Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
De heer Annouri heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, de afgelopen weken is hierover al heel wat gezegd en gedebatteerd. Er zijn ook opiniestukken verschenen. Er bestaan veel verkeerde beelden van wat politieke jongerenorganisaties juist zijn. Dat zijn geen jeugdafdelingen van een voetbalclub. Het is iets anders, het is meer onafhankelijk. Het is niet zomaar het verlengde van een politieke partij; het is een onafhankelijke, jongere, politieke organisatie. Dit betekent dat heel wat leden van politieke jongerenorganisaties een lidkaart hebben van bijvoorbeeld Jong Groen, maar niet van Groen. Sterker nog, ze hebben bijvoorbeeld een lidkaart van Jong Groen en Jongsocialisten, maar niet van Groen of sp.a. Er is dus een veel grotere onafhankelijkheid.
Politieke jongerenorganisaties zorgen ervoor dat de kloof tussen jongeren en politiek op maat van jongeren wordt overbrugd. Dat is geen overbodige luxe. Onderzoeken geven aan wat jongeren denken van politiek en hoe ze ernaar kijken of hoe ze zich betrokken voelen. We moeten allemaal erkennen dat er nog een kloof is en dat alle middelen goed zijn om die kloof dicht te rijden. Ik denk dat ik voor meerdere mensen in deze commissie spreek, en misschien ook voor u, minister. Velen van ons hebben een verleden bij die politieke jongerenorganisaties. We weten wat de kracht is van die organisaties, wat ze kunnen betekenen, welke inhoudelijke debatten ze hebben waar menige moederpartij misschien af en toe een punt aan kan zuigen.De afgelopen jaren zijn er ook verschillende politieke jongerenorganisaties die, om die onafhankelijkheid nog eens in de verf te zetten, standpunten hebben ingenomen die regelrecht ingaan tegen de moederpartij. Ik denk aan Jong CD&V, Jong Groen en de Jongsocialisten.
Er is nu beslist om de middelen van de politieke jongerenorganisaties te schrappen. Voor hen was dat een grote verrassing, een donderslag bij heldere hemel. Ze wisten dat er al gesprekken waren over de aanpassing van het decreet en van de middelen. Maar plots kregen ze om 8 uur ’s avonds bij u – voor Jong Groen op dezelfde avond als hun bestuursverkiezingen – te horen dat die middelen volledig zouden verdwijnen. Dat was een koude douche.
Minister, wat is uw motivering voor die beslissing? Waarom hebt u beslist de middelen van de politieke jongerenorganisaties te schrappen? Hoe moeten politieke jongerenorganisaties hun onafhankelijkheid bewaren als ze financieel compleet afhankelijk worden van hun moederpartij? Hoe kunnen ze nog een kritische houding aannemen ten opzichte van hun moederpartij? Vreest u niet dat de kloof tussen jongeren en politiek groter zal worden doordat de politieke jongerenorganisaties niet langer op eigen benen kunnen staan? Welke initiatieven zult u nemen om te vermijden dat het politieke jongerenlandschap zal verschralen? Politieke jongerenorganisaties vormen ook een belangrijke brugfunctie richting scholen en slagen er als geen andere in om jongeren een politieke interesse bij te brengen. Ook die brugfunctie komt onder druk te staan. Voor sommige jongerenorganisaties betekent dit een halvering van hun middelen. Hoe denkt u die kloof en de werking van politieke jongerenorganisaties naar scholen op te vangen?
Minister, uw partij heeft zich al meerdere malen een voorstander getoond van stemrecht op 16 jaar om jongeren dichter bij politiek te betrekken en zo die kloof dicht te rijden en de interesse aan te wakkeren. Hoe rijmt u dit met de beslissing om de middelen te schrappen?
Minister Gatz heeft het woord.
Vooreerst wil ik meegeven dat ik van oordeel ben dat partijpolitieke jongerenbewegingen zeker goed werk verrichten. Ze begeleiden en ondersteunen jongvolwassenen van hun 16e tot hun 35e in de politieke vorming en het engagement voor de moederpartij waarbij hun jongerenorganisatie aanleunt. Zoals u allen weet, steeg de voorbije jaren het aantal erkende jeugdorganisaties enorm. Tussen 2014 en 2016 ging het aandeel omhoog van 87 naar 99 landelijke jeugdorganisaties. Daardoor daalde het subsidiebedrag – ook bij een gelijkblijvend budget – voor elke erkende organisatie, omdat de middelen over meer spelers dienden te worden verdeeld.
Er werd dit voorjaar een wijzigingsdecreet goedgekeurd in het parlement waardoor jaarlijkse intreding niet langer mogelijk is. Voortaan is dat om de vier jaar. De laatste toestroom tijdens deze legislatuur gebeurt nu in het najaar van 2017, in samenspraak met de sector. Bij de administratie werden tegen de einddatum van 1 juni jongstleden opnieuw veertien aanvragen ingediend: twaalf verenigingen die een nieuwe erkenning nastreven, en twee verenigingen die wensen te groeien van drie naar zes modules of de basissubsidie van 55.000 euro willen zien groeien naar een erkenningssubsidie van 80.000 euro.
