Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid
Verslag
De heer Bothuyne heeft het woord.
We hebben vorige week in deze commissie al een goede discussie gehad over het innovatiebeleid en over het budget dat u wilt vrijmaken voor onderzoek en ontwikkeling. In mijn vraag ga ik iets dieper in op het aandeel van de kmo’s in de innovatiesteun en het innovatiebeleid daaromtrent. Op basis van een aantal schriftelijke vragen die ik eerder had gesteld, konden we afleiden dat de steun die u aan kmo’s voor innovatie geeft, de laatste jaren in stijgende lijn gaat. Het aandeel innovatiesteun rechtstreeks aan kmo’s is van 35 procent in 2011 gestegen naar 42 procent in 2015. Dat is een zeer positieve evolutie.
Elke grote onderneming is ooit een kmo geweest, is kleiner gestart. Ik denk dus dat het belangrijk is om de kmo’s te blijven ondersteunen, en in het innovatiebeleid zeker te focussen op het belang van de kmo’s. Wat ons betreft, mag het aandeel van de innovatiesteun aan kmo’s richting 50 procent evolueren.
Een aantal ideeën en voorstellen in dat verband zijn zeker niet nieuw, maar ik wil ze wel graag in het kader van deze vraag aan u voorleggen. Algemeen voorziet u in extra middelen voor innovatie. Hoeveel van die extra middelen voorziet u voor innoverende kmo’s? Hoe kunt u het kmo-aandeel van de rechtstreekse innovatiesteun verder optrekken?
U hebt een nieuw convenant opgemaakt dat in een fusie van de innovatiecentra voorziet, om te komen tot één vzw, wat positief is, zolang het gepaard gaat met het behoud van het eerstelijnsloket op het terrein in de provincies, en dat er banden worden gelegd, bijvoorbeeld met de provinciale stuurgroepen en met lokale en regionaal aanwezige kennisinstellingen, bedrijfsorganisaties, hogescholen en dergelijke meer. We hopen uiteraard ook dat dit geen besparingsoperatie wordt, maar dat de gerealiseerde efficiëntiewinst terug in de innovatiecentra wordt geïnvesteerd zodat we meer kmo’s tot innovatie kunnen aanzetten. Ik had daar graag wat meer uitleg bij.
Hogescholen en kmo’s zouden natuurlijke partners moeten zijn. Vanuit de hogescholen wordt praktijkgericht onderzoek verricht dat belangrijk kan zijn voor kmo’s bij de ontwikkeling van hun producten en diensten. Er bestaat een TETRA-programma bij het VLAIO, dat een brug wil slaan tussen de hogescholen en kmo’s. Wat ons betreft, is daar ook wel wat nood aan versterking, in de eerste plaats budgettair. Voorziet u, in het kader van de opstart die u globaal plant voor innovatie, ook in meer middelen voor het TETRA-programma, zodat de brug tussen kmo’s en hogescholen kan worden versterkt, of ziet u nog andere aanpassingen in dezen?
Niet alle innovatie is hightech of baanbrekend. Veel kmo’s kunnen als innovatievolger een toppositie innemen in hun sector door als eerste nieuwe technieken of methodieken te implementeren in het productieproces of de dienstverlening. De innovatievolgers hebben ook nood aan ondersteuning, maar er moeten vooral meer kmo’s toe worden aangezet om die stap te zetten om top te zijn in hun sector als innovatievolger. Begeleiding op maat per sector kan daarvoor heel nuttig zijn. Kennisoverdracht van bijvoorbeeld universiteiten of grote onderzoeksinstellingen naar kmo’s is daarbij een uitdaging. Plant u daarvoor bijkomende ondersteuning? Zo ja, hoe?
