Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Hoorzitting over de knelpuntennota van het Kinderrechtencommissariaat over de sluiting van dertig asielcentra en de gevolgen voor kinderen en jongeren
Verslag
Dames en heren, ik stel voor te beginnen met de hoorzitting, die vooral tot doel heeft ons te informeren. Daarna zullen we, op basis van de informatie die we hebben verkregen, met de minister in debat gaan naar aanleiding van de concrete vraag om uitleg van mevrouw Meuleman.
Ik wil heel expliciet de kinderrechtencommissaris verontschuldigen. Hij organiseert vandaag samen met minister Vandeurzen een activiteit waar hij niet afwezig kan blijven. We wisten dat bij de planning van deze hoorzitting, maar het Kinderrechtencommissariaat heeft Jean Pierre Verhaeghe afgevaardigd.
We beginnen waar het voor ons parlementsleden ook is begonnen, namelijk met een nota waarin het Kinderrechtencommissariaat ons informeert over een reeks knelpunten die zij zien.
De heer Verhaeghe heeft het woord.
Voorzitter, het gaat om twee knelpuntennota’s. Een daarvan dateert van 15 juni en werd opgesteld kort na de bekendmaking van de federale overheid dat ze dertig asielcentra zou sluiten. De nota kwam er omdat voogden, scholen, OKAN-coördinatoren (onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers) en dergelijke contact met ons opnamen om hun ongerustheid te uiten.
We hebben toen contact genomen met het federaal agentschap voor de opvang van asielzoekers (Fedasil) en andere instanties om te kijken waar het probleem vooral zat, en in de nota vindt u ook een lijst van centra waar we eventueel problemen zagen ontstaan.
We hebben toen een reeks bekommernissen in de nota neergeschreven en ze aan het parlement, aan Fedasil en aan de staatssecretaris voor Asiel en Migratie bezorgd. Er is daarna nog wat informele follow-up geweest.
In augustus kwamen er opnieuw klachten binnen van voogden, die allemaal te maken hadden met de ‘sluitingswerkzaamheden’ bij het tweede centrum dat voor sluiting aan de beurt kwam. Daar was nogal wat misnoegdheid bij de voogden. Dat bleek te maken te hebben met het gebrek aan informatie en het tekort aan of volgens sommige voogden het volledig ontbreken van overleg. Dat zorgde voor nogal wat onzekerheid, ook bij de betrokken niet-begeleide minderjarigen. De voogden tilden daar nogal zwaar aan.
We hebben opnieuw contact opgenomen met Fedasil en de centrumverantwoordelijke. Die heeft ons uitgenodigd op een overleg met de voogden, waarop ook afvaardigingen van de dienst Voogdij en van Fedasil aanwezig waren. De informatie die we daar kregen, werd in de tweede nota van 30 augustus opgenomen.
Uit het verhaal van Fedasil bleek dat het vinden van een alternatieve opvangplaats voor niet-begeleide minderjarigen in het algemeen geen gemakkelijke klus is. Het was een echt puzzelwerk. Fedasil had het vaste voornemen te vermijden dat jongeren die al een aantal maanden in Vlaanderen waren en al school hadden gelopen in het Nederlands, in Franstalige centra zouden terechtkomen. Daarom was het zaak die verhuizing zo snel mogelijk te organiseren. Op zich is dat geen slecht idee, maar het komt in conflict met de bekommernis van voogden om de transfer zo lang mogelijk uit te stellen, ten minste zo lang als nodig is om de asielprocedure af te ronden. Na afloop van de asielprocedure komen de jongeren immers in een andere fase in de opvang terecht. Men wil dus vermijden dat er tussendoor nog een verhuizing naar een ander centrum nodig is.
Wij hebben daar gemerkt dat Fedasil echt wel zeer goede intenties had om de zaak zo ordentelijk mogelijk te laten verlopen en rekening te houden met het gegeven dat die kinderen en jongeren schoollopen. Zij wilden de transfers zoveel mogelijk tijdens de schoolvakanties laten plaatsvinden. Dat zou de overstap naar een nieuwe school, die in de meeste gevallen wel nodig zou zijn, wellicht makkelijker maken.
Naar verluidt lukte dat eind augustus nog wel voor de niet-begeleide minderjarigen, maar minder goed voor de gezinnen met kinderen, althans niet in één centrum dat al heel vroeg in oktober zou sluiten. We hebben begrepen dat de centra worden ontruimd en leeggehaald in volgorde van geplande sluitingsdatum.
De moeilijkheden waarover de voogden het hadden, bleken vooral van communicatie-aard te zijn. We hadden de indruk dat er ook een misverstand was tussen degene die vanuit het hoofdbestuur van Fedasil de transfer organiseerde en de centrumverantwoordelijke. Voogden merkten bijvoorbeeld op dat ze een bepaald bericht, dat ze wettelijk hadden moeten krijgen, niet hadden ontvangen. Er zaten heel wat nieuwe voogden bij, die hun opleiding bij de dienst Voogdij net achter de rug hadden. Ze spraken van een zware procedurefout, een overtreding van de wet en kondigden aan naar de rechtbank te zullen stappen. Er werd hun gezegd dat ze die namiddag onmiddellijk het bericht zouden krijgen. Men heeft zich daar onderling vrij fair opgesteld. De vertegenwoordiger van Fedasil zei niet dat het de verantwoordelijkheid van de centrumdirecteur was, maar verklaarde dat het ook kon zijn dat hij vergeten was expliciet te vermelden dat het bericht naar de voogden moest worden doorgestuurd. De voogden vroegen daarop waarom ze het bericht niet rechtstreeks kregen. Omdat, aldus Fedasil, de dienst Voogdij de namen en adressen van voogden niet aan Fedasil doorgeeft. Er werd wat over en weer gepraat en u vindt daarvan de neerslag in een voorstel over informatie-uitwisseling dat we van de voogden hebben overgenomen. Daarbij was zowel het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen (CGVS), als Fedasil, als de dienst Voogdij betrokken. Het voorstel is de informatie over wie voogd is voor wie, hoever het met de procedure staat, wie wanneer wordt uitgenodigd en wie naar waar moet verhuizen, liefst onmiddellijk aan alle betrokken door te sturen, in de plaats van dat alleen via het kanaal van de centrumverantwoordelijken te laten gaan. Die oplossing gaven de voogden.
Onze bekommernis blijft dat de voogden goed moeten worden betrokken, dat de transfers gebeuren in overleg met de voogden en de jongeren. Fedasil heeft toen gezegd dat zeker te willen doen.
Wij zagen nog het volgende probleem. Fedasil deelde mee dat op plaatsen waar de verhuizing niet kon gebeuren vóór het einde van de zomervakantie, vóór eind augustus, maar wel nog in de loop van september, zou worden gewacht om de kinderen naar school te laten gaan tot ze effectief verhuisd waren. We menen te weten dat dit eigenlijk in strijd is met de Leerplichtwet, ten minste voor die jongeren die al zestig dagen in het wachtregister zijn ingeschreven, en dat was voor de meesten inderdaad het geval.
Een ander probleem, door Fedasil zelf aangeraakt, is dat op dat moment de bezettingsgraad van de lokale opvanginitiatieven ongeveer 100 procent was. Dat betekent dat de doorstroming naar de derde fase in de opvang ook problematisch zou kunnen verlopen.
Ik vat samen. Er waren wel wat problemen en we hadden de indruk dat Fedasil ze zo goed mogelijk probeerde op te lossen. Er zijn wat spijtige communicatiestoornissen geweest, wellicht door tijdsdruk, maar ook door de onervarenheid van sommige centrumverantwoordelijken met deze situatie. Het verdere verloop van de opvang is nog niet helemaal duidelijk, door de hoge bezettingsgraad in de lokale opvanginitiatieven.
De heer Luxen heeft het woord.