Deze aanvragen zijn momenteel in onderzoek. We weten nog niet hoeveel verenigingen erkend zullen worden. De ervaring leert ons dat het merendeel toch een goed tot zeer goed dossier heeft.
Vlaanderen heeft alles te winnen bij investeringen in jeugdwerk. Die bevinding zult u vast met me delen. Ik wil dan ook zo veel mogelijk kinderen en jongeren de kans geven om deel te nemen aan dat jeugdwerk. Daarvoor moeten we keuzes maken. Die keuzes durven nemen, dat is onze taak, als politici. Zoals u weet, ben ik nooit voorstander geweest van de kaasschaafmethode.
Voor het stijgend aantal verenigingen in het Jeugddecreet heb ik bij de begrotingsbesprekingen, een kleine twee weken geleden, extra middelen verkregen. Er werd een duidelijke politieke keuze gemaakt om 1 miljoen euro uit te trekken voor de tegemoetkoming aan de nieuwe erkenningsaanvragen. Daardoor kunnen we verhinderen dat reeds erkende en gesubsidieerde verenigingen binnen het decreet andermaal zouden moeten inleveren. Zo stijgt het budget voor de verenigingen binnen het decreet Vlaams Jeugd- en Kinderrechtenbeleid van 32,5 naar 33,5 miljoen euro.
Daarnaast heeft de voltallige Vlaamse Regering beslist om partijpolitieke jongerenorganisaties vanaf 2017 niet langer te subsidiëren vanuit het beleidsveld Jeugd. Als politici tonen we de samenleving op deze wijze dat we in tijden van budgettaire krapte de eigen structuren niet willen ontzien. Die beslissing komt ook niet zomaar uit de lucht gevallen.
In het kader van het jeugdbeleid werd tot op heden nog niet ingespeeld op het gewijzigd beleid inzake de financiering van politieke partijen. Waar het enkele decennia geleden nog goed verdedigbaar was om politieke jongerenbewegingen te financieren, is dat vandaag, gelet op de bestaande partijfinanciering, niet langer het geval.
Naar aanleiding van het decreet van 20 januari 2012 – de laatste grote decreetsherziening – adviseerde de Raad voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media (SARC) reeds om de subsidiëring van politieke jongerenbewegingen stop te zetten.
Ik citeer: “De subsidiëring van politieke jongerenbewegingen wordt uitdrukkelijk gelinkt aan het stimuleren van participatie in de werking van een welbepaalde politieke partij. Met dit gegeven voor ogen, is het voor de SARC duidelijk dat de subsidiëring van politieke jongerenbewegingen een taak is voor politieke partijen. We verwijzen naar de politieke vormingsinstellingen voor volwassenen die destijds, toen de overheidsfinanciering van de politieke partijen een feit werd, binnen de partijstructuren werden ondergebracht. Vanaf dat moment werden de partijen zelf verantwoordelijk om hun eigen kaders te vormen. Waarom dan nu niet de lijn doortrekken en de politieke partijen de verantwoordelijkheid geven om jongeren te sensibiliseren en te stimuleren om aan politiek te doen en te participeren in de werking van hun partij.” Dat is een advies van 12 juni 2012.
De onafhankelijkheid van de partijpolitieke jongerenorganisaties was steeds een relatief begrip. De meeste partijpolitieke jongerenorganisaties ontvingen nu reeds heel wat steun van hun moederpartij zoals personeel, infrastructuur enzovoort. Dat werd mij ook met zoveel woorden bevestigd door de jongerenvoorzitters op een overleg naar aanleiding van deze beslissing, begin vorige week. Ik ben ervan overtuigd dat politieke partijen zullen beseffen dat ze er goed aan doen om de jongeren de nodige onafhankelijkheid te geven met betrekking tot het formuleren van eigen standpunten. Het is immers in het belang van die partij dat jonge mensen zich kunnen identificeren met het ideologisch gedachtegoed waarvoor de partij staat.
Bovendien is het verstandig een kanaal te hebben waardoor de stem van de jeugd gehoord kan worden binnen de partij. Het is niet aan mij om te zeggen wat de partijen horen te doen, maar ik kan me voorstellen dat partijen en de politieke jongerenbeweging een soort protocol in die zin sluiten.
De subsidies die de jongerenorganisaties vandaag vanuit Jeugd ontvingen, is – vergeleken met wat partijen ontvangen als dotatie en fractietoelagen – veeleer klein te noemen. Ik maak de tabel over aan het commissiesecretariaat, maar ik geef u toch al de cijfers. De N-VA-jongeren kregen vanuit het decreet 55.000 euro op jaarbasis terwijl de partij meer dan 12 miljoen euro dotatie ontvangt. De CD&V-jongeren ontvingen een toelage vanuit het Jeugddecreet van 109.000 euro terwijl de partij meer dan 7 miljoen euro ontvangt. De Open Vld-jongeren ontvingen 51.000 euro subsidie van het Jeugddecreet, terwijl de partij bijna 6 miljoen euro partijdotatie ontvangt. De jongerenorganisatie die aanleunt bij sp.a, ontving 75.000 euro, terwijl de partij meer dan 5 miljoen euro ontvangt. Jong Groen ontving 80.000 euro, en die partij ontvangt meer dan 3 miljoen euro partijdotatie. De Vlaams Belangjongeren ontvingen 55.000 euro subsidie uit het Jeugddecreet, terwijl de partij meer dan 2 miljoen euro partijdotatie ontvangt.