Mijn volgende punt is een klassiek element als het gaat over innovatie en bedrijven. Ik had maandag nog een bedrijfsbezoek van een vrij innovatieve kmo in de textielsector, die hoogwaardige producten produceert, met twintig werknemers. Toen ik vroeg of de kmo contact had met het Agentschap voor Innovatie door Wetenschap en Technologie (IWT) of het huidige VLAIO, kreeg ik het antwoord dat ze daar niet aan begonnen, met al dat papierwerk. Dat is een klassieke reactie bij veel kmo’s. Die reactie is gedeeltelijk onterecht, want waar vroeger containers papier nodig waren, is het nu nog maar een kleine kruiwagen. We gaan erop vooruit. Er was ook een proefproject dat twee jaar geleden is gestart om die procedures nog verder in te korten, bijvoorbeeld door met overleg en gespreksmomenten te werken in plaats van met aanvraagformulieren. Dat is interessant voor VLAIO, dat op die manier administratie kan uitsparen, maar ook voor de betrokken bedrijven. Ik dacht niet dat dat experiment ondertussen ten volle was geïmplementeerd. Worden die aanvraagprocedures verder vereenvoudigd? Welke doelstelling hebt u daar concreet bij voor ogen?
De heer Diependaele was, zowel in de huidige als in de vorige legislatuur, altijd de grote promotor van de spillovereffecten. We hebben veel grote, sterke ondernemingen die een leidende rol opnemen in ons innovatielandschap. De klassieker is Janssen Pharmaceutica. Dat is een koploper in Vlaanderen, die de voorbije drie jaar meer dan 33 miljoen euro aan innovatiesteun toegekend kreeg. Dat zijn sterke bedrijven die misschien ook veel kmo’s kunnen meenemen in hun innovatief beleid. We zouden bijvoorbeeld een hogere steun kunnen toekennen aan de projecten die bewijzen in te zetten op samenwerking en kennisoverdracht tussen de grote bedrijven en kmo’s. Hierin zou bijvoorbeeld rekening kunnen worden gehouden bij de opmaak van het nieuwe subsidiebesluit. Dat is een dada van de heer Diependaele. Plant u maatregelen om die spillovereffecten van grote ondernemingen naar kmo’s te stimuleren? Zo ja, wanneer?
Minister Muyters heeft het woord.
De extra middelen voor innovatie worden op diverse innovatie-instrumenten ingezet, gaande van de innovatiesteun aan ondernemingen, steun voor projecten vanuit clusters, ICON, meer onderzoeksmogelijkheden bij de hogescholen, en zo meer. In heel wat van die steunformules die vandaag bestaan, gaat reeds bijzondere aandacht naar kmo’s, zeer concreet bijvoorbeeld in de vorm van een verhoogd steunpercentage als er kmo’s bij betrokken zijn of als het om kmo’s gaat. Voor kleine en middelgrote ondernemingen zijn er soms aparte percentages: 20 procent voor een kleine onderneming, 10 procent voor een middelgrote onderneming, 10 procent voor samenwerking met een kmo. Die filosofie trekken we door.
Belangrijk is dat het om vraaggedreven processen gaat, bottom-up. Het moet vanuit de bedrijven zelf komen. We gaan geen structuren financieren, maar wel projecten die de bedrijven ten goede komen. Verdere sensibilisering, verdere vereenvoudiging van de instrumenten alsook stimulering van samenwerking met kmo’s moeten de toegang tot innovatiesteun voor kmo’s makkelijker maken. Ik denk hierbij ook in het bijzonder aan de speerpuntclusters en de innovatieve bedrijfsnetwerken waarvan de eerste binnenkort opstarten. Die hebben op dat punt een belangrijke rol op te nemen. Ik kom daar straks nog op terug.
Op 1 juli keurde de Vlaamse Regering voor elk innovatiecentrum een addendum bij de lopende convenanten goed. De opmaak van die addenda was noodzakelijk om onder meer een aantal elementen te kunnen aligneren met het nieuwe Agentschap Innoveren & Ondernemen. In die addenda wordt ook het volgende voorzien: “Een stappenplan wordt uitgewerkt om de convergentie tot één organisatie gradueel voor te bereiden om uiteindelijk op 1 januari 2019 met één geïntegreerde structuur verder te gaan.”