Voorzitter, ik dank u hartelijk voor de uitnodiging. Ik zal een algemeen beeld van de situatie, nu en vroeger, geven en Fanny François en Hedwige de Biourge zullen meer gedetailleerde informatie geven over cijfers en de verschillende processen.
Zoals u ongetwijfeld weet, heeft de uitzonderlijk hoge instroom van asielzoekers in de zomer van 2015 geleid tot meer dan een verdubbeling van onze opvangcapaciteit. We zijn in een paar maanden van 16.200 naar 63.500 plaatsen gestegen, een opdracht die we samen met onze opvangpartners Rode Kruis, Vluchtelingenwerk en, zeker belangrijk, de OCMW’s, hebben kunnen uitvoeren. Dankzij de steun van staatssecretaris Francken konden we ervoor zorgen dat niemand op straat moest overnachten, zoals tijdens de vorige crisis. Het was een uitdaging die we allemaal samen zijn aangegaan.
Sinds de beslissing van Europa om ‘de deuren te sluiten’ is het aantal asielaanvragen sterk gedaald. We hebben natuurlijk geen redenen om opvangplaatsen open te houden die niet nodig zijn. Dat brengt voor de staat en voor iedereen kosten mee. We hebben de regering voorgesteld het aantal plaatsen terug te brengen tot 37.000 en op termijn tot het niveau van 2015.
Dat is een zwaar proces. Duizenden personen moeten verhuizen en we moeten daarbij rekening houden met de nota’s van de kinderrechtencommissaris. Iedereen binnen Fedasil heeft veel aandacht voor niet-begeleide minderjarigen. Ook dat behoort tot onze job, we zijn sociale werkers. In het proces van sluiting is er op vraag van de ministerraad, op advies van het Kinderrechtencommissariaat, maar natuurlijk ook vanuit Fedasil zelf veel aandacht voor niet-begeleide minderjarigen.
Er worden 30 centra gesloten. Voor Vlaanderen gaat het om 15 opvangstructuren, waaronder 3 centra uitsluitend voor niet-begeleide minderjarigen en 3 centra met een vleugel of afdeling voor minderjarigen. De afbouw of sluiting van deze centra heeft een directe impact op ongeveer 275 niet-begeleide minderjarigen.
Tijdens de zomer is Fedasil begonnen met de afbouw van de capaciteit in de opvangcentra die eind dit jaar sluiten. Dat is een brede operatie, maar voor de punten die u interesseren, gaat het meer bepaald om de sluiting van Zwijndrecht op 20 december, van Deinze op 19 december en van Knesselare op 30 januari volgend jaar.
Fedasil organiseert de transfer op basis van de sluitingsdatum en het aantal minderjarigen dat moet worden overgeplaatst, met oog voor het feit dat het nieuwe schooljaar in september van start gaat. We hebben dus beslist om de eerste wijzigingen in de maand augustus uit te voeren.
Bij de afbouw van de opvangcapaciteit dienden we de vastgelegde timing, waarover de ministerraad besliste, te respecteren. Niettemin trachten we daarbij met de volgende vijf criteria rekening te houden.
Ten eerste gaat een transfer naar dezelfde taalregio. Dat is evident, al is het niet altijd gemakkelijk te realiseren. Indien er in dezelfde taalregio geen plaatsen beschikbaar zijn, wordt er gekozen voor een interregionale transfer voor die mensen die het laatst aan het centrum zijn toegewezen.
Ten tweede gebeurt een transfer naar aangepaste plaatsen, zowel binnen als buiten het opvangnetwerk. Concreet gaat het om lokale opvanginitiatieven die georganiseerd zijn door het OCMW en om voorzieningen met cofinanciering door Fedasil en het agentschap Jongerenwelzijn of de Administration générale de l'aide à la jeunesse (AGAJ) voor jongeren onder 15 jaar.
Een derde criterium is de timing. Wij proberen dat ook met het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen te bekijken en een link met hun beslissingen te leggen.
Ten vierde wordt ook het familienetwerk in aanmerking genomen. Indien een niet-begeleide minderjarige een familienetwerk heeft, wordt er gestreefd naar een toewijzing in de buurt. Dat lijkt evident, maar dat is niet zo makkelijk te realiseren.
Tot slot is er ook respect voor de schoolloopbaan, ten minste de onderwijsloopbaan.
Tot zover de maatregelen waartoe we beslist hebben en die we ons personeel als opdracht hebben meegegeven.
We hebben de aanbevelingen van de kinderrechtencommissaris aandachtig bestudeerd. Vaak waren het dezelfde als de onze, soms gingen ze verder. Fedasil houdt rekening met deze aanbevelingen, onder andere met de vraag om beter te communiceren met de voogden. In brede processen is communicatie niet altijd gemakkelijk. Misschien was er op sommige momenten een gebrek aan informatie en we zijn ons ervan bewust dat de communicatie met de voogden in het begin niet altijd perfect verliep. We moesten de informatie eerst intern verspreiden en daarna naar de voogden doorspelen en misschien is daar een kleine kloof ontstaan.
Op 5 augustus werd een algemeen bericht naar alle voogden gestuurd over de sluiting van de centra. Tussen het schrijven van de brief en de ontvangst ervan verlopen enkele dagen die zorgen voor stress. Intussen heeft in augustus overleg plaatsgevonden tussen Fedasil, de betrokken voogden, de dienst Voogdij en de twee betrokken OKAN-coördinatoren.
Deze zomer heeft Fedasil beslist snel met de transfer te starten, precies om de vakantieperiode daarvoor te kunnen gebruiken. Fedasil is zich ervan bewust dat het voor sommige minderjarigen een grote en soms moeilijke aanpassing was om twee weken na de start van het schooljaar al van school te veranderen. Dat is inderdaad niet gemakkelijk. Persoonlijk ben ik als 6-jarige van een Franstalige school overgeschakeld naar een Duitstalige school in Eupen, en daar ben ik niet van gestorven, maar uiteraard is zoiets voor bepaalde leerlingen niet eenvoudig.
De volgende transfers zijn gepland voor de komende schoolvakanties. In Zwijndrecht en Deinze zal het tijdens de herfstvakantie zijn en in Knesselare tijdens de herfst- en kerstvakantie.
Alle informatie moeten we niet alleen in de centra van Fedasil, maar ook onder onze partners verspreiden. Dat neemt soms tijd in beslag. We hebben de documenten aangepast, zodat zowel de voogd als de dienst Voogdij tijdig en correct wordt geïnformeerd. Dat punt vertoonde in het begin misschien een tekortkoming. We zullen dat dus nog verbeteren.
Tot slot blijft er een grote behoefte bestaan aan individuele plaatsen voor de minderjarigen die tijdens de crisisperiode zijn aangekomen en het vluchtelingenstatuut zullen krijgen.
Daarom richt Fedasil zich actief tot de gemeenten en de OCMW’s voor de eventuele omvorming van hun bestaande plaatsen tot plaatsen voor minderjarigen. We zoeken altijd naar de meest geschikte plaats, in een collectieve opvang, bij een partner of ngo of bij het OCMW.
Fedasil is zich zeer bewust van de uitdaging die de afbouw van de centra meebrengt. Toen er nieuwe plaatsen werden ingericht, werd daarover bijna dagelijks in de pers bericht, maar ook de afbouw, met respect voor volwassenen en kinderen, is een grote onderneming. Fedasil en onze partners wensen te werken aan een goede toekomst voor de kinderen en families die we in België onthalen.
De heer De Ro heeft het woord.
Voorzitter, ik wens te beginnen met lof. De vorige asielcrisis, eind jaren 1990, begin jaren 2000, heb ik zelf meegemaakt vanop het kabinet Onderwijs. Zo’n grote toevloed is zowel voor organisaties zoals het Rode Kruis, als voor Fedasil een grote uitdaging, maar heeft ook een grote impact op het onderwijs. Behalve lof voor het snelle werk van Fedasil en het Rode Kruis bij het organiseren van plaatsen, mag er ook een woord van dank worden gericht aan gemeenten, lokale overlegplatforms en scholen voor alle inspanningen die ze hebben gedaan.