Wie wel met een technisch probleem zit, is Comac, de jongeren die aanleunen bij de Partij van de Arbeid. Zij ontvingen 55.000 euro subsidie uit het Jeugddecreet. Aangezien de partij niet in het parlement is vertegenwoordigd, is er nul euro partijdotatie. Ik zal u niet verstoppen dat de vertegenwoordiging van die jongerenorganisatie mij met enige humor, maar ook met beslistheid op de laatste vergadering zei: 'Dan zullen we zorgen dat we de volgende keer wel in dit parlement vertegenwoordigd zijn, en dan is de zaak opgelost.' That’s the spirit.
Ook in buurland Nederland maakt de subsidiëring van de partijpolitieke jongerenorganisaties geen deel uit van de subsidies aan het jeugdwerk. De financiering van politieke jongerenbewegingen is er geregeld door de wet van 7 maart 2013 houdende regels inzake de subsidiëring en het toezicht op de financiën van politieke partijen. Als politieke partijen een politieke jongerenorganisatie hebben aangewezen als neveninstelling, ontvangen ze daar ook middelen voor. De financiering van de partijpolitieke jongerenorganisaties maakt dus deel uit van de partijfinanciering. Deze subsidie is geoormerkt, tenminste in Nederland. Ze moet specifiek worden gebruikt voor de uitgaven van politieke jongerenorganisaties. Daardoor wordt de onafhankelijkheid van de partijpolitieke jongerenorganisatie gewaarborgd. Het is zelfs wettelijk bepaald dat de politieke partijen geen bijkomende voorwaarden kunnen opleggen aan de jongerenorganisaties om de subsidie uitbetaald te krijgen. Tot zover Nederland.
Ik ben ervan overtuigd dat partijpolitieke jongerenorganisaties niet het monopolie hebben – hoe belangrijk ik ze ook vind – op de maatschappelijke vorming van onze kinderen en jongeren. Heel wat andere verenigingen, ook binnen het Vlaams Jeugddecreet, zetten in op maatschappelijke en burgerschapsvorming en daardoor rechtstreeks of onrechtstreeks op politieke bewustwording van onze kinderen en jongeren.
Daarvan bestaan verschillende voorbeelden. Een daarvan is het project ‘Lokaal Kabaal’, dat De Ambrassade dit najaar start samen met de Vereniging Vlaamse Jeugddiensten en -consulenten (VVJ). Het is een traject richting gemeenteraadsverkiezingen van 2018. Het project heeft vier doelstellingen. Jongeren informeren over de verkiezingen en het lokaal jeugdbeleid. Jongeren taal geven om aan beleidsmakers duidelijk te maken wat goed lokaal jeugdbeleid is en jongeren tools geven beleidsmakers daartoe te engageren. Jongeren stimuleren en handvatten aanreiken om een lokaal debat te organiseren richting gemeenteraadsverkiezingen. Jongeren informeren en tools geven om na de verkiezingen te kunnen wegen op het lokale beleid.
Anderzijds las ik de resultaten van een onderzoek naar de houding van jongeren tegenover de politiek die verschenen op 21 september op de website van Knack. Ik citeer de conclusie: “Millennials zijn geen sociaal en politiek apathische generatie zoals ze vaak worden voorgesteld, net zoals niet alle babyboomers diepgewortelde idealen hadden en tot de protestgeneratie behoorden. Millennials geloven niet meer in de partijpolitiek als vehikel voor maatschappelijke verandering. Het is echter niet het gebrek aan burgerzin die millennials doet afhaken, eerder een gebrek aan politiek project dat zij inspirerend en de moeite waard vinden om in te investeren. De alarmbellen mogen stilaan afgaan op de hoofdkwartieren van onze politieke partijen.”
Dit onderzoek toont juist aan dat andere dan de beproefde recepten moeten worden uitgeprobeerd. Het zijn jammer genoeg niet alleen de politieke jongerenbewegingen die de kloof zullen dichten. Jongeren zijn best nog wel te porren om hun schouders te zetten onder een maatschappelijk project, en dat mag je vertalen in een politiek project. Maar veel jongeren beschouwen de politieke jongerenbewegingen niet als de weg daarnaartoe.
Veel meer heil moet in dat verband worden verwacht van maatschappelijk relevante organisaties allerhande, waarvan we in de jeugdsector zoveel prima voorbeelden tellen. En het is in die context verstandig om in te zetten op deze organisaties in het brede jeugdwerk.
De beslissing is collegiaal genomen door de Vlaamse Regering, en dus door alle ministers. Mijnheer Annouri, u maakt even de link met onderwijs. Ik ben ervan overtuigd dat politieke partijen best nog wel werk zullen maken van een jongerenwerking. Ik denk evenwel dat u in uw vraag hun rol in het onderwijs te rooskleurig voorstelt. Uit de dossiers die bij de administratie worden ingediend, blijkt wel dat een aantal van hen een afdeling heeft in hogere onderwijsinstellingen, maar ook dat slechts zeer incidenteel de middelen worden gebruikt voor een werking in het secundair onderwijs. De activiteiten die worden georganiseerd in hogescholen of universiteiten zijn voornamelijk ledenwervingsacties. Ik zie dan ook niet in hoe deze maatregel belangrijke consequenties zou hebben voor het onderwijs. Wanneer politieke debatten worden georganiseerd onder jongerenpartijen, zijn het voornamelijk de leerkrachten die hier het initiatief toe nemen.