Ik vind dat belangrijk, want het is mijn bedoeling om de vijf innovatiecentra te fuseren tot één innovatiecentrum. Efficiëntiewinst door schaalvergroting, uniforme afstemming met het Vlaamse niveau en vereenvoudiging van het landschap ten aanzien van de ondernemingen liggen aan de grondslag van deze beleidskeuze. Uit de addenda mag ook blijken dat de taakstelling van de innovatiecentra ten volle behouden blijft, uiteraard met een verruiming van de frontoffice ten aanzien van het nieuwe agentschap, dat niet alleen focust op innovatie maar ook op ondernemen.
De werking van het eengemaakte innovatiecentrum moet blijven gebeuren vanuit regionale vestigingen dicht bij de kmo’s, en de operationele efficiëntiewinst moet leiden tot een gereduceerde overhead en dus tot een verhoogde inzet op het aanzetten van kmo’s met groeipotentieel tot innovatie. De middelen moeten worden gebruikt waar ze nodig zijn. Laat ons de structuur zo eenvoudig mogelijk houden, maar vooral de taak op de beste manier opnemen.
In nauwe interactie met de innovatiecentra en de rechtstreeks betrokken stakeholders wordt momenteel de nieuwe governance voorbereid waarbij maximale aandacht wordt besteed aan een regionale verankering en een verdere betrokkenheid van de lokale kennisactoren die vooral inhoudelijke meerwaarde kunnen inbrengen zonder nog belast te zijn met de praktische zaken die verbonden zijn met de werking van een vzw. Ik zit helemaal op dezelfde lijn met uw vraag. Het was dus al gepland.
De twee overige vragen belichten allebei een aspect van kennisdiffusie naar kmo-innovatievolgers. Vandaag bestaat er op dat vlak een gevarieerd aanbod. Dit aanbod gaat van dienstverlening door frontoffice van het Agentschap Innoveren & Ondernemen of partnerorganisaties tot instrumenten waarbij derden gesubsidieerd worden om die bedrijven te ondersteunen. Er loopt momenteel een traject binnen het Agentschap Innoveren & Ondernemen om een gestroomlijnd aanbod uit te werken ter ondersteuning van kennisdiffusie. De rol van de diverse actoren in dit kennisdiffusiegebeuren, zoals de hogescholen, projectmatig wetenschappelijk onderzoek (PWO), Leer- en Ervaringsbewijzendatabank (LED), Vlaams Innovatiesamenwerkingsverband (VIS), … wordt daarin bekeken. De krijtlijnen voor een eenvoudig en transparant geheel dat optimaal beantwoordt aan de noden van de kmo’s, zou ik graag zien als het resultaat van de oefening die vandaag gebeurt.
U hebt daarstraks al gezegd dat ik vanaf het begin heb ingezet op vereenvoudiging. U gebruikte het beeld van een container naar een kruiwagen. Vandaag is het zelfs overdreven nog van een kruiwagen te spreken, maar ik wil ook op dat vlak kijken op welke manier we een blauwdruk kunnen maken waarin de middelen op de meest efficiënte manier worden ingezet en waarin we ervoor kunnen zorgen dat er transparantie en eenvoud is voor de kmo’s. Zeker voor de gemiddelde kmo is de aanvraagprocedure toch gevoelig vereenvoudigd de afgelopen jaren. Ik weet dat er nog altijd bedrijven zijn die denken dat het nog gebeurt zoals jaren geleden. Ik hoor dat ook. Het spreekt voor zich dat ik ook nooit zal stoppen met vereenvoudigen. We moeten daar een continu verbeterproces van maken. Een verschuiving van de ‘papierbergen’ naar meer een gespreksmoment ligt inderdaad ter tafel en wordt vanzelfsprekend bekeken in het licht van de bijsturingen waarover ik het zonet had.