Mijn vraag en getuigenis komen voort uit de ervaring die we in Vilvoorde hebben gehad. In opdracht van Fedasil heeft het Rode Kruis daar een voormalige kazerne omgebouwd. Opvallend is dat ik geen weet heb van plaatsen waar ouders of leerkrachten hun school hebben gesloten, hebben betoogd en hebben gezegd dat ze die kinderen niet wilden. Dat mogen we nog eens benadrukken. Elders in Europa, maar ook in ons eigen land, hebben oprispingen van een bepaalde angst, aangevuurd door sommige van onze collega’s, daarentegen niet altijd tot fraaie taferelen geleid.
Ik kijk voor mijn vragen eerst naar het Kinderrechtencommissariaat. De uiteenzetting was redelijk bondig, maar ik heb er de twee nota’s op nagelezen en toch blijf ik op bepaalde punten op mijn honger. Ik deel een heel grote bezorgdheid met de scholen over de geestelijke gezondheid van de kinderen. Ook al komt een aantal kinderen niet uit reële oorlogssituaties, het traject dat ze naar België hebben afgelegd, is voor alle mensen, maar vooral voor kinderen en jongeren, bijzonder traumatisch. Alleen al het feit dat ze in de loop van enkele maanden of weken van een bergachtig warm gebied naar een land als het onze komen, van geen of weinig school naar school, moeten samenleven met andere mensen en weinig privacy hebben, heeft een grote impact op kinderen. Heeft het Kinderrechtencommissariaat in de crisis zoals we die hebben gehad, qua aanpak daarover zaken geleerd? Zijn er bijzondere zorgen of regionale verschillen? In mijn eigen regio is er heel weinig geestelijke gezondheidszorg voor anderstalige kinderen en jongeren ter beschikking, en laten deze vluchtelingenkinderen nu bij uitstek anderstalig zijn.
U probeert alles zo goed mogelijk te doen, er zijn criteria. Wat mij opvalt, is dat de scholen en gemeenten zeer laat op de hoogte waren van de sluiting, van de opening ook, maar nu gaat het over het afsluiten van een periode. Dat maakt dat scholen in de onzekerheid zaten inzake kinderen en ouders. Hoe zal het schooljaar starten? Zullen die kinderen er nog zijn? Wat moeten ze doen met die ervaring? Ze hebben de kinderen vijf, zes, zeven maanden op school gehad; hoe moeten ze hen overbrengen? Naar welke school zullen ze gaan?
Ik heb vanmorgen nog met een aantal directies kunnen praten. Ook nu nog weten zij niet altijd waar die kinderen zijn. Als de centra gesloten zijn, heeft men geen lokale contactpersonen meer om informatie te verkrijgen. De CLB’s zouden daar een rol in kunnen spelen. Het is niet de bedoeling dat elke directeur of leerkracht begint rond te bellen. Een aantal ankerpunten zou nuttig zijn. De informatieoverdracht kan plaatsvinden tussen het CLB waar de kinderen vertrokken zijn en het CLB waar ze aankomen.
Het gaat dan niet alleen over kille dataoverdracht over wat de kinderen hebben meegemaakt en waarin ze ondersteund kunnen worden. Het gaat dan ook over menselijke aspecten; er zijn heel wat klasgenoten die zich vorig jaar als vrijwilliger of als buddy hebben ingezet voor die jongeren. Zij vragen zich ook af waar hun klasgenoot, vriend of vriendin nu zit, en hoe ze nu contact kunnen leggen.
We kunnen daar zaken uit leren. Fedasil probeert om enige standvastigheid te hebben in de centra die gespecialiseerd zijn in minderjarigen of niet-begeleide jongeren. We gaan nu naar een voorlopige niet-crisissituatie. Zou het niet verstandig zijn om in overleg met het Ministerie van Onderwijs, de onderwijskoepels en de betrokken gemeenten een aantal centra te hebben die ook bekend zijn bij Onderwijs waar voornamelijk minderjarigen gaan terechtkomen en daar dan echt het netwerk verder uit te bouwen zoals dat ook al op een aantal plaatsen met OKAN-coördinatoren het geval is?
Nog één opmerking, ik heb ze in deze commissie al gemaakt. Ik apprecieer de inspanning die de minister toen gedaan heeft. Het gaat over het vervoer. In het draaiboek van Fedasil en het Rode Kruis moet daar bij een volgende crisis iets meer aandacht naar gaan. U moet nagaan waar er plaats is, dat is evident. Die plaatsen liggen niet altijd dichtbij de scholen, integendeel, het gaat vaak om kazernes en leegstaande panden van de overheid. Die liggen vaak ver van de scholen of er is slechts één school in de buurt. Dan is het heel snel inzetten van leerlingenvervoer echt noodzakelijk om de uitdaging te verdelen over meerdere scholen. Daarvoor werd veel te veel op de goodwill en vrijwilligheid van gemeenten, leerkrachten en directies gesteund. Pas na twee, drie maanden is er in het overleg met de minister van Onderwijs en federaal staatssecretaris van Asiel Francken een afspraak gemaakt. Ondertussen was er echter al heel veel gebeurd.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Ik denk dat het de bedoeling is dat we straks de politieke conclusies trekken. Die versnelde afbouw is natuurlijk een politieke beslissing, een beleidsbeslissing. Ik neem aan dat Fedasil die beslissing moet uitvoeren. We kunnen daar straks over discussiëren, of dat de juiste beslissing geweest is.
Ik neem aan dat Fedasil inderdaad inspanningen heeft geleverd om alles zo vlot mogelijk te laten verlopen. Dat neemt niet weg, ik ben verbaasd, mijnheer Verhaeghe, dat uw betoog vrij neutraal bleef, dat er toch fundamentele rechten geschonden zijn. We kunnen spreken van een schending van de Schoolplichtwet, en meer dan dat, ook de rechten van het kind. Het gaat verder dan schoolplicht, het gaat om het recht van het kind om naar school te gaan. Misschien hebben we iets meer cijfers nodig.
Kunt u zeggen of er inderdaad niet-begeleide minderjarigen waren die in september niet onmiddellijk naar school konden? Zijn er dan toch nog verhuisbewegingen geweest tussen regio’s? Of heeft men ervoor kunnen zorgen dat geen enkel kind naar een andere regio moest? Zijn er cijfers van het aantal kinderen dat van het ene centrum naar het andere moest verhuizen dat dan op zijn beurt ook sloot? Weet u hoeveel kinderen die twee stappen moesten zetten om op hun plaats te raken?
Mijnheer Verhaeghe, is er overleg geweest met de minister van Onderwijs? Met de minister van Jeugd? Het gaat toch over kinderrechten. Was er in de vakantie al overleg? Wat heeft dat opgeleverd?
We hebben het hier vaak over de niet-begeleide minderjarigen. Dat moet een grote zorg zijn, maar er zitten in die centra waarschijnlijk ook nog heel wat kinderen met hun ouders die ook in een school gestart zijn. Ik ben zo’n school gaan bezoeken waar ze mij verteld hebben hoe moeilijk het was om die kinderen bij de schoolwerking te betrekken door taalproblemen, maar ook door de opgelopen trauma’s. Er werden veel inspanningen geleverd, met de pedagogische begeleidingsdiensten, het CLB, om die kinderen op te volgen, om hen wat te laten loskomen, hen op hun gemak te stellen. Ze hebben alles gedaan – en dat was een proces van weken en maanden – om wat resultaten te boeken. Ze trachtten een vertrouwde omgeving te creëren zodat de kinderen na weken en maanden eindelijk aan een beetje leren toekwamen. Als zulke kinderen dan plots naar een andere omgeving worden gekatapulteerd, met of zonder ouders, dan is dat een dramatische beslissing.
