Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Michel Vandenbrouck, docent gezinspedagogiek aan de UGent, sloeg in De Morgen alarm over de commercialisering van de kinderopvang, en meer bepaald over de opmars van grote concerns die zelfstandige kinderopvanginitiatieven, die nauwelijks weten rond te komen, overnemen en zo hun marktpositie verder verstevigen.
Het is belangrijk dat we de doelstellingen uit het decreet Kinderopvang halen: tegen 2020 in betaalbare, kwaliteitsvolle kinderopvang voorzien voor elk kind dat er nood aan heeft. Dat vereist nog een flinke inspanning: het groeipad de voorbije jaren volstond weliswaar om de doelstelling te halen die was vastgelegd voor 2015, maar is voorlopig ruim onvoldoende om de doelstelling 2020 te halen. Dat vereist een subsidiekader dat kinderopvanginitiatieven ondersteunt, en daarbij ook voldoende aandacht heeft voor starters: we merken echter dat zij het vaak erg moeilijk hebben, omdat ze te lang in het ongewisse blijven over eventuele subsidies, en er dan ook vaak na een aantal jaar de brui aan geven omdat ze niet de middelen krijgen die ze nodig hebben om als kleinschalig initiatief te overleven. Soms betekent dat het verdwijnen van broodnodige kinderopvangplaatsen, met alle problemen voor de getroffen gezinnen. Soms komt er een groter concern op de proppen om de zaak over te nemen.
Minister, klopt het dat grotere concerns een steeds sterkere positie in de markt innemen? Hebt u cijfers over die evolutie?
Ziet u de opkomst van enkele grotere spelers die de potentie hebben om de markt te domineren als een probleem? Erkent u dat zij zich in een positie kunnen manoeuvreren die hun toelaat een ruimere subsidiëring af te dwingen, in tegenstelling tot kleinere spelers?
Ziet u een rol weggelegd voor de regelgevende en subsidiërende overheid in het bewaren van het evenwicht tussen meer kleinschalige initiatieven en grotere concerns? Indien ja, hoe wilt u dat evenwicht bereiken?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Uw vraagstelling is geïnspireerd op het door u vermelde fenomeen waar het artikel in De Morgen over bericht. U vraagt of we cijfermatige evidentie hebben of een dergelijk fenomeen zich ook afspeelt in Vlaanderen. We schetsen u daarom in wat volgt de evolutie met betrekking tot de groepsopvang vanaf 1 april 2014 tot op vandaag, dus over een periode van ongeveer twee en een half jaar.
Het aantal organisatoren van groepsopvang daalde in die periode licht van 1536 naar 1528, hetzij 8 organisatoren minder. Het aantal locaties daarentegen stijgt van 2053 naar 2102, hetzij 49 locaties extra. De capaciteit stijgt met 3048 plaatsen, van 56.177 plaatsen naar 59.225 plaatsen. Sinds 1 april 2014 hebben Infano, Partena en Solidariteit voor het Gezin, onderdeel van deze tien grootste organisatoren, samen 14 locaties groepsopvang overgenomen. We kunnen u dus op basis van deze cijfers geruststellen en aangeven dat uit die cijfers blijkt dat er op heden geen massale overname van kleine locaties groepsopvang is door grote concerns. We hebben in Vlaanderen dus nog altijd een vrij divers landschap binnen de kinderopvang waarbij de vergelijking met het persartikel over de situatie in Nederland absoluut niet aan de orde is.
We moeten wel voorzichtig zijn met die cijfers, want het kan niet uitgesloten worden dat de samenstelling van algemene vergaderingen of de raden van bestuur van vzw’s veranderen zonder dat dit ten aanzien van de subsidiërende overheid aanleiding geeft om te zeggen dat er sprake is van een overname.
We hebben niet altijd zicht op de onderliggende verbanden tussen een aantal initiatiefnemers die ten opzichte van ons zelfstandige vzw’s of kinderdagverblijven zijn.
Het is zeker niet onze bedoeling dat kinderopvang in de vorm van groepsopvang in de toekomst enkel en alleen door grote concerns wordt georganiseerd. Het bewaren van een evenwicht tussen kleine en grotere organistoren is op dit ogenblik geen uitdrukkelijke doelstelling. Wel volgt Kind en Gezin de evolutie nauwgezet op. Het is net de verdienste van het decreet dat iedere initiatiefnemer, ongeacht structuur of statuut, onderworpen is aan een vergunningsplicht. Niemand kan dus tegen betaling, kinderopvang aanbieden in Vlaanderen zonder te voldoen aan eenzelfde set van kwaliteitseisen. We hebben net geopteerd om met het decreet een level playing field te creëren. Dat hierbij in sommige gevallen schaalvergroting is opgetreden, is niet per definitie een slechte zaak. Het lijkt logisch dat in sommige gevallen door schaalvergroting, via een overname of een fusie of via andere modellen van samenwerking, geprobeerd wordt om schaalvoordelen te creëren. Dat moet altijd gecombineerd worden met de bepalingen uit het decreet, die van die aard zijn dat er moet kunnen worden gewerkt in een kleinschalig initiatief dat ingebed is in een buurt of een wijk. Het ene staat het andere niet per definitie in de weg.
