Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, in navolging van Nederland en Duitsland wil het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest de wenselijkheid onderzoeken van spuitruimtes, plekken waar harddruggebruikers terechtkunnen om in een veilige ruimte drugs te gebruiken onder begeleiding van speciaal opgeleid personeel, om overdoses en de verspreiding van ziektes te vermijden. Dat zou moeten leiden tot het terugdringen van ziektes als hepatitis C en hiv, en tot het vermijden van overlast op straat. In het kader daarvan kondigde minister-president Vervoort aan dat hij hierover had samengezeten met de andere regio’s in de Interministeriële Conferentie Volksgezondheid.
Minister, klopt het dat u daarover overleg hebt gehad met die andere regio’s? Wat zijn eventuele wettelijke belemmeringen voor het oprichten van dergelijke spuitruimtes? Bent u daar zelf een voorstander van? Zo ja, zult u stappen zetten om die spuitruimtes mogelijk te maken? Of bent u daar veeleer een tegenstander van?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Binnen de Algemene Cel Drugs werd hierover inderdaad gesproken met de vertegenwoordigers van de bevoegde ministers op het federale niveau en die van de andere regio’s. Er werd een stand van zaken opgemaakt, die mogelijk ter sprake zal komen in de eerstvolgende Interministeriële Conferentie Volksgezondheid, waarin de voormalige Interministeriële Conferentie Drugs werd ingekanteld.
Er is een analyse gemaakt. Ik neem aan dat u daar wel kennis van hebt. Daaruit blijkt dat de oprichting van veilige spuitruimtes momenteel in strijd is met artikel 3 van de Belgische wet van 1921 betreffende verdovende middelen. Een aanpassing van die wet is noodzakelijk, zodat er een duidelijk rechtskader wordt bepaald dat toelaat de gebruikers en de betrokken werknemers te beschermen. Als ik de slotconclusie lees, dan kan ik niets anders dan zeggen dat men daar formeel over is: een omzendbrief volstaat niet. Ik citeer: “De huidige federale wetgeving laat de oprichting van een gebruiksruimte niet toe. Immers, een lokaal ter beschikking stellen dat het gebruik van illegale drugs vergemakkelijkt of hiertoe aanzet, is strafbaar in het kader van de Drugswet van 1921. Een wetswijziging van de Drugswet is een conditio sine qua non voor de oprichting van een gebruiksruimte. Een koninklijk besluit of een rondzendbrief van de procureurs-generaal volstaan niet.”
Die wetswijziging behoort dus exclusief tot de bevoegdheid van de federale overheid. Via de gesprekken binnen de Algemene Cel Drugs vernemen we dat de federale overheid hieromtrent geen plannen heeft. Dat staat ook in het rapport. We gaan ook zelf geen initiatieven nemen om werk te maken van veilige spuitruimtes in Vlaanderen. Zoals ik zei, ontbreekt er in België op dit moment een wettelijk kader. Daarenboven zouden er eerst heel wat elementen moeten worden onderzocht, zoals de haalbaarheid op basis van behoeften, de praktische voorwaarden enzovoort. Naar welke doelgroep gaan we ons dan richten? Waar gaan we dit organiseren? Op welke uren? Hoe verhoudt die werking zich met de politie? Welke begeleiding is er? Heel veel vragen moeten worden onderzocht, nog los van de noodzaak van een aangepast wettelijk kader.
De fundamentele vraag is evenwel of het, rekening houdend met de specificiteit van Vlaanderen, wel raadzaam is om hier in Vlaanderen een dergelijke werking uit te bouwen. Ik ben daar niet van overtuigd. In een aantal functies die in het buitenland door de risicobeperkende gebruikersruimte worden opgenomen, is door ons voorzien binnen de reguliere werking van onze verslavingszorg. Vanuit de medisch-sociale opvangcentra (MSOC’s) worden bijvoorbeeld begeleidingsgesprekken met gebruikers aangegaan vanuit een multidisciplinaire teamwerking, wordt in doktersconsultaties voorzien met betrekking tot gebruik, worden programma’s aangeboden met vervangingsmedicatie voor opiaatgebruikers, wordt gebruikt injectiemateriaal ingewisseld tegen steriel materiaal. Kortom, we voorzien, binnen de mogelijkheden van het huidige wettelijk kader, reeds in een aantal antwoorden op de noden van deze doelgroep.
Op basis van grondige evaluaties en in overleg met het werkveld trachten we zo goed mogelijk te anticiperen op de nieuwe noden en ontwikkelingen. Wat dat betreft, moet ik u toch signaleren dat we een behoorlijk traject hebben afgelegd met de sector om een visie te ontwikkelen op het Vlaamse beleid met betrekking tot verslavingszorg, en dat gelet op de nieuwe bevoegdheden. De conceptnota ter zake is ook door de regering goedgekeurd.
In dat traject heb ik, tenzij ik me vergis, niemand daarvoor horen pleiten. Ook van de lokale overheden, want vaak gaat het toch in eerste instantie ook om het kunnen beheersen van overlast, heb ik tot nu toe geen enkele vraag gekregen.
U kunt de visie van de Vlaamse Regering met betrekking tot de verdere uitbouw van de drughulp in Vlaanderen dus terugvinden in de conceptnota Verslavingszorg. Zoals gezegd, vormt die visie, die in nauw overleg met de sector en vertegenwoordigers van de doelgroep tot stand is gekomen, de basis voor de verdere ontwikkeling van een Vlaams beleid inzake verslavingszorg. Er is voor gekozen om de drughulp in te bedden in het bredere kader van de geestelijke gezondheidszorg. Dat zal dan ook decretaal worden verankerd.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Het is overigens een goede keuze om dat in te bedden in het bredere kader van de geestelijke gezondheidszorg. Daar ben ik het mee eens. Mijn vraag was vooral welke de wettelijke belemmeringen zijn. Die zijn nogal groot, zo ik hoor. Er is federaal ook geen intentie om die wet aan te passen, hoor ik u zeggen. Het eventuele initiatief van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest blijkt dan dus zonder voorwerp.
Ik ben het met u eens dat de MSOC’s zeer goed werk verrichten, zeker als het gaat over het terugdringen van het risico op overlast en andersoortige risico’s, van spuiten die door kinderen in een park worden gevonden en zo. Dat neemt niet weg dat er een kleine, meer hardnekkige groep is die niet altijd hulp zoekt en niet altijd of niet even gemakkelijk wordt bereikt via de hulpverlening, en waarvoor we ook de ogen niet mogen sluiten. Dat is gewoon een kleine oproep die ik wil doen. Ik denk dat onder andere straathoekwerk bijvoorbeeld dan weer wel soms contact heeft met die mensen. Het is echter erg belangrijk dat we die kleine groep met een bijzonder hoog risico niet vergeten in het drugbeleid.
De vraag om uitleg is afgehandeld.