Hebt u cijfers van het aantal kinderen dat met zijn ouders naar andere plaatsen en scholen is moeten vertrekken? IJvert het Kinderrechtencommissariaat nog – daar hebben we vroeger nog een lans voor gebroken – voor het recht om in dezelfde school het schooljaar af te maken en nog het liefst de hele schoolcarrière?
Er zou overleg zijn met staatssecretaris Francken. Hoe zit het daarmee? Worden er stappen vooruitgezet, of blijft men ter plaatse trappelen? Houden de beleidsbeslissingen nog altijd geen rekening met zulke feiten?
Mevrouw Soens heeft het woord.
Ik sluit me aan bij de vragen van de collega’s. Ik heb zelf nog twee specifieke vragen.
Voor hoeveel jongeren moet er nu nog een plaats worden gezocht in een nieuw centrum? Wat zijn de concrete plannen met het centrum in Dendermonde waar voornamelijk niet-begeleide minderjarigen zitten? Ik heb gehoord dat het eind dit jaar ging sluiten, maar dat is nu uitgesteld naar de zomer van 2017. Is dat nog veranderd?
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik wil ook absoluut starten met een woord van dank aan alle mensen die zich hebben ingezet, zeker en vast deze in de scholen. Een gewone school, ik kijk naar Dendermonde, Sint-Niklaas en Beveren, die plots zoveel extra jongeren moet opvangen, heeft het niet gemakkelijk. Plots moeten ze volop busvervoer organiseren. Mevrouw De Meulemeester kan dat met nog veel meer verve en kleur vertellen als schepen in Beveren. We moeten die mensen dus absoluut bedanken.
Zoals Fedasil zegt: dit is ongezien en toch hebben we geen kinderen of gezinnen op straat gelaten. Dat mag extra in de verf worden gezet. ‘Het zou er nog aan mankeren’, hoor ik hier zeggen. Welja, in het verleden was het wel zo en toen was de instroom veel minder groot. Ik wil dat nog eens benadrukken. Met alle respect, van het Kinderrechtencommissariaat hoor of lees ik niet altijd die stevige aanmoediging en dank, maar goed.
Ik ben benieuwd naar het overleg tussen Fedasil en het Kinderrechtencommissariaat. Bij het rapport en de bekendmaking ervan in juni heb ik me afgevraagd of er überhaupt iets van overleg is geweest. Zijn er telefoons geweest? Dat las ik daar niet in. Ik vraag het aan Fedasil: klopt het dat u geen overleg hebt gehad met de onderwijssector of met het Kinderrechtencommissariaat?
Ik hoor spreken van 270 verspreidingen. De aantallen in de centra liggen echter veel lager. Wat is nu het eigenlijke aantal jongeren dat in Vlaanderen in centra voor niet-begeleide minderjarigen zit?
Er zijn voor u twee belangrijke issues: de taalrol en de vakanties. Dat zijn zeer lovenswaardige criteria. Ik stel mijn vraag omgekeerd: zijn er jongeren die echt midden in de schoolweek moeten verhuizen? Bijvoorbeeld dinsdag zitten ze in centrum en school A en woensdag in centrum en school B? Hoeveel jongeren zijn dat geweest? Hoe is dat kunnen gebeuren?
Een vraag aan het Kinderrechtencommissariaat en Fedasil: ik hoor geregeld zeggen dat het doorgeven van informatie niet simpel is. Ik denk dan heel pragmatisch: we maken een Exceldocument per kind met geboortedatum, registratienummer, centrum, school en daarnaast een kolom waar het naartoe gaat en met de gegevens van de voogd. We hebben van het Kinderrechtencommissariaat in het verleden al veel opmerkingen gekregen over de privacy. Is dit wel of geen privacykwestie? Kunnen we zo’n document verspreiden zodat iedereen weet wie waar zit? Of zouden we daarmee de privacy schenden? Ik stel de vraag heel open.
Mevrouw Meuleman, inzake de beslissing van de sluiting ben ik blij dat u samen met ons vaststelt dat die staatshervorming en verdeling van bevoegdheden niet zo geweldig was. Het is een federale bevoegdheid en we zitten hier in het Vlaams Parlement. Ik denk niet dat we daar nu hier moeten over debatteren.
Nog een vraag. De jongeren die in de meest precaire situatie zitten, dat zijn de jongeren die in het onthaal-, oriëntatie- en observatiecentrum (OOOC) georiënteerd werden als zwaar getraumatiseerd. Worden zij anders bekeken dan de jongeren – vergeef me deze omschrijving want ze klopt niet – die ‘minder getraumatiseerd’ zijn? Maakt u een onderscheid of worden zij als één groep benaderd?
Het moet me nog van het hart: met ons allen, de minister van Onderwijs, de scholen, de OCMW’s, de OKAN-leerkrachten, de coördinator-leerkrachten, Welzijn, trekken en duwen we heel hard aan de kar om alles rond te krijgen. Inderdaad, ook de schepenen, mijnheer De Ro, excuseer me. Ook heel veel vrijwilligers trekken en duwen aan de kar.
Als het aantal voogden niet stijgt, zitten we met het volgende probleem, zeker voor de niet-begeleide minderjarigen. Wat kunnen we daaraan doen? Zijn de mensen van de actiegroepen bereid om als voogd op te treden? Zij kennen per slot van rekening de kinderen het best.
De heer De Meyer heeft het woord.
Voorzitter, ik wil ook mijn waardering uitdrukken voor de leerkrachten, de scholen, de vele vrijwilligers, de gemeenten en de steden die ongetwijfeld hun verantwoordelijkheid hebben opgenomen. Zoals velen van ons heb ik een instelling en een school bezocht waar deze kinderen gehuisvest werden. Er worden enorme inspanningen geleverd.
De probleemsituaties die zich soms voordoen, die we moeten voorkomen en verhelpen, mogen niet als resultaat hebben dat we dit uitvergroten alsof dit de algemene toestand in Vlaanderen is. Dit wil ik toch wel eens heel duidelijk stellen.
Ik heb maar één vraag. Is er effectief structureel overleg tussen het federale en het Vlaamse niveau? Welke rol spelen Fedasil en de administratie Onderwijs daarin?
De heer Luxen heeft het woord.
Bedankt voor uw commentaren op het werk van Fedasil en zijn partners tijdens de crisis. We hebben tijdens die periode door de talrijke asielzoekers en de grote graad van bescherming een brug moeten bouwen tussen Fedasil en de regio’s, zelfs al valt dat niet binnen ons mandaat, inzake onderwijs, huisvesting en werkgelegenheid. Onthaal was slechts een klein onderdeel van het massale werk. We zijn vertrokken in een transitieperiode om met de OCMW’s de link te leggen tussen het onthaal en de toekomst.
Welke lessen hebben we getrokken uit die crisis? We hebben twee dagen gewerkt rond de ‘lessons learned’ voor de toekomst in een werkgroep met het kabinet van onze minister en de dienst Vreemdelingenzaken. De voorbereiding voor de toekomst is belangrijk; het wordt totaal anders dan wat nu is gebeurd. Het is wel gelukt, maar de situatie was te spannend. Fedasil en de partners waren niet altijd goed voorbereid.
Een van de aanbevelingen van de werkgroep is dat er heel snel een link moet komen met de scholen, de regio’s, de ministeries van Onderwijs zodat iedereen beter voorbereid is. Er is altijd te weinig informatie. We hebben wel maandelijks informatie verstuurd aan de burgemeesters en de gouverneurs over het op- en afbouwen. We hebben een ‘news net’ dat we elke maandag versturen aan de burgemeesters en gouverneurs met informatie over hun gemeenten. We veronderstellen dat de burgemeesters contact hebben met de scholen. We delen deze informatie ook met de OCMW’s.
Mevrouw François was nauwer betrokken bij die link met de regio’s, met de minister en weet meer over de cijfers.