Ik zie niet in op welke manier het schrappen van subsidies vanuit het beleidsveld Jeugd in contradictie zou zijn met het standpunt om jongeren stemrecht te geven vanaf 16 jaar. Zoals reeds aangegeven, ben ik ervan overtuigd dat partijpolitieke jongerenorganisaties zullen blijven werken, ook zonder subsidies te ontvangen vanuit het beleidsveld Jeugd. Wanneer stemrecht op 16 jaar een feit is, zullen politieke partijen trouwens nog meer bereid zijn te investeren in jonge mensen.
Ik besluit. Ik wil nog eens onderschrijven dat we niet kunnen zeggen dat partijpolitieke jongerenorganisaties losstaan van moederpartijen. Het zijn ook geen onderhorigen ervan, maar er is een relatie. De vlag waaronder men vaart, is dezelfde. Ze zijn belangrijk, oké. Maar ons jeugdwerk is dermate georganiseerd dat er heel wat andere spelers de facto aan maatschappelijke en burgerschapsvorming doen, zonder dat dat expliciet gebeurt. Op die manier geven ze rechtstreeks of onrechtstreeks een politieke bewustwording mee aan de jongeren. Ik wil daar straks, wanneer het debat daarom vraagt, wel wat dieper op ingaan. Het is met andere woorden een gedeelde verantwoordelijkheid. Het zijn niet alleen de politieke jongerenorganisaties. Ik ben ervan overtuigd dat geen enkele politieke partij het zich kan veroorloven om geen jongerenorganisatie te hebben. Maar dat is inderdaad de verantwoordelijkheid van de individuele politieke partijen.
De onafhankelijkheidsfactor, die absoluut zeer belangrijk is, kunt u zelf garanderen. U bent in dit parlement zelf verantwoordelijk voor de storting van de partijdotaties aan de verschillende politieke partijen. Men kan daar creatief in zijn, en volgens principes en modaliteiten daar wel degelijk een onafhankelijkheidsclausule, die er nu niet is, aan toevoegen. Ik moet mij daar niet mee bemoeien.
Tot slot een punt dat ik met de voorzitters van de verschillende organisaties heb besproken. Zij waren natuurlijk niet tevreden. Ik zou in hun plaats ook niet tevreden zijn. Ik verwachtte geen applaus. Mijnheer Annouri, u vroeg naar het plotse karakter. De mogelijke hervorming die we tot voor kort voor ogen hadden om de verschillende jongerenafdelingen te subsidiëren, werd doorkruist door een begrotingsdebat. Wij hadden wel degelijk de bedoeling om de regeling voor de subsidiëring van de jongerenorganisaties te herbekijken, maar u weet dat er in een begrotingsopmaak beslissingen worden genomen. Dat is sneller gegaan dan verwacht. Dat kan gebeuren.
De jongerenorganisaties zagen de bui hangen. Zij vroegen of zij dan toch nog een plaats in het jeugdwerk kunnen behouden, al was het maar om praktische redenen, bijvoorbeeld omdat zij soms op weekend gaan in een jeugdinstelling en dat willen doen aan preferentiële tarieven. Zij vroegen ook of zij hun rol in de Vlaamse Jeugdraad kunnen blijven opnemen. Zij willen qua erkenning wel degelijk een rol in het jeugdwerk blijven spelen. Ik heb hun gezegd dat ik mij daar absoluut niet tegen zou verzetten en dat ik de nodige aanpassingen van decreten of weet ik veel welke regelgeving zou doorvoeren om de band tussen deze organisaties en het jeugdwerk te behouden. Dat is voor de critici van mijn beslissing misschien te weinig als toegift, maar we willen er zeker voor zorgen dat de jongerenorganisaties niet volledig worden losgeknipt van het jeugdwerk.
Ik hoop dat ik u daarmee een begin van antwoord heb gegeven en ik ben benieuwd naar de volgende vragen en opmerkingen.
De heer Annouri heeft het woord.
Minister, dank u voor uw antwoord.
‘Basically’ zegt u dat ze goed werk doen. Dat ben ik met u eens. U zegt dat er veel aanvragen zijn binnengekomen van jongerenorganisaties. Ook al deden ze goed werk en was het een goed systeem van financiering, het staat onder druk en tijdens het begrotingsdebat werd beslist om dat te schrappen. Dan zegt u ook dat we in deze tijden van besparingen naar de bevolking een signaal moeten sturen dat we ook op onze eigen structuren gaan besparen. Ik kan u daar zeker in volgen. Maar ik denk dat de politiek beter andere debatten kan voeren dan 500.000 euro te besparen op politieke jongerenorganisaties. Op de totale begroting is dit een symbolisch bedrag. Denk maar aan de miljoenen als het bijvoorbeeld op het federale niveau gaat over de pensioenen. 500.000 euro besparen op de politieke jongerenorganisaties kun je moeilijk een besparing noemen op onze politieke structuren.