Het belang van formele structuren, zoals we daarnet al stelden, schuift steeds meer op naar het belang van duidelijke kwaliteitsnormen, afspraken inzake goed bestuur en het monitoren van de outcome in functie van goede zorg. Dat is al eerder aan bod gekomen naar aanleiding van een vorige vraag. Het is steeds minder evident te stellen dat je drie klassieke types van organisatoren hebt, zeker in de kinderopvang, waar we historisch gestart zijn met zelfstandige initiatiefnemers die we in dat level playing field een betere financiering hebben proberen te bezorgen om de levensvatbaarheid te vergroten, maar het onderscheid tussen een openbaar bestuur, een vzw en een for-profitorganisatie is in deze sector minder evident. Er zijn kleinschalige bvba’s, die formele vennootschappen zijn, maar waar je echt van ziet dat het om gedreven mensen zijn, die zaakvoerder zijn en heel kort bij een lokaal initiatief staan. Je hebt andere, grotere organisaties, of vzw’s die op meerdere plaatsen initiatieven hebben, enz. Ook hier beoogt het decreet meer aandacht voor gelijke kwaliteitseisen en normen, transparant en goed bestuur en het focussen op de kwaliteit van de opvang. Van belang is ook de vraag of men de doelgroepen zoals ze in het decreet beschreven zijn op de juiste manier bereikt.
Het decreet houdende de organisatie van de kinderopvang van baby’s en peuters situeert zich ook binnen een Europees rechtskader. Europees gezien is kinderopvang een vorm van economische dienstverlening in de zin van het EU-werkingsverdrag, dit maakt dat de regels van de interne markt en de mededinging erop van toepassing zijn. Kinderopvang kan worden beschouwd als een dienst van algemeen economisch belang. Overeenkomstig de principes van de interne markt wordt er enkel gereguleerd waar nodig. De norm moet gelijk worden toegepast op gelijke situaties en evenredig zijn aan de gestelde doelstelling. Staatssteun is in principe verboden, maar kan toegelaten worden indien aangetoond wordt dat de subsidies niet meer zijn dan wat strikt noodzakelijk is, rekening houdend met een redelijke winst. Bovendien is het vanuit de regels van de interne markt nodig om duidelijk te verantwoorden waarom de ene de subsidies wel krijgt en de andere niet. Het subsidiebesluit legt vast dat de organisator met meer dan achttien subsidieerbare plaatsen op het niveau van de organisator een rechtspersoonlijkheid met sociaal oogmerk moet zijn, dat staat zo in onze subsidiereglementering. Onder ‘sociaal oogmerk’ wordt verstaan, het sociaal oogmerk bedoeld in de vennootschapswetgeving. Vennootschappen met rechtspersoonlijkheid worden vennootschappen met sociaal oogmerk genoemd indien ze niet gericht zijn op de verrijking van hun vennoten en wanneer in hun statuten een aantal zaken geregeld zijn, zoals de bepaling dat de vennoten geen of een beperkt vermogensvoordeel nastreven en een nauwkeurige omschrijving van het sociaal oogmerk. De organisator kan geen vrije inkomsten van de gezinnen vragen. Verder is hij vrij in zijn keuze van rechtspersoon, maar er zijn limieten binnen het IKG-systeem (inkomensgerelateerd) welke organisatoren dat kunnen zijn. Binnen die limieten is er vrijheid. Het kan een vzw, een openbaar bestuur of een vennootschap zijn. Er moet enkel een sociaal oogmerk zijn.
Zodra de organisator over achttien subsidieerbare kinderopvangplaatsen beschikt, houdt de specifieke dienstverlening ook in dat hij over een rechtspersoonlijkheid moet beschikken. Het kan, met andere woorden, geen feitelijke vereniging zijn. Verder bepaalt de regelgeving dat de organisator die een subsidie voor het IKG-systeem krijgt zijn werking op een bepaalde manier moet organiseren. Hij moet zijn budget goed van zijn persoonlijk budget afschermen.
Hoewel een aantal zaken zijn geregeld, blijven we het cruciaal vinden dat iedereen in Vlaanderen ten gevolge van de vergunningsplicht tot kwaliteitsvolle kinderopvang is genoopt. We beschikken over de nodige instrumenten om dat te handhaven.