Ik wil er wel op wijzen dat subsidies voor mij steeds de uitzondering blijven. We moeten niet subsidiëren wat sowieso gebeurt. We moeten subsidiëren zodat we een additionaliteit verkrijgen. We moeten ervoor zorgen dat iets waarover nog twijfel bestaat, sneller gebeurt of toch gebeurt. Dat mag niet uit het oog worden verloren. Dat is de doelstelling van een subsidie. Een algemene verlaging van kosten voor een bedrijf moet op federaal niveau worden geregeld. Wij moeten de additionaliteit maximaal waarborgen.
Samenwerking is voor mij een van de belangrijke elementen bij het uittekenen van dit vernieuwde steunaanbod. Ook het clusterbeleid is er vandaag op gericht om samenwerking tussen ondernemingen onderling en met andere actoren, onder andere ook met kennisinstellingen en met de overheid, te stimuleren. Het is de bedoeling dat elke cluster op termijn een grote groep ondernemingen mobiliseert, daarom niet voor elk project dat de cluster gaat doen, maar de cluster op zich moet een grote groep van ondernemingen mobiliseren. Natuurlijk moeten de kmo’s daar hun plaats krijgen. Ik denk zelfs niet alleen aan de kmo’s die zelf innovatief bezig zijn, want zij zullen rap hun plaats krijgen, maar ook degene die minder of niet innovatiegericht zijn, moeten aansluiting kunnen vinden bij de cluster, zodat zij effectief een beroep doen op spillovereffecten.
Bij de uitwerking van de nieuwe besluiten voor ‘onderzoek en ontwikkeling’-bedrijfssteun zullen de mogelijkheden die de Europese kaderregeling en vrijstellingsverordening ons biedt om samenwerking extra financieel te ondersteunen, ook benut worden. We moeten alles natuurlijk inpassen binnen wat mogelijk is in de Europese regelgeving.
De heer Bothuyne heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord. Het is heel positief dat in meer middelen wordt voorzien. U gaf een heel ruwe verdeling van waar die naartoe gaan. Het is misschien nuttig dat u aan de commissie daar een meer gedetailleerd overzicht van bezorgt zodat we kennis hebben van de informatie in dezen.
Uiteraard zijn we ook qua filosofie akkoord met vraaggedreven innovatie, hoewel er nog altijd veel kmo’s zijn die hun eigen potentieel op dat vlak nog wat onbenut laten en waar door kennisinstellingen en kennis bij de bedrijven te brengen en eventueel te ondersteunen met een subsidie, daar waar het additioneel is, er echt nog grote stappen kunnen worden gezet. In die zin zijn de innovatiecentra en de efficiëntiewinsten die u daar boekt, heel belangrijke instrumenten.
Het is ook positief dat u zegt dat die middelen daar blijven. Wat er gerealiseerd wordt aan efficiëntiewinsten, blijft bij de innovatiecentra. Het zal ook nodig zijn, want als u hun een verruimde taakstelling geeft als frontoffice voor het hele VLAIO, zal dat normaal tot meer opdrachten en meer werk aanleiding geven. Ik vraag u om dat blijvend te evalueren, zodat de innovatiecentra hun verruimde taakstelling aankunnen, en om eventueel in de toekomst nog in bijkomende mensen en middelen te voorzien.
Uw streven naar vereenvoudiging heeft onze volle steun zodat we kunnen evolueren van kruiwagen naar eventueel geen papier meer. Dat moet uiteindelijk de doelstelling zijn. Dat kan alleen maar positief zijn.
Er zijn vier clusters. U zegt dat die zo veel mogelijk bedrijven rond zich verzamelen. De clusters gaan op dit moment voornamelijk uit van grote bedrijven. Geeft u per cluster ook een target mee over het aantal kmo’s dat ze moeten bereiken? Op welke manier wordt die target hard gemaakt? Het is immers belangrijk dat die clusters inspanningen doen om kmo’s te bereiken, niet alleen de logische innovatieve kmo’s, maar ook andere, zoals u aangeeft. Naast de clusters zijn er nog veel kmo’s die in andere sectoren actief zijn. Het is belangrijk dat die ook daarnaast die incentives bieden.