Op lokaal niveau bestond er wel al structureel overleg tussen een aantal centra en de onderwijssector. Dat was niet het geval, dat geven wij toe, op een hoger, centraal niveau. Dat is, mede dankzij de minister, veranderd. Vorig jaar in september hadden we een eerste bijeenkomst van Fedasil, de kabinetten en de onderwijssector.
We nemen de aanbeveling mee om dit structureel te maken en te behouden in die opvangstructuren die in die structurele capaciteit zitten en dus niet zullen sluiten. Zeker ook door de snelle opening van een aantal centra was daar niet de nodige expertise noch ervaring aanwezig om eenzelfde soort structureel overleg al minstens op het lokale niveau te hebben.
We hebben de data doorgegeven over het aantal minderjarigen in het opvangnetwerk. U vroeg of daar niet gewoon een Excel-tabel van kon worden gemaakt, waar alle gegevens in staan. Dat gebeurt op ons niveau, net zoals op het niveau van verschillende instanties. Wat de bescherming van privégegevens betreft, komen we in de problemen met de uitwisseling daarvan. Dat kan opgelost worden door een aantal wijzigingen, die er vandaag niet zijn. We kunnen dat ook meenemen. Kortom, het aanleggen van die database is niet het probleem. Voor de Privacycommissie is de elektronische uitwisseling van die data een probleem. Dat weet u wellicht, en we proberen daar oplossingen voor te vinden.
Ik heb horen spreken over geestelijke gezondheid en ik koppel dat aan de vraag wat er gebeurt in een observatie- en oriëntatiecentrum rond individuele evaluatie. Geestelijke gezondheid is zeker belangrijk tijdens die observatieperiode, wanneer een individuele evaluatie van iedere niet-begeleide minderjarige gebeurt. We hebben het dan over Steenokkerzeel en Neder-Over-Heembeek. Uiteraard wordt dat voor iedereen individueel bekeken, en het is niet zo dat het voor iedereen dezelfde oplossing is. We proberen nog meer organisaties en projecten te zoeken om wat extra te doen voor die geestelijke gezondheidszorg. De kinderrechtencommissaris verwijst ernaar in zijn knelpuntennota, en ook Solentra, met wie we samenwerken. Dat zorgt ervoor dat dit vandaag niet in alle regio’s het geval is, het gaat er ons vooral om in die extra begeleiding en ondersteuning te voorzien in meerdere regio’s.
Met betrekking tot het leerlingenvervoer heeft het overleg tussen de verschillende ministers ervoor gezorgd dat we een administratief comité hebben om ervoor te zorgen dat iedereen weet welke kosten ten laste zullen komen van de eigen organisatie in verband met dat leerlingenvervoer en hoe we dat het beste kunnen oplossen in de toekomst.
Het gebeurt inderdaad dat een kind op dinsdag nog in één school zit en op woensdag al op een andere. Een transfer moet snel gaan. Bij een transfer is er een gesprek met de maatschappelijk werker in het vertrekkende centrum, daar heeft men ook een bepaalde periode voor. Op dit ogenblik zijn dat drie werkdagen. Het is operationeel voor ons niet mogelijk om een plaats in een ander centrum langer te reserveren in een periode waarin de bezettingsgraad hoog is. In de praktijk is het niet mogelijk om meer tijd nemen voor de transfer of de verplaatsing naar het andere centrum. We proberen zoveel mogelijk die informatie door te geven zodat de personen op voorhand goed weten waar ze terechtkomen.
De vraag over de mogelijkheid om het verblijf te verlengen vind ik een beetje verrassend omdat wij ieder jaar bij Fedasil vaststellen dat na de Paasvakantie heel wat gezinnen met schoolgaande kinderen niet uit ons opvangnetwerk uitstromen omdat ze net een verlenging krijgen tot het einde van het schooljaar. Pas in juli hebben we dan weer een groter aantal vertrekkers. Dat gebeurt dus zeker en men kan minstens tot het einde van het schooljaar school blijven lopen in dezelfde school. Dat staat los van dit afbouwplan.
Dan kom ik tot de concrete vraag over hoeveel personen dat op dit ogenblik nog gaat. Over de niet-begeleide minderjarigen werden vanochtend op de radio cijfers genoemd van 250 tot 300. Wat de niet-begeleide minderjarigen betreft, gaat het over 125 personen. Daar zijn de niet-begeleide minderjarigen van Dendermonde bij, een centrum waarvan we al weten dat het iets langer zal kunnen openblijven. We vragen vanuit Fedasil om de opening mogelijk te houden tot het einde van het schooljaar. We zullen dat nog moeten afwachten. Op dit ogenblik zijn er in Dendermonde 56 niet-begeleide minderjarigen.
Dat betekent dat het nu voor de herfstvakantie en de kerstvakantie nog over 99 niet-begeleide minderjarigen gaat. Dat is dus minder dan de cijfers die in de pers worden genoemd. Van de begeleide kinderen met ouders in de opvangstructuren heb ik op dit ogenblik niet de exacte cijfers. We kunnen u dat nog bezorgen indien nodig.
Er zijn verschillende vragen gesteld, waar we in de knelpuntennota niet of niet erg diep zijn op ingegaan. Mevrouw François vermeldde al de nood aan psychologische hulp of geestelijke gezondheidszorg. Op andere plaatsen en in andere nota’s en ook in ons komende jaarverslag is dat één van de knelpunten die we aangeven. Die nood is ons in het verleden door verschillende instanties gemeld en ook door Fedasil zelf. Er is zowel nood aan meer, meer gespecialiseerde en beter gespreide psychologische hulpverlening voor kinderen en jongeren op de vlucht.
We hebben op die bijeenkomst met de voogden eind augustus van de heer Sels vernomen dat één van de redenen waarom sommige jongeren uit Oost-Vlaanderen naar het, in hun ogen, bijzonder verre Poelkapelle werden getransfereerd, is dat Solentra daar juist actief is. Tijdens eerdere bezoeken, zoals aan het asielcentrum in Vilvoorde, maar ook aan een centrum in Sint-Niklaas, hoorden we van de betrokken centrumverantwoordelijken, beiden van het Rode Kruis, een totaal ander verhaal over Solentra. De ene was daar bijzonder opgetogen over en de andere gaf de voorkeur aan een alternatief. Het is voor ons ook zeer onduidelijk waarom een centrum zoals Solentra, dat gelieerd is aan de VUB te Brussel, wel actief is in Poelkapelle, maar niet in andere centra in Oost-Vlaanderen bijvoorbeeld.
We horen ook vanuit Solentra zelf dat er nood is aan meer, meer gespecialiseerde en beter verspreide psychologische hulp specifiek gericht op de problematiek van kinderen en jongeren op de vlucht.
Mevrouw Meuleman, er zijn inderdaad nog andere aspecten en er valt nog veel te zeggen. In onze nota en ook in mijn betoog ben ik vrij neutraal geweest, omdat we zijn ingegaan op de hele specifieke problematiek van de sluiting van de centra en hoe Fedasil poogt tegemoet te komen aan onze bekommernissen, die gedeeld worden door veel mensen in het veld. Daar hadden we al bij al een behoorlijk positieve indruk over. Ze proberen bijvoorbeeld wel degelijk tegemoet te komen aan de vraag om het sociale netwerk te behouden. Het is immers best om dat zo weinig mogelijk te verstoren en vrienden bij elkaar te houden. Tegelijk moet ook rekening gehouden worden met de bijzondere psychologische noden van sommige van die niet-begeleide minderjarigen en met het feit dat die hulp niet altijd overal even gemakkelijk bereikbaar is. Het is een verhaal met veel variabelen dat blijkbaar niet altijd zo goed op elkaar in te passen valt.