Eerlijk gezegd, vind ik dat het door de professor aangehaalde argument in twee richtingen kan worden gebruikt. Volgens hem wordt de levensvatbaarheid van een aantal initiatieven bedreigd omdat ze nog niet voldoende door de overheid worden gefinancierd. Ik kan dat enkel bevestigen. Ik heb altijd verklaard dat een uitbreidingsbeleid ertoe leidt dat we op de verbetering van dat aspect nog gedurende jaren zullen moeten inzetten. We hebben al geweldige stappen gezet, maar het is zeker nog niet in alle regio’s helemaal in orde.
We kunnen ook een andere redenering volgen. Als ik het me goed herinner, is de royale overheidsfinanciering in andere landen veeleer een reden geweest tot de vermarkting door grote concerns dan het tegenovergestelde. We moeten het juiste evenwicht in de financiering vinden. Indien we alles zeer ruim financieren, zal de neiging van bepaalde concerns om zich hierin te interesseren misschien nog groter worden. We moeten een goed evenwicht vinden, maar op dit ogenblik hebben we nog een weg af te leggen om de initiatieven uit trap 1 de juiste financiering te bieden. Met de nieuwe kinderbijslag willen we op dat vlak een stap zetten.
Ik wil nog even herhalen dat we in het traject betreffende het goed bestuur inzetten op meer transparantie in de besluitvorming en in de besteding van de middelen. Dit is een belangrijk principe in de welzijns- en zorgsectoren. Dit geldt natuurlijk ook voor de kinderopvanginitiatieven die we in dit traject willen ondersteunen. Samen met de werkgeversorganisaties en de welzijns- en zorgsectoren en met de inbreng van de Koning Boudewijnstichting zijn aanbevelingen op het vlak van goed bestuur opgesteld. Die aanbevelingen zijn aan de organisaties gepresenteerd. Het kan om vzw’s, openbare verenigingen, coöperaties of andere vennootschappen gaan. De aanbevelingen moeten een leidraad vormen om het bestuur van de organisatie te overdenken, te bespreken, te evalueren en eventueel bij te sturen.
Tot slot wil ik het nog even over de verdere rol van het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden (VIPA) hebben. Er is de mogelijkheid een rol als kennisloket te vervullen en een grotere focus op beleidsvoorbereidend en -evaluerend werk te leggen. Om het VIPA tot een financieel kenniscentrum te laten uitgroeien, wordt nu een nieuw organisatiemodel uitgetekend. Het VIPA heeft specifieke kennisthema’s afgebakend waarop het als kenniscentrum wil inzetten. Voor elk van deze kennisthema’s zal een actieplan worden opgesteld. Inzicht in de financiële transparantie is zeker een van die thema’s.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, ik bevestig dat kwaliteit zeker niet enkel in kleinschaliger verband kan worden geleverd. We moeten er ons echter voor hoeden de kleine initiatieven te laten wegspelen. Indien u dit vanuit economische invalshoek wilt bekijken, moet u maar naar andere sectoren kijken. Ook als de grote ketens allerlei zaken aanbieden, willen we de kleine middenstanders niet zien verdwijnen. In het onderwijslandschap zijn er kleine buurtschooltjes en veel grotere scholen. Ik beweer niet dat het ene noodzakelijkerwijze meer kwaliteitsgaranties dan het andere biedt. Ik vind enkel dat het ontbreken van veelsoortige initiatieven tot een belangrijke verschraling van het kinderopvangaanbod zou leiden. Dit zou potentieel een risico met zich kunnen meebrengen.
U vindt dat we moeten opletten voor een overdreven financiering. Dit zou immers een pervers effect kunnen hebben en net diegenen lokken die het enkel voor de centen doen. Volgens mij kunt u dat oplossen door te zorgen voor een fatsoenlijke basisfinanciering met daarbovenop een variabel gedeelte. De basisfinanciering zou mensen in staat moeten stellen een initiatief te nemen en dit levensvatbaar te houden. Het variabel gedeelte zou kunnen verschillen in functie van de schaalgrootte van het initiatief. Indien er meer schaalvoordelen zijn, lijkt het me logisch dat u per bijkomend opgevangen kind in minder bijkomende financiering moet voorzien.
Er zijn manieren om met uw terechte bezorgdheid rekening te houden. U wilt de foute spelers niet lokken. Het zou echter jammer zijn indien de kleinere initiatiefnemers hier de dupe van zouden worden. U wilt niet noodzakelijk met geld gooien naar diegenen die het niet nodig hebben. Het moet mogelijk zijn een evenwicht te vinden.