Ten slotte verwijst u terecht naar het Europese kader. Volgens mij biedt dat nog heel wat mogelijkheden om de innovatiesteun verder op te trekken of te optimaliseren. Ik hoop dat u binnen de mogelijkheden die Europa biedt, nieuwe stappen zet om de steun voor onze innovatieve bedrijven verder uit te breiden.
Mevrouw Remen heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, ik ben blij met de vraag van collega Bothuyne. Er zijn in Vlaanderen 591.000 kmo’s. Die ontvingen 42 procent van de totale goedgekeurde Vlaamse subsidies. Zoals gezegd is dat een behoorlijke stijging. Ik vind dat zeer positief. Er is nog altijd de perceptie dat die subsidies gaan naar de grote bedrijven. Dat is spijtig.
Minister, u hebt een aantal drempels verlaagd: administratief, meer transparantie enzovoort. Van mij mag het nog altijd meer zijn omdat onze Vlaamse kmo’s nog altijd het kloppend hart zijn van onze economie, zowel op het vlak van tewerkstelling als toegevoegde waarde. Die generieke maatregelen zijn natuurlijk nog altijd van kapitaal belang, maar dat is iets voor onze collega’s van de federale overheid, zoals de loonkosten en de energiekosten.
Subsidies en innovatiesteun worden belangrijker voor de kmo’s, gezien de globalisering en het onderscheidend vermogen dat onze kmo’s moeten hebben en het gericht zijn op export, want onze Vlaamse markt is klein en rap verzadigd. Ze moeten zich dan ook verbreden.
Ik wil eraan toevoegen dat de innovatiemiddelen de financieringskloof van de innovatieprojecten doen verkleinen. Ik verklaar me nader. De terugverdientijd in Vlaanderen is wat te lang omdat Vlaanderen een kleine markt is. Als een bedrijf beslist over te gaan tot innovatie, moet het logischerwijze heel veel investeren en kosten maken, maar voor die investering begint te renderen, kan er heel wat tijd overgaan. De financiële innovatiesteun, die subsidies, kunnen dit overbruggen. Dat is van belang. Ik wil dit nogmaals ondersteunen. Het is voor een kmo van levensbelang, het geeft een duw in de rug, in vergelijking met de grote bedrijven die een grotere buffer hebben en over meer financiële middelen beschikken en dus minder risico lopen. Daarom wil ik benadrukken dat subsidies voor kmo’s almaar belangrijker worden.
De heer Schiltz heeft het woord.
Met die laatste opmerking van mevrouw Remen ben ik het minder eens, maar voor het overige vond ik de vraagstelling en de antwoorden van de minister zeer boeiend en nuttig. Daarmee is meteen een antwoord gekomen op een aantal bijkomende vragen. Minister, u lijkt daar wel talent voor te hebben.
Mijn focus in de bijkomende vragen ligt vooral op de perceptie die bij de kmo’s nog altijd leeft over de toegankelijkheid. Wij hebben al een aantal dingen opgelost. U hebt een aantal belangrijke hervormingen doorgevoerd, maar we moeten de boodschap tot bij de kmo’s krijgen. Of het nu perceptie of realiteit is, op het moment dat ze het in hun hoofd steken, dan doen ze het niet. Er is nog ruimte voor verbetering in de communicatie over het de hand uitreiken naar de kmo’s. Het blijkt immers dat de kmo’s dat nog altijd aangeven als een belangrijk struikelblok. Die perceptie moet misschien worden bijgesteld.
Wat betreft het vereenvoudigde steunkader, hebt u een aantal antwoorden gegeven. Er zal worden ingezet op de versterking van samenwerkingsverbanden en dergelijke meer. Dat werd geïdentificeerd als een belangrijk knelpunt.