Op andere fronten blijven wij zeker standpunten innemen, maar die niet direct met de werking van Fedasil te maken hebben, maar met het migratiebeleid in het algemeen. Er is de hoorzitting van juni geweest, u kent het standpunt van de kinderrechtencommissaris in verband met het kinderpardon. We zijn daarover al meer dan een jaar geleden in overleg getreden met de Dienst Vreemdelingenzaken, met de staatssecretaris zelf en met mensen van zijn kabinet en ook met mensen van het kabinet Onderwijs. Daar zit heel weinig beweging in. Als ik de staatssecretaris hoor op radio en tv, is het voor mij ook duidelijk dat daar zeker in deze legislatuur geen verandering in zal komen.
Dat belet niet dat wij blijven opkomen voor de rechten van kinderen die hier al langer geworteld zijn. Dat is een andere problematiek dan de problematiek van de sluiting van de asielcentra en de consequenties voor onder meer de schoolloopbaan.
Ik heb ook de ervaring, en ik hoor geregeld, dat scholen lang niet altijd op de hoogte zijn van wat er precies met kinderen en hun gezinnen in de centra gebeurt. Scholen merken dat soms aan de houding van een leerling en horen dan pas achteraf, op het moment dat die leerling verdwenen is of niet meer komt, dat die inderdaad verhuisd is naar een ander centrum. Dat heeft lang niet altijd te maken met de problematiek van de sluiting, die hier nu aan de orde is. Het gaat soms over gezinnen die uitgewezen worden en die naar een open terugkeercentrum getransfereerd worden, met het oog op hun terugkeer. Daar zijn inderdaad dramatische verhalen over te vertellen. Zo heb ik weet van een meisje van 10 jaar dat daar zo door gestresseerd van was dat zij zelfs een dag in het UZ Gent moest worden opgenomen, omdat ze er fysiek onder door ging. Dan stellen leerkrachten en directies zich inderdaad vragen. Ze proberen dan contact op te nemen met de verantwoordelijke van het centrum, en daar weet men dan weinig of niets te vertellen. Dat zijn spijtige zaken. Als u dan de suggestie doet om de rol van het CLB daarin te versterken, kan ik dat alleen maar bijtreden.
Ook in verband met het vervoer weet ik dat men daarover op sommige plaatsen goede afspraken heeft kunnen maken, maar op andere plaatsen zijn dat zeer vage afspraken die dan door het centrum, als puntje bij paaltje kwam, niet werden nagekomen. Dat was bijvoorbeeld bij het Gentse ponton Reno een probleem. Daar hadden we dan het geluk bij een ongeluk dat de groep basisschoolkinderen, waarvan werd verwacht dat het er een veertigtal zouden zijn, tegen het eind van het schooljaar maar uit dertien kinderen bestond. Dat betekende dat die gemakkelijk ondergebracht konden worden in scholen in de buurt. De ouders moesten dan wel zelf voor eigen vervoer zorgen, door ze er met de bus naartoe te brengen, of voor één schooltje dat heel nabijgelegen was, te voet. Met dat leerlingenvervoer is het lang niet altijd overal goed gelopen.
U vroeg cijfers over niet-begeleide minderjarigen die in september niet naar school zijn geweest, of die plotseling zijn moeten verhuizen. Ik verwijs daarvoor naar Fedasil zelf, zij zijn de eerste bron voor die cijfers. Wij vernemen ze ook van hen.
De heer Daniëls vroeg of er overleg is geweest tussen het Kinderrechtencommissariaat en Fedasil. U kunt dat lezen in de nota: we hebben van meet af aan contact opgenomen met Fedasil. De nota is niet enkel gebaseerd op klachten die bij ons zijn toegekomen van voogden, coördinatoren of schooldirecteurs. Het lijstje komt van Fedasil. We hebben ook contact opgenomen met de dienst voogdij en tal van andere instanties om te weten wat er allemaal in de pijplijn zat aan nieuwe plaatsen, ook voor kwetsbare jongeren enzovoort.
We hebben dus met heel veel mensen contact opgenomen en ook zoveel mogelijk met de centrumverantwoordelijken zelf. Het persbericht van de staatssecretaris dateert van 3 juni en onze nota van 15 juni. Tussen die twee data hebben we die contacten gehad. Wat ons daarbij opviel, is dat begin juni een aantal centrumverantwoordelijken uit de private sector zelf moesten zeggen dat wij de eersten waren die hen daarover aanspraken. Bij de centrumverantwoordelijken van Fedasil zelf ben ik niet meer binnengeraakt. Zij hadden blijkbaar een verbod gekregen om met de pers te spreken. Ik had telkens een soort poortwachter aan de lijn, die zei dat hij de pers niet mocht doorverbinden met zijn directeur. Toen ik daarop antwoordde dat ik niet van de pers was, maar van het Kinderrechtencommissariaat, heeft hij het nogmaals geprobeerd, maar dat is niet gelukt.
We werden steeds doorverwezen naar het hoofdbestuur, waarmee wij overigens goede gesprekken hebben gehad. Met de heren Sels en Witteveen hebben we vlotte contacten gehad, zij gaven ons altijd de informatie die we vroegen. Ze hebben ons ook uitgenodigd om op latere momenten dieper in te gaan op een aantal andere zaken. We krijgen bijvoorbeeld klachten binnen over disciplinaire transfers. Het gebeurt dat als een jongere zich misdraagt, hij bij wijze van disciplinaire maatregel naar een ander centrum wordt getransfereerd. Als we daarover klachten krijgen via de voogden, hebben we daarover een zeer open communicatie met mevrouw Machiels, die daarover overleg pleegt met haar collega’s binnen Fedasil. In dit verband kunnen wij vanuit het Kinderrechtencommissariaat niet klagen.
Dan kom ik tot de privacy en de voorstellen van de voogden daarover. Waar de voogden zich toen in dat ene centrum over verbaasden, was dat er geen controleprocedure is als de centrumverantwoordelijke niet doorheeft dat hij de informatie die hij krijgt van Fedasil ook meteen moet doorspelen aan de voogden, zoals wettelijk is bepaald. Ze snapten bijvoorbeeld niet waarom het hoofdbestuur van Fedasil niet beschikt over de namen en adressen van die voogden. Ze vonden het perfect mogelijk dat als de dienst Voogdij een jongere een voogd toekent en die informatie doorgeeft aan degene die het dichtst bij die jongere staat, namelijk de centrumverantwoordelijke, dat ook meteen kon worden gecommuniceerd naar één centraal persoon binnen Fedasil, die daarover ook een geheimhoudingsplicht kan hebben, maar die dan ook weet, als er met een jongere iets misloopt in een centrum, wie zijn voogd is. De dienst Voogdij antwoordde daarop dat hun opdracht is de gegevens van de voogd te laten weten aan de plaats waar de jongere verblijft. Zij beschouwen hun opdracht als volbracht indien ze dat aan de centrumverantwoordelijke hebben laten weten.
Een ander punt is de datum waarop een jongere wordt uitgenodigd voor een interview bij het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatslozen. De voogden vragen zich af waarom geen rekening wordt gehouden met die datum bij het opstellen van de lijsten. Zoals u kunt lezen in onze nota, werden in dat ene centrum x aantal jongeren al voor de maand september getransfereerd, voor anderen is die transfer in de herfstvakantie gepland en nog anderen krijgen hun transfer in de kerstvakantie. Die transfer wordt centraal geregeld door de heer Sels. Waarom, vroegen de voogden zich dan af, kan hij geen rekening houden met de data van die interviews? Hij is daarvan niet op de hoogte omdat het Commissariaat-generaal die uitnodigingen voor die interviews alleen naar de voogden stuurt, als juridisch verantwoordelijken. Zij moeten dan proberen de transfer af te stemmen op die datum. Het zou makkelijker gaan als de heer Sels bij de planning van de transfers al de planning van de interviews bij het Commissariaat-generaal zou hebben. De voogden vragen dus dat hij over die informatie zou beschikken. Is dat een schending van de privacy? Als die betrokkenen zich aan de geheimhoudingsplicht houden, lijkt me dat geen groot probleem.