U zegt dat er door oormerking wel degelijk een manier is om ervoor te zorgen dat de middelen naar de politieke organisaties gaan en dat ze onafhankelijk kunnen blijven. Dat kunnen we zeker opvolgen. Maar waarom hebben de regeringen dan niet nagedacht over de piste om de partijdotaties desnoods een beetje te verminderen en dan toch de werking van de jongerenorganisaties te blijven garanderen? Ik zal niet ontkennen dat ze veel met elkaar te maken hebben. Zo zijn Groen en Jong Groen aan elkaar gelinkt. Maar tegelijkertijd verschillen ze ook genoeg van elkaar, en rijden ze vaak genoeg tegen elkaars kar om die dingen gescheiden te houden. Veel politieke jongerenorganisaties bewijzen dat elke keer opnieuw. Dat is de invalshoek waardoor u en ik van mening verschillen.
U haalt terecht het duidelijke advies van de SARC aan. Maar daar staat ook in dat de politieke jongerenorganisaties goed werk leveren en dat de overheid er aandacht en middelen aan moet blijven besteden. U kunt nu zeggen dat dat dan eventueel naar die oormerking kan gaan, maar u zegt ook dat u dat niet moet bepalen. Maar ik vind dat u, als u het advies van de SARC volgt, er ook voor moet zorgen dat de overheid daar aandacht en middelen aan kan blijven besteden. Want dat staat in hetzelfde advies.
U haalde ook een paar keer de Vlaamse Jeugdraad aan. Hun mening was zeer duidelijk: dit is volgens hen een verschraling van het Vlaamse jeugdlandschap. Dit zorgt voor minder aanbod en diversiteit. Spelers die belangrijk waren om het debat te blijven aanvuren, verdwijnen. Daarover is de Vlaamse Jeugdraad heel duidelijk.
Ik wil zeker niet zeggen dat politieke jongerenorganisaties de belangrijkste spelers zijn in maatschappelijke en burgerzinvorming. Maar ze zijn wel een belangrijke speler. Kijk naar de ‘millennials’, of naar de iets oudere generatie. Het gaat het niet alleen over Jong Groen. Ik stel die vraag niet vanuit Groen. Als het gaat over jongeren naar een partij trekken en betrekken bij een werking, heeft Groen bewezen dat jongeren worden aangetrokken door het partijprogramma van Groen. Er stonden ook heel wat jongeren op de lijsten van Groen. De partijwerking trekt veel jongeren aan. Maar dat is niet de taak van Jong Groen. Jong Groen is gescheiden genoeg van Groen om tegen die kar te blijven ingaan. Als ik ga praten met jongeren die lid zijn van Jong Groen, maar ook van Jong CD&V of de Jongsocialisten, dan blijkt dat dit mensen zijn die vaak twijfelen tussen de verschillende partijen, of die het niet eens zijn met hun moederpartijen, maar die toch de weg vinden naar de politiek en die hun engagement op een politieke manier willen invullen zonder daarom te willen werken onder de vlag of koepel van één moederpartij. Als u zegt dat de politieke moederpartijen daar een plek aan kunnen geven, volg ik u niet. Als ze verstandig zijn, werken de moederpartijen aan jeugd en verjonging. De politieke jongerenorganisaties zijn daarin nog iets anders.
In verband met de oormerking verwijst u naar Nederland. Ik vind dat interessant. We moeten daar zeker over nadenken. We moeten een oplossing vinden voor de politieke jongerenorganisaties. Ik heb verwezen naar de apathie en de ‘millennials’ en die kloof. Dat bewijst ten dele mijn punt. U citeert dat onderzoek, dat aantoont dat de kloof tussen de jongeren en de politieke moederpartijen groot is. We moeten dus daartussenin iets vinden. Dat dat niet enkel de pojo’s zullen zijn, spreekt voor zich. Maar dat ze daarin een belangrijke rol zullen spelen, wil ik hier onderstrepen.
Minister, welke stappen kunt u, het advies van de SARC indachtig, wel nemen om ervoor te zorgen dat er middelen blijven gaan naar de politieke jongerenorganisaties zodat hun werking gegarandeerd blijft? Dat is, denk ik, uw verantwoordelijkheid – en ook die van ons, om dat mee op te volgen, uiteraard.
Ik heb nog een praktische vraag. Ik neem aan dat de middelen van 2016 toch behouden blijven tot 2017? Sommigen maken zich daar zorgen over.
De heer Bajart heeft het woord.
Mijnheer Annouri, dank u voor het actueel maken van deze vraag in deze commissie. Ik ben het helemaal eens met het gegeven dat er een gedeelde verantwoordelijkheid is voor de vorming van de jongeren. Die ligt niet enkel bij politieke jongerenbewegingen. De kritische burgerzin daarentegen van politiek geëngageerde jongeren staat of valt natuurlijk niet met subsidiëring. Het is belangrijk om dat hier te onderstrepen. Partijpolitieke jongeren hebben daar trouwens ook geen monopolie over. Minister, u hebt dat onderstreept.