Mijn aanvullende vraag gaat over de provinciale innovatiecentra, waar u al een aantal antwoorden over hebt geformuleerd. De taakstelling werd enigszins uitgebreid. Bovendien blijkt uit de audit dat ze zeer goed werk realiseren en net vaak bijdragen tot die additionaliteit, waar u terecht naar verwijst. Ik heb begrepen dat u door een eengemaakt innovatiecentrum met regionale aanspreekpunten efficiëntiewinsten wilt boeken en op die manier iets meer ruimte creëren voor die centra, zonder dat er extra budgetten naartoe gaan. Het is dus niet de bedoeling om er extra budgetten aan toe te voegen. Dan is het wel belangrijk om die zaak kort op de bal op te volgen en wanneer de herstructurering doorgevoerd wordt, te kijken of die efficiëntiewinsten voldoende zijn om de uitbreiding van de taak en de positieve effecten die deze centra genereren, volledig te kunnen ondersteunen.
Zoals u hebt aangekaart, is het creëren van additionaliteit wat het Vlaams instrumentarium moet doen en minder werken op de concurrentiekracht. Collega Remen, een aantal van de problemen die u hebt aangekaart, liggen er ten eerste in dat een kmo een te kleine markt bestrijkt en niet globaal genoeg denkt. Die discussies hebben we al gehad in verband met het internationaliseren van onze kmo’s, waarbij ze zich niet enkel op de domesticale markt richten. Daar zijn een aantal instrumenten voorhanden. Dan is er natuurlijk wat de financiering betreft, de zaak van het eeuwigdurende bankenoverleg, dat om de zoveel tijd hier in de commissie terugkomt en waar ik de indruk had dat de financiële sector stilaan mee begint te denken in de hervormingen die hier zijn opgezet en de kredieten meer in die richting begint te brengen. We hebben lange tijd gekampt met een achterstand tegenover Nederland waar het gaat om waarborgregelingen, want ik denk dat het vooral daarom gaat. Innoveren en risico nemen moeten we de ondernemer vooral zelf laten doen. Momenteel moet die soms een buitenproportionele risicovergoeding voor waarborgen betalen. Daar kunnen misschien wel een aantal instrumenten voor dienen, maar ik denk dat dat minder de O&O-instrumenten zijn, maar andere economische instrumenten.
Minister, ik heb nog een punctuele vraag over de doorlichting en de screening van alle steuninstrumenten van VLAIO. Er was aangekondigd in de commissie van 7 juli dat in het najaar het beslissingscomité van het Hermesfonds zou komen met een plan van aanpak. Wat is daar de stand van zaken?
Mevrouw Christiaens heeft het woord.
Minister, ik heb van het zomerreces gebruikgemaakt om het provinciaal innovatiecentrum in Hasselt te bezoeken op Corda Campus. U kent die site. Er is heel veel geïnvesteerd in laagdrempeligheid ten aanzien van ondernemingen, kmo’s en zelfs eenmanszaken. Zij leveren daar zeer goed werk ten opzichte van ook zeer kleine ondernemingen en kleine zelfstandige bedrijven. Er bestond inderdaad wel wat vrees voor wat het gevolg zou zijn van de fusie. U hebt al geantwoord dat we daar volledig op een lijn zitten en dat de regionale verankering zal blijven bestaan. Om de bezorgdheid weg te nemen: bij het personeel, en wat de taakstelling betreft, verandert er weinig of niets. Men gaat naar meer efficiëntie en meer ondersteuning van ondernemingen. Zij kunnen op de regionale locaties hun werk verder blijven doen zoals ze bezig zijn.
Minister Muyters heeft het woord.
Op dat laatste kan ik ja antwoorden.
Op de verdeling van O&O-middelen heb ik zelf al enig zicht, maar ik ga dat uiteraard eerst binnen de regering bespreken. Daarna wil ik het graag naar de commissie brengen.