Het gaat dus om praktische, organisatorische afspraken tussen drie betrokken instanties. Als Fedasil zegt dat de centrumverantwoordelijken de spil zijn van alle communicatie en ze garanderen dat alles op die manier volledig in orde kan zijn, dan is dat voor ons uiteraard ook goed.
Het was maar een voorstel van de voogden. We hebben gemerkt dat dit één keer niet goed gelopen is. Dat kan een ‘accident de parcours’ zijn geweest.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Ik wil terugkomen op de essentie van de knelpunten en van de aanbevelingen van het Kinderrechtencommissariaat, en dat is dan misschien een concrete vraag voor Fedasil. Er is het knelpunt communicatie en doorstroming van informatie, en in dat verband zijn een aantal waardevolle pistes aangereikt, die kunnen opgenomen worden, ook wat de afstemming betreft op de verdere asielprocedure.
Zullen er nu zaken gewijzigd worden? Zijn er aanbevelingen waarvan jullie zeggen dat jullie ze kunnen meenemen? Het zou voor heel wat minder stress kunnen zorgen, zowel voor de voogden als voor de jongeren, en ook de mogelijkheid tot afstemming is belangrijk.
De enorme tijdsdruk wordt voor een stuk ook veroorzaakt door het feit dat er te weinig plaatsen zijn. Daardoor moet er zeer snel verhuisd worden. Dat is een federale bevoegdheid. Wordt daar iets aan gedaan? In een eerste fase is er de druk om naar een ander asielcentrum te verhuizen. Dan moet er rekening gehouden worden met de sociale hulpverlening, dat is dan een vraag voor het Vlaamse niveau. Is daar verbetering merkbaar? Dat is iets voor de minister van Welzijn. Is daar al mee gesproken? Zijn er extra investeringen voorzien om qua hulpverlening nog iets meer te kunnen doen zodat dat probleem zich minder voordoet?
Dan is er de derde fase, waarin jongeren kunnen worden doorverwezen naar een lokaal opvanginitiatief (LOI). In uw knelpuntennota zegt u dat de bezettingsgraad daar zo goed als 100 procent is, ook daar zijn er dus problemen. Daar moeten steden en gemeenten voor hun verantwoordelijkheid gesteld worden en is er nog steeds de vraag om daar de capaciteit te verhogen. Dat zijn vragen van Fedasil, maar die knelpunten worden aangehaald in uw nota. Wordt tegemoetgekomen aan de vraag naar meer plaatsen in de asielcentra en in de LOI? Qua psychologische ondersteuning geeft u nog noden aan en dan zijn er nog de aanbevelingen rond de doorstroming van informatie. Wordt aan die knelpunten iets gedaan? Dat is de essentie van het debat van vandaag. Kunt u daar een antwoord op geven?
De heer de Ro heeft het woord.
Mevrouw François, u zei over de werking met Solentra, dat jullie vanuit Fedasil met Solentra een overeenkomst gesloten hebben voor de begeleiding van minderjarigen die in jullie centra zitten en in die van het Rode Kruis. Uit het verhaal van het Kinderrechtencommissariaat leer ik dat ze niet op alle plaatsen actief waren. U vermeldde zelf Steenokkerzeel en Neder-Over-Heembeek. Gaan die daar in de toekomst sterker mee samenwerken?
Wat me vooral interesseert, is te weten hoe Solentra erin slaagt om therapeutisch te werken met jongeren die onze taal nog niet beheersen. In de commissie Welzijn, maar ook hier en in de commissie Brussel en de Vlaamse Rand zijn we al verschillende keren op de limieten gestoten van wat er op dit moment binnen de centra voor geestelijke gezondheidszorg voor alle jongeren in Vlaanderen gebeurt: ze botsen op die taalbarrière en kunnen daar om die reden geen hulp aan bieden. Als we daar goede ervaringen kunnen van overnemen, zouden we veel jonge mensen of hun ouders die onze taal nog niet spreken, kunnen helpen.
De heer Daniëls heeft het woord.
Als ik dit verhaal hoor, zowel van Fedasil als van het Kinderrechtencommissariaat, dan komt het mij voor dat het vooral over communicatie gaat. Ik wil eigenlijk wel aan Fedasil vragen: is er een bepaalde reden waarom jullie alle informatie via het centraal bestuur geven?
Ik kan zelf al één reden bedenken, want ik ken iemand die in een asielcentrum werkt. Op een bepaald moment kreeg hij zijn eigen ontslag via een andere weg te horen dan rechtstreeks van de organisatie. Als je in de kranten moet lezen dat je centrum gaat sluiten, kan ik mij voorstellen dat mensen in het hoofdbestuur zeggen dat ze al die informatie zelf willen beheren zodat ze op de juiste momenten informatie kunnen verspreiden. Dat zou een plausibele verklaring kunnen zijn waarom jullie zeggen dat er geen informatie wordt vrijgegeven langs de lokale centra, maar enkel op een gecentraliseerde manier.
Dan kom ik tot de privacy en het pingpongspel over de communicatie van gegevens aan de voogden en aan de centra. Uit vroegere rapporten van de kinderrechtencommissaris herinner ik mij dat steeds wordt gehamerd op een maximale bescherming van de privacy, waar ik veel begrip voor heb. Nu is de vraag welke stappen we kunnen zetten om die privacybarrière op te heffen. Er is elektronische uitwisseling van informatie mogelijk, of men kan ze op papier aan mensen toesturen, maar dat kan ook voor decalages zorgen. Ik denk maar aan het voorbeeld waarbij één voogd de brief had gekregen en de andere nog niet, want het is niet omdat brieven dezelfde dag worden verstuurd dat ze ook dezelfde dag worden besteld. Dat zorgt voor stress. Is het denkbaar om dat elektronisch rond te sturen en zijn daar al stappen rond gezet?
Een laatste vraag gaat over de aantallen. Is dat aantal van 99 jongeren dat u vermeldde, het aantal voor Vlaanderen of voor België?
Ik stel voor dat we de kinderrechtencommissaris uitnodigen, samen met zijn Franstalige collega De Vos. Fedasil is bereid alle gevraagde informatie te verstrekken, de enige beperking is de bescherming van de privacy. Mijn voorstel is om met de Vlaamse en de Franstalige kinderrechtencommissarissen om de drie maanden samen te komen om deze kleine knelpunten te verhelpen. Het doel is niet enkel te antwoorden op de klachten, maar ook om voortdurend, samen met al onze partners, onze procedures te verbeteren. Na afloop kan daarvan zelfs een verslag worden opgemaakt waarin alle opmerkingen waaraan aandacht is besteed, worden opgenomen om te tonen dat we in alle openheid onze werking willen verbeteren, zonder uit het oog te verliezen dat de afbouw een zware opdracht is. Het lijkt me beter om rechtstreeks met elkaar te praten dan via de pers. Misschien moet de voogdijdienst daar ook bij betrokken worden.
De vrijheid die we geven aan de directeurs van de centra is vrij groot, maar bij een beslissing over een sluiting, die in de ministerraad wordt genomen, verloopt de communicatie eerst via de minister en pas daarna via het desbetreffende centrum. Er verstrijkt soms enige tijd tussen het moment van de beslissing en de informatie van het centrum, omdat het om betere en volledigere informatie gaat zonder interpretaties en ontdaan van emoties. De mensen op het terrein hebben immers veel emoties, en ik vind dat goed. De informatie moet duidelijk zijn. Laten we dat organiseren, zodat we iedere drie maanden informatie kunnen uitwisselen over uw bezorgdheden. Dit is immers interessant voor het verbeteren van onze samenwerking, ook met de Voogdijdienst. We leren altijd bij.