De Vlaamse jongerenpartijen vormen een unieke kweekvijver van jonge mensen met interesse voor politiek. Dat is de basis. Ze leren daar debatteren, meningen hebben, meningen verkondigen en participeren. Het is dan ook in het belang van elke partij afzonderlijk om daarin zelf te investeren en om daarin het voortouw te nemen. Zonder die kweekvijver zouden heel veel politieke talenten onbenut blijven. Dat was in het verleden zo en dat zal ook in de toekomst zo zijn.
De onafhankelijkheid van de politieke jongerenbewegingen is ook voor ons heel belangrijk. Er is een paniekreactie, die te verstaan is. Maar ze is overdreven. Uiteraard is er vaak een spanningsveld tussen de jongerenbeweging en de politieke partij. Dat zoeken we ook op. Daar komt ook de toegevoegde waarde tot stand. Dat hoort zo. De jongerenwerking is niet alleen een kweekvijver voor talent, maar ook het spanningsveld waardoor nieuwe en innovatieve ideeën en aanpakken ontstaan. Ik spreek over mijn partij en ik kan u verzekeren dat het er in de partijbesturen nogal hevig aan toe gaat. Dat is een teken van die onafhankelijkheid. Een partij die de onafhankelijkheid van de jongeren ten opzichte van hun moederpartij probeert te fnuiken, schiet in haar eigen voet. Dat komt het publieke debat niet ten goede.
Mevrouw Soens heeft het woord.
Ik zou willen vragen dat iedereen de juiste term gebruikt. Er wordt hier voortdurend gepraat over partijpolitieke jongerenorganisaties, over de Vlaamse jongerenpartijen. Het decreet spreekt over ‘politieke jongerenbeweging’. Ik zou willen vragen dat iedereen die term gebruikt.
Minister, u zegt dat het aantal jeugdorganisaties de voorbije jaren is gestegen. Dat is uiteraard een positieve evolutie. Dat zou dan net gepaard moeten gaan met extra middelen voor het jeugdwerk. Uw communicatie is dan ook redelijk cynisch. U zegt dat er extra geïnvesteerd wordt in jeugdwerk, terwijl dat duidelijk niet zo is. Er worden zeven organisaties geschrapt uit het decreet, opdat andere organisaties niet opnieuw zouden moeten besparen. Ik wil u dan ook vragen wanneer de investeringen in het jeugdwerk er daadwerkelijk zullen komen. Wanneer zullen de échte investeringen in het jeugdwerk gebeuren?
Wie zal de rol opnemen die politieke jongerenbewegingen vandaag opnemen? Dat gaat over politieke vorming en over het dichten van de kloof tussen de Dorpstraat en de Wetstraat. Wie gaat dat opnemen? Komen er extra middelen voor de organisaties die bereid zijn om die rol op te nemen?
Tot slot, zijn voor u politieke jongerenbewegingen jeugdwerk? U zegt in uw antwoord dat ze voor u nog wel in het decreet mogen staan. Dan zijn ze wel jeugdwerk. Maar ze mogen niet meer gesubsidieerd worden. Ik vind dat een vreemde redenering. Als politieke jongerenbewegingen jeugdwerk zijn – en ik ben daar, samen met meerdere collega’s, van overtuigd, het is ook op die manier dat ze in het decreet zijn terechtgekomen – dan moeten daar subsidies aan worden verbonden.
Mevrouw Van Eetvelde heeft het woord.
Door het schrappen van de subsidiëring van de politieke jongerenbeweging is het thema opnieuw zeer actueel. Daarom, mijnheer Annouri, dank ik u voor het indienen van deze vraag. Zo krijgen wij de kans om onze visie hierover weer te geven.
Ook voor mij viel de beslissing snel en plots. Maar mijn fractie staat er principieel achter. Ik wil dat hier verduidelijken.
Het decreet is zeker een vooruitgang in vergelijking met vroeger. Maar door toedoen van het beperkte budget en de terugvalpositie van 80 procent voor wat betreft de variabele subsidie, werden een aantal jongerenorganisaties in de verste verte niet beloond op basis van de geleverde prestaties. Wij hebben geprobeerd om dat ter discussie te stellen. Minister, u zei dat dat werd doorkruist door de begrotingsgesprekken. Dat is nu zo. Wij stellen ons de fundamentele vraag of politieke jongerenorganisaties gesubsidieerd moeten worden met middelen van het jeugdwerk. Moet de moederpartij daarvoor geen verantwoordelijkheid opnemen? Minister, u verwees naar de SARC, die naar aanleiding van het nieuwe Jeugddecreet duidelijk adviseert dat de subsidiëring beter zou worden stopgezet, en dat de middelen beter kunnen gaan naar de ondersteuning van het landelijke jeugdwerk, waar ook verenigingen – we moeten daar eerlijk in zijn – op nieuwe of op extra middelen zitten te wachten.
De N-VA is tevreden dat wij met de besparingen op het partijpolitieke apparaat middelen kunnen vrijmaken die ten goede kunnen komen van het eigenlijke jeugdwerk. Nu al krijgen jongerenpartijen ondersteuning van hun moederpartij, zowel administratief als logistiek als financieel. Ik vraag mij af of er in de praktijk veel zal veranderen. Als jongerenorganisaties niets durven te zeggen dat inhoudelijk verschilt van de opinie van de moederpartij, rijst natuurlijk de vraag naar de waarde van die moederpartij en haar jongerenorganisatie. Gaan we hier nu echt verkondigen dat de jongeren monddood worden gemaakt doordat de subsidies geschrapt worden? Dat zou mij toch heel sterk verbazen.