Wat betreft de kmo’s, vraagt u eigenlijk of ik voor de speerpuntclusters een quotum ga opleggen. Ik ben tegen quota – u weet dat – voor alles. In de evaluatie zijn de kmo’s voor mij een element ten aanzien van de speerpuntclusters. We hebben niet alleen de speerpuntclusters, we hebben ook de innovatieve bedrijvennetwerken die op een periode van drie jaar werken. Daar zien we dat er heel veel kmo’s betrokken zijn. We zien daar dat we kunnen bereiken wat we willen bereiken. We hebben aan vier speerpuntclusters gevraagd om iets in te dienen. Drie ervan hebben iets ingediend. Die besprekingen zijn aan de gang. Het is zeker een element van evaluatie om daar de kmo’s bij te betrekken.
Collega Remen, ik ben het met u eens dat wat subsidies betreft, innovatie een belangrijk element blijft in de vorm van additionaliteit. We moeten vooral bereiken dat indien het risico groot of te groot is, we de drempel kunnen verlagen. Dat is eigenlijk de filosofie. Heel vaak is het risico dat grote bedrijven nemen, heel hoog. Bij de innovaties blijkt achteraf vaak dat ze geen succes hebben. Bij een kmo kan dat vaak niet gebeuren.
Ja, wij gaan kmo’s ondersteunen ten aanzien van innovatie, maar we zullen dat ook bij de grote bedrijven blijven doen. Het is geen verhaal van ‘of’, maar een verhaal van ‘en’. Zo wil ik verder gaan. Zij zijn belangrijk. Als we de ondersteuning aan bijvoorbeeld Janssen Pharmaceutica niet meer zouden geven, dan denk ik niet dat dat bedrijf nog lang in Beerse zal blijven. We moeten die additionaliteit verzekeren en voor hen een stukje dat risico wegnemen. Ik noem er nu één, waarvan iedereen weet dat het een groot bedrijf is. Internationaal gezien is Vlaanderen belangrijk voor Johnson & Johnson.
Mijnheer Schiltz, wat u zegt over de kmo-perceptie is zeker zo. De acties die we doen met UNIZO, met Voka, maar uiteraard ook met de innovatiecentra, brengen verbeteringen met zich mee. De vereenvoudiging is al zeer groot. Maar als je additionaliteit wilt, dan zal er altijd een vorm van een dossier moeten zijn. Dat heb je niet bij de kmo-portefeuille. Maar als we het over innovatie hebben, moet je altijd op een of andere manier een stuk additionaliteit bekijken.
Als de taakstelling verruimt: oké, tof dat we die efficiëntie binnenhuis zullen houden om dan wellicht voldoende middelen te hebben om dat te doen. Ik ga dat natuurlijk blijven monitoren. Als er signalen zouden zijn in de andere richting, dan gaan we dat bekijken. Het geeft het grote voordeel dat we de verschillen met elkaar kunnen vergelijken en zien of men op een goede manier bezig is.
Over het plan rond de doorlichting van de steunelementen is er op dit ogenblik stakeholdersoverleg bezig. Ik weet niet hoelang men daar de tijd voor zal nemen. Voor mij blijft de doelstelling nog altijd om in het najaar een resultaat te krijgen van het Hermesbeslissingscomité. Dat hangt ook af van hoe het stakeholdersoverleg verder loopt. Het is belangrijk dat je het veld mee hebt en draagvlak creëert, eerder dan dat je oppositie zou krijgen.
De heer Bothuyne heeft het woord.
Minister, ik denk dat het beleid dat u voert, zeker de goede richting uitgaat inzake innovatie, met een verhoogde betrokkenheid van kmo’s. Dat blijkt uit de cijfers. De doelstelling moet zijn om die cijfers verder op te krikken, niet alleen budgettair maar ook wat betreft het aantal bedrijven dat we op die manier betrekken. Alleen zo kunnen we een duurzame economische groei bewerkstelligen en nieuwe jobs creëren. We zullen dit met veel plezier blijven opvolgen en hopen dat snel de nodige resultaten worden geboekt.
De vraag om uitleg is afgehandeld.