel uit Vlaanderen komt, en niet uit Brussel. Ik kan daar ook niets aan doen, en op zich is dat ook niet verkeerd. Ik hernieuw dus mijn engagement en verontschuldig me voor het momenteel nog niet nakomen ervan, maar ik geef u ook de context hiervan.
De heer Persyn heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. U hebt ook geschetst dat er veel moeite wordt gedaan om de kennis van het Nederlands bij de zorgverstrekkers in het Brusselse te verbeteren. U hebt verwezen naar het Huis van het Nederlands. Dan kom ik echter terug bij mijn initiële vraagstelling. Ik ben toch een beetje verbouwereerd als ik hoor dat de discontinuïteit, het personeelsprobleem van iemand die dan nog geen voltijdse taak heeft aan het registreren en beantwoorden van vragen, ertoe leidt dat het eigenlijk allemaal gaat stokken. Bovendien blijkt dan toch dat anderen die vragen deels kunnen opvangen. Ik wil u daar niet de operationele verantwoordelijkheid voor geven, maar dat is toch eigenlijk echt een relatief probleem van personeelsbeleid en management – van micromanagement, zou ik bijna zeggen. Dat zou toch sneller opgelost moeten kunnen geraken. Dan verwijs ik opnieuw naar wat ik daarnet al zei. Als ik moet vernemen dat Vic Anciaux moet vaststellen dat er na zoveel jaren taalstrijd nog altijd heel schoorvoetend wordt gelet op de naleving van de taalwetgeving in onze hoofdstad, dan denk ik dat we op dat vlak toch echt een tandje moeten bijzetten.
Ik wil nog een bijkomende vraag stellen. U zegt dat de vraagstelling is verlegd naar de Rand. Bedoelt u daarmee dat de vraagstellers uit de Rand afkomstig zijn, maar dat de problematiek zich wellicht voordoet in Brussel-Hoofdstad? We stellen immers vast dat mensen uit de Vlaamse Rand naar bijvoorbeeld Erasmus of UCL worden vervoerd en daar dan in de problemen geraken. Mij maakt het eigenlijk niets uit vanwaar de personen afkomstig zijn, maar ik begrijp dat de problematiek zich nog altijd in onze hoofdstad voordoet. We vermoeden ook dat heel veel gevallen niet worden geregistreerd. Ik vind één per dag veel. Het gaat vaak over heel ernstige zaken. Ik ben vroeger zelf huisarts geweest in de regio Leuven. Het gebeurde dat zelfs mensen uit onze regio, bijvoorbeeld uit Huldenberg, naar UCL werden afgevoerd en daar in de aap gelogeerd waren. Dat waren geen lichte zaken. Dat waren vaak heel ernstige, levensbedreigende toestanden, waarbij mensen van de wal in de sloot raakten en soms weken, soms langer in een taalvreemde omgeving terechtkwamen. Ik blijf erbij dat de problematiek zich in Brussel voordoet, dat daar echt een tandje bij moet worden gezet. Ook meen ik dat er wellicht een sterke onderregistratie is. Dat zien we bij tal van meldpunten en klachtenprocedures. We zien hier dus eigenlijk maar het topje van de ijsberg.
Minister Gatz heeft het woord.
U hebt het woord ‘micromanagement’ laten vallen. Ik denk inderdaad dat het zich op dat niveau situeert. Ik heb in elk geval een zeer aangenaam en goed gesprek gehad met de nieuwe, gemotiveerde leidend ambtenaar, die zich ook bewust is van dit aspect. Hij moet natuurlijk heel veel mensen en diensten managen. Daar komen we dus zeker op terug. Ik denk dat dit alleen maar kan verbeteren. Ondertussen blijft men de vragen wel beantwoorden.
Ook deel ik uw verontwaardiging over incidenten die u hebt aangehaald, die blijven bestaan en niet opgelost geraken. Ik moet er wel op wijzen dat de aard van de Taalwetwijzer wel degelijk door de vraagstellers aan het veranderen is. De vragen komen immers niet uit de Rand over Brussel, maar bijvoorbeeld van het stadsbestuur van Genk, over hoe het met meertaligheid moet omgaan. Ziet u? We moeten dat eens in alle rust bekijken. We hebben op een gegeven moment een instrument geïnstalleerd. Dat werkt nog altijd, maar de manier waarop dat werkt, is zo geëvolueerd dat we daar vragen over kunnen stellen. Ik stel voor dat we het rapport over de werking van de Taalwetwijzer vrijgeven. Dan kunt u ook een zicht hebben op de aard van de vragen, op datgene waarover het allemaal gaat. Misschien is het goed dat we daar nog eens op terugkomen in de commissie. Ik wil dat gerust doen. Dan beschikken we allemaal over dezelfde kennis. Wanneer we dat dan allemaal hebben, dan kunnen we bekijken hoe we de aandacht voor de Taalwetwijzer zoals u hem bedoelt en zoals hij ook oorspronkelijk was bedoeld, kunnen vergroten.
De heer Persyn heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw bijkomende antwoorden. Dit is voor onze fractie helemaal geen rondje communautair armworstelen. Dit is echt gewoon het instaan voor en het insisteren op het naleven van de taalwetgeving. Het is eigenlijk spijtig dat we er telkens opnieuw op moeten terugkomen, omdat we vaststellen dat dit eigenlijk meewarig, bijna schoorvoetend wordt behandeld. Ik hoop dat u uw engagement nakomt en dat we daar de komende maanden vooruitgang in zien.
De vraag om uitleg is afgehandeld.