Er wordt hier verwezen naar burgerschap. Dat is in deze tijd zeker en vast zeer belangrijk. Het schrappen van de subsidie wil niet zeggen dat de politieke jongerenorganisaties of de politieke jongerenbewegingen geen taak meer hebben in het verkleinen van de kloof tussen de mensen en de politiek zelf, en dat ze die taak niet meer zouden kunnen opnemen in de toekomst. Dat gelooft u toch zelf niet?
Ik ben er vast van overtuigd dat de politieke moederpartijen toch de autonomie en onafhankelijkheid van hun jongerenbeweging zullen respecteren. Volgens mij moeten de jongerenpartijen met creatieve en controversiële ideeën afkomen. Als zij dat doen, zal de moederpartij wel laten begaan. Ik geloof daarin.
Mijnheer Annouri, als ik u hoor, is het alsof die jongerenorganisaties gaan verdwijnen. Een jongere zal altijd zijn politiek engagement oppakken en zal, vaak in de schoot van de moederpartij, de kansen krijgen om door te groeien. Ik heb er dus wel vertrouwen in dat de politieke jongerenbeweging overeind zal blijven en zich zal laten opmerken.
De heer Poschet heeft het woord.
Minister, dank u voor uw antwoord. Dank u, mijnheer Annouri, voor het stellen van deze vraag.
Ik heb hierover zelf binnen mijn fractie ook vragen gesteld. Het is inderdaad een collegiale beslissing van de regering maar, om eerlijk te zijn, begrijp ik ze niet goed. Het is dus geen besparing op het partijpolitieke apparaat. Het is een besparing op het jeugdwerk, op een deel van het Vlaamse Jeugddecreet.
Er was inderdaad een werkgroep van de politieke jongerenorganisaties, die op uw vraag, minister, het engagement hadden opgenomen om de subsidieregeling voor hun jeugdwerking te bekijken. Zij waren al eens samengekomen, maar werden vlak voor hun tweede bijeenkomst plots op uw kabinet gevraagd, om daar de mededeling te horen dat hun subsidies zouden worden stopgezet. Dat smaakt natuurlijk wel dubbel wrang. Eigenlijk hebt u ook gezegd dat het een zuivere begrotingsbeslissing is, los van elke andere uitleg die daarover werd gegeven.
Ik snap dus niet goed waarom die middelen worden weggesnoeid. We spreken constant over burgerzin en democratische waarden bijbrengen. Minister, uw partij is ook voorstander van stemrecht op 16 jaar. Er is wel degelijk een link. Politieke jongerenorganisaties werken specifiek op het bijbrengen van engagement en inzicht. We weten allemaal: “Inspraak zonder inzicht leidt tot uitspraak zonder uitzicht.” Daar spelen ze effectief een zeer belangrijke rol.
Gisteren hadden we in de commissie Brussel een redelijk levendige discussie over het burgerkabinet. Ook daar is het de bedoeling democratische processen en het zoeken naar consensus bij te brengen, en om de mensen te leren dat beslissingen nemen niet zo eenvoudig is in de politiek. Misschien is dit hiervan wel een voorbeeld. Dat is nu juist een van de doelstellingen die de pojo’s nastreven. Ik begrijp die beslissing dus niet.
Er kwam een hevige reactie van de Jeugdraad, en gisteren ook nog van alle Franstalige jongerenpartijen. De enige vraag die ik hierover nog had, hebt u eigenlijk al half beantwoord. Die vraag ging over de blijvende erkenning als jeugdwerk. Ze vormen een onderdeel van het Vlaams Jeugddecreet. Dat biedt hun een aantal mogelijkheden. U hebt gezegd dat u daar welwillend naar wilt kijken. Ik hoop dat dat zeker het geval is. Wat de financiering betreft, spreek ik even in eigen naam: misschien moeten we de financiering van de politieke partijen in het algemeen bekijken en inderdaad met oormerking werken, en daar toch nog een aantal kwaliteitssleutels aan koppelen.
Minister Gatz heeft het woord.
Ik zal proberen nog enkele vragen, bedenkingen of opmerkingen te beantwoorden.
Mijnheer Annouri, de middelen van 2016 worden uiteraard volgens de normale procedures uitgekeerd. Het zou er nog aan mankeren. Die geruststelling heb ik die bewuste avond ook rechtstreeks aan de jongerenorganisaties gegeven.
Mijnheer Annouri, in tegenstelling tot uw lezing denk ik niet dat het advies van de SARC een enerzijds-anderzijdsadvies is. De SARC zegt duidelijk dat de financiering van de politieke jongerenbewegingen thuishoort bij de partijpolitieke dotaties. Dat enerzijds-anderzijds heb ik wel van de heer Poschet gehoord: in de regering voor de beslissing en in het parlement er ongeveer tegen. Maar goed, dat zullen we wel op een andere manier regelen. Waarvan akte.