Minister, u streeft ook naar een evenwicht. Om de evolutie zich niet in deze zin te laten voortzetten, zal dat ook belangrijk zijn. We moeten in Vlaanderen een kwaliteitsvol en voldoende gevarieerd aanbod aan kinderopvanginitiatieven in stand kunnen houden en verder kunnen ontwikkelen. We hebben de komende jaren nog een hele weg af te leggen.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Voorzitter, zoals al eerder is verklaard, is het zeer belangrijk dat we de verscheidenheid aan kinderopvanginitiatieven in Vlaanderen kunnen behouden. Op termijn moeten ouders de mogelijkheid hebben om te kiezen tussen kleinschalige initiatieven en grootschalige initiatieven, die dan meestal door grote concerns worden geleid. De diversiteit moet blijven.
Minister, we moeten hier op een rustige manier mee omgaan en niet meteen doemscenario’s uitdenken. U hebt daarnet een paar voorbeelden aangehaald. We kunnen niet van Infano, Partena of Solidariteit voor het Gezin beweren dat ze slechte kwaliteit leveren. Ze moeten ook voldoen aan de bepalingen in het decreet over kwaliteit. Ik zie op dit ogenblik geen probleem. Ze moeten voldoen aan de bepalingen inzake toezicht en handhaving.
We moeten gewoon de conclusie trekken dat het een goede zaak is dat private investeerders in grote concerns in bijkomende kinderopvangplaatsen in Vlaanderen willen investeren. Met iedere bijkomende plaats maken we weer een gezin gelukkig. Dat lijkt me de belangrijke slotzin van mijn betoog.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Voorzitter, zoals de voorgaande sprekers al hebben verklaard, is diversiteit belangrijk. De kleinschalige kinderopvanginitiatieven met onthaalouders bieden in de landelijke gemeenten vaak een kinderopvang dicht bij huis.
Ik wil opnieuw een pleidooi houden dat ik eigenlijk al in het begin van deze commissievergadering heb gehouden. We mogen de private initiatieven niet als een bedreiging zien. Het maakt niet uit of het om een vzw, een bvba of wat dan ook gaat. Het moet kwalitatief en toegankelijk zijn en het aanbod moet voldoende groot zijn.
Grote concerns leveren misschien een schaalvoordeel op. Ze kunnen lagere prijzen bedingen. Ik denk dan aan de aankoop van materiaal of van voeding. Ze kunnen een aantal administratieve taken samenvoegen. In tijden van budgettaire krapte kunnen we dat enkel toejuichen. Verder kunnen ook good practices aan de andere spelers op het speelveld worden meegegeven.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Ik ben het met een aantal zaken eens. Ik kom eigenlijk terug op het debat dat we daarstraks hebben gevoerd. We moeten namelijk proberen het juiste debat te voeren. Op zich maken schaalvergrotingen geen deel uit van ons geloof. Het moet niet. Niemand beweert dat iedereen naar schaalvergroting moet streven.
Het heeft natuurlijk een aantal voordelen op het vlak van efficiëntiewinst. Hoe meer de kwaliteitseisen van de ouders een rol spelen, hoe meer de kleinschalige initiatieven misschien moeten nagaan hoe ze kunnen samenwerken of een koepel kunnen vormen. Op die manier kunnen ze dan bepaalde zaken met elkaar delen.
Ik beweer niet dat het onmogelijk is een kleinschalig initiatief te nemen zonder op het eigen eiland te blijven zitten. Dat eiland kan ook worden gecombineerd met een netwerk waaraan wordt deelgenomen. Het kan gaan om een beroepsorganisatie die steun verleent. Er zijn veel manieren waarop mensen zich kunnen organiseren en zich kunnen laten informeren en ondersteunen.
De kinderopvang moet voldoen aan de voedselveiligheidsnormen, de sociale wetgeving, de fiscale wetgeving en de brandveiligheidsnormen. Ik kan me voorstellen dat de kleinschalige initiatieven met betrekking tot een aantal zaken proberen ergens steun te vinden. Die steun kan komen van een organisatie die met de juiste mindset ondersteuning biedt.
Wat de financiering betreft, voeren we een geleidelijke beweging uit met betrekking tot trap 2 om alle barema’s in hetzelfde paritair comité onder te brengen. We hebben een stuk van de weg afgelegd. Het gaat dan om initiatieven met allerlei rechtsvormen. In trap 1 is er een basisfinanciering per plaats en per jaar. We weten dat we dit in een aantal regio’s nog moeten afwerken.
Het is de bedoeling er met het nieuwe systeem van de Vlaamse kinderbijslag voor te zorgen dat ouders die voor de opvang in trap 1 kiezen, gedeeltelijk vanuit de rugzak worden gefinancierd. Op die manier proberen we een goed evenwicht te vinden tussen de levensvatbaarheid, de kleinschaligheid en de geïntegreerde aanpak.
De vraag om uitleg is afgehandeld.