De grond van de zaak is dit: ik zie dat er nieuwe instromers zijn in het jeugdwerk in het algemeen. Ik kies niet graag, maar ik moet kiezen hoe middelen worden verdeeld binnen een politieke beslissing, ik moet kiezen tussen bijkomende ruimte maken voor jongerenbewegingen of jongerenorganisaties, landelijk en binnen het brede jeugdwerk ten opzichte van de politieke jongerenbewegingen. Wel, dan maak ik de keuze die ik gemaakt heb. Sommigen hadden het in mijn kabinet over het eigenlijke of het echte jeugdwerk. Voor mij is het allemaal jeugdwerk. Alleen hebben we het hier wel over jeugdwerk in de breedte en niet zozeer over de specifieke rol die de jongerenbewegingen binnen dat jeugdwerk spelen.
Ik maak de keuze die ik gemaakt heb. Dat is inderdaad een kwestie van geld, dat geef ik toe. Ik maak die keuze, zeker als ik weet dat de partijdotaties het de politieke partijen absoluut mogelijk maken om die jongerenbewegingen te blijven ondersteunen. Ik maak duidelijk die keuze. Dat is geen besparing. We kunnen op die manier het jeugdwerk zelfs verbreden.
Ik ben het vaak en zelfs meestal eens met de Vlaamse Jeugdraad, maar hier niet. Ik ben ervan overtuigd dat geen enkele politieke partij het zich kan veroorloven om geen politieke jongerenbeweging die bij haar aanleunt te hebben. Er zal niet minder aanbod zijn maar meer. We zullen bij de instroom van dit najaar een aantal bijkomende landelijke jeugdorganisaties hebben, en de politieke jongerenbewegingen zullen verder worden ondersteund door de politieke partijen, met, inderdaad, de gegarandeerde onafhankelijkheid. Dat debat moet dan maar in het parlement beginnen, binnen het Uitgebreid Bureau of het Bureau, neem ik aan. Wij zullen ervoor zorgen dat de erkenning binnen het jeugdwerk mogelijk blijft.
Beste vrienden, laten we niet vergeten dat het sinds het begin van deze legislatuur de eerste keer is dat er 1 miljoen euro wordt vrijgemaakt voor het jeugdwerk. Daar wens ik u toch nog even aan te herinneren. Ik ben er dus van overtuigd dat we binnen een jaar zullen zien dat er niet minder maar meer jeugdwerk is.
De heer Annouri heeft het woord.
Minister, dank u voor uw antwoord. Ik wil zeker erkentelijk zijn voor die 1 miljoen euro. Maar u zult zelf toch ook wel begrijpen dat het een bittere pil is om te slikken, of dat het op zijn minst een schaduw werpt, als er 1 miljoen euro bijkomt en er op hetzelfde moment om begrotingsredenen 500.000 euro wordt geschrapt bij de politieke jongerenorganisaties.
Mevrouw Van Eetvelde, inderdaad, het engagement zal niet stoppen. Jongeren zijn geëngageerd. Maar het is bijzonder cynisch dat jongeren die zich politiek willen engageren bij een politieke jongerenorganisatie en die die kloof willen dichten, van diezelfde politiek en van de Vlaamse Regering te horen krijgen dat er voor hen geen middelen meer zijn, toch niet meer vanuit de Vlaamse overheid.
Mijnheer Bajart, u hebt gelijk, de middelen komen inderdaad van de moederpartij. Maar het is een gedeelde verantwoordelijkheid. Dat heb ik al drie of vier keer herhaald: ze varen onder dezelfde vlag maar ze rijden tegen elkaars kar. De subsidiëring is bij sommige politieke jongerenorganisaties fiftyfifty: vanuit de overheid en vanuit de moederpartij. Je kunt het niet zomaar op het een of het ander steken. De politieke jongerenpartijen zullen wel blijven bestaan. De vraag is dan of ze een actieve waakhond zullen zijn of een brave schoothond. Ik kies voor het eerste. Gedreven politieke jongerenorganisaties, die haar op hun tanden hebben, die durven te blaffen en die deelnemen aan het politieke debat. Als je dan enkel en alleen aangewezen bent op de moederpartij, die als het moeilijk gaat bij de electorale afwegingen die wij allemaal moeten maken, tegen de politieke jongerenorganisaties zegt dat ze het wat rustiger aan moeten doen of dat ze anders minder geld krijgen, dan kan niemand dat tegenhouden.
Ik hoor hier alle collega’s zeggen dat de politieke jongerenorganisaties heel belangrijk zijn, dat we erover moeten blijven waken dat ze die rol kunnen blijven spelen. Minister, dan volg ik uw redenering over die oormerking. Dan stel ik voor dat we daar allemaal een initiatief over nemen. Ik wil dat met jullie allen aftoetsen. We kunnen dat samen ondertekenen, en er zo voor zorgen dat we niet raken aan de 500.000 euro voor de politieke jongerenorganisaties, maar dat we dat wel doen via de dotatie. Desnoods moeten we op het federale niveau een gezamenlijk initiatief nemen of daarover een standpunt innemen. Als we dat niet doen, dan was dit een heel leuk debat, maar dan was het allemaal voor de schone schijn.
De vraag om uitleg is afgehandeld.