Ik ga eerst in op de specifieke aanbeveling van dat centraal punt van zowel de Voogdijdienst als Fedasil. Wat we tot op vandaag hebben gedaan, is verbeteringen aangebracht aan onze documenten, en ook de planning tussen het CGVS en Fedasil. Dat centraal punt bestaat echter inderdaad nog niet. Ik denk dat Fedasil zeker bereid is om het initiatief te nemen om tot zo’n centraal punt tussen de drie betrokken diensten te komen.
Dan kom ik ook tot de vraag over de bescherming van privégegevens. Het zou allemaal veel gemakkelijker zijn, mocht iedere dienst, het CGVS, de Voogdijdienst en Fedasil, van allerhande beslissingen op de hoogte zijn, zeker als het gaat om administratieve beslissingen. Dan zouden we ook die gegevens niet meer moeten uitwisselen. Dat is vandaag echter nog niet zo. Het lijkt me redelijk duidelijk wat daarvoor moet gebeuren, maar het is misschien niet altijd zo evident, namelijk een aantal wetswijzigingen. Als vandaag een beslissing wordt verstuurd naar een bepaalde instantie of persoon, dan is dat immers natuurlijk zo omdat dat wettelijk of reglementair zo is bepaald. Nu, dat betekent niet dat een aantal gegevens niet kunnen worden uitgewisseld, zoals de datum van het gehoor. Het geeft alleen maar een probleem als het gaat om persoonlijke gegevens. Gaat het om praktische, operationele gegevens met betrekking tot planning, transfer, gehoor bij het CGVS, het aanduiden van een voogd enzovoort, dan zullen we zeker het initiatief nemen om dat te doen.
Er was ook de vraag of het nu gaat over 125 niet-begeleide minderjarigen over het hele land. Neen, die 125 personen, dat gaat wel degelijk over die centra die nog in Vlaanderen afbouwen of sluiten: Deinze, Knesselare, Zwijndrecht, Dendermonde, met nog een afbouw in Westakkers in Sint-Niklaas. Dat zijn dus enkel die centra in Vlaanderen.
Dan was er ook nog een vraag over die derde, meer autonome fase in de LOI’s. Eind augustus was de bezettingsgraad in heel het opvangnetwerk, en dus ook in het opvangnetwerk voor de niet-begeleide minderjarigen, nog hoger dan vandaag. Op dat ogenblik was er in de LOI’s een bezettingsgraad van bijna 100 procent, 97 procent om precies te zijn. Vandaag is dat gedaald tot 73 procent in heel het opvangnetwerk voor niet-begeleide minderjarigen, en hebben we een bezettingsgraad van 87 procent in die LOI’s. Dat geeft ons natuurlijk geen ongelooflijk grote marge op het aantal plaatsen dat we hebben binnen die LOI’s, maar het geeft ons wel voldoende marge voor die groep die we kunnen identificeren binnen die eerste 99 die zullen worden getransfereerd naar een andere opvangplaats.
Mijnheer De Ro, dan was er uw vraag over Solentra. Fedasil werkt al heel wat jaren samen met Solentra, bijna tien jaar, denk ik. Dat is begonnen met een subsidie, een overeenkomst binnen het Europees Vluchtelingenfonds (EVF). Dat gaat natuurlijk om pilootprojecten. Dat is ook een van de redenen waarom, indien die overeenkomst wordt verlengd of men een nieuw project indient, er altijd wel een wijziging is van ofwel de doelgroep ofwel het onderwerp. Anders zou het ook niet lukken om op die manier projectmatig een aantal subsidies te kunnen toekennen. Dat zorgt ervoor dat Solentra in de beginjaren vooral in de Brusselse regio heeft gewerkt en nu juist is uitgeweken naar andere plaatsen. Dat neemt uiteraard niet weg dat die dekking over heel het land er nog niet is. Dat zit ook niet in de recurrente dotatie van het agentschap. Het gaat hier om projecten ondersteund door Europese fondsen of andere federale of interfederale fondsen. Vandaar dus de beperkingen die dat kent.
Wat de sociaaltolk- en vertaaldiensten betreft: het blijft natuurlijk moeilijk, niet alleen binnen de geestelijke gezondheidszorg, maar bij allerhande begeleiding en ondersteuning, om te werken met onze doelgroep. We werken op dit ogenblik aan een raamcontract voor sociaaltolk- en vertaaldiensten. We zijn bezig met het lastenboek. Dat zou het iets gemakkelijker moeten maken. Dat zal de kostprijs van die diensten niet helemaal drukken, maar het zal gemakkelijker en duidelijker zijn voor de centrumverantwoordelijken waar ze terechtkunnen en wat al dan niet binnen het raamcontract valt.
Daarmee is de hoorzitting afgerond. Ik wil de diverse sprekers ten zeerste bedanken voor de openheid en de constructieve houding waarmee ze samen willen bekijken hoe we dit zo goed mogelijk kunnen aanpakken voor onze kinderen en jongeren die hier verblijven.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, mijn vraag was al ingediend op het einde van de vakantie, in augustus. Het was eigenlijk een opvolgvraag. Ik had al eens een actuele vraag gesteld in de plenaire vergadering, toen werd aangekondigd dat heel wat asielcentra versneld zouden sluiten. U hebt toen een aantal beloftes gedaan. U zou inderdaad bewaken dat er een zorgzaam transitietraject zou komen. In augustus kwamen dan de signalen binnen dat er toch wel een aantal problemen waren. Ik had toen dus een vraag ingediend en had ook gevraagd dat de commissie vervroegd bijeen zou komen in de vakantie, omdat ik toch vond, zoals ik daarnet heb gezegd, dat een aantal fundamentele rechten dreigden te worden geschonden.
Ondertussen hebben we na de hoorzitting al een wat beter zicht op een aantal zaken die zijn opgelost. Ik ben er ook van overtuigd dat men bij Fedasil zeker zijn best heeft gedaan om rekening te houden met een aantal aspecten. Het is echter toch ook wel duidelijk dat een aantal knelpunten nog blijven bestaan en dat we die vandaag toch wel gekristalliseerd zien. Er blijven dus nog wel wat vragen over.
Ik weet niet of het zinvol is dat ik mijn vraag helemaal voorlees, want die is een beetje gedateerd. Minister, anders kan ik u gewoon vragen wat uw reactie is op de hoorzitting. Werd u als minister van Onderwijs betrokken bij die versnelde sluiting en bij het hele proces? Dat lijkt me immers toch wel relevant. Het is uw verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat kinderen inderdaad te allen tijde naar school kunnen en dat dat gebeurt in een zo stabiel mogelijke omgeving.
We hebben het vrij uitgebreid gehad over de niet-begeleide minderjarigen. Daar hebben we nu ongeveer een zicht op, en we hebben een aantal garanties dat de meeste wellicht in de vakantie van school veranderen, hoewel het spijtig is dat er zoveel onzekerheid en miscommunicatie is geweest. Maar goed, er zijn een aantal intenties om dat te verbeteren.
Het knelpunt dat nog beschreven staat in de nota van de kinderrechtencommissaris, is dat van de begeleide minderjarigen in gezinsverband. Er staat letterlijk dat verhuizen in de vakantie voor die kinderen, zeker in de zomervakantie, zodat ze het schooljaar voltooien, veel minder evident is, dat er daar nog wat problemen zijn. Hebt u daar weet van en wat is uw reactie daarop? Het gebrek aan psychologische hulp en ondersteuning is toch wel treffend. Dat blijkt toch ook echt wel een knelpunt te zijn, in zoverre dat de beschikbaarheid van hulp soms de plaats bepaalt waar jongeren terechtkomen, wat niet altijd het meest dichtbij is of in de sociale context die daar anders ideaal voor zou zijn. Dat vind ik toch ook wel een groot knelpunt.
In de plenaire vergadering heeft mijn fractieleider het eventjes gehad over de budgetten die werden vrijgemaakt voor de asielcrisis. Ik heb toen niet geïntervenieerd. Die zijn gedaald in de begroting van 2017. U hebt u toen vurig verdedigd en gesteld er op het vlak van onderwijs echt wel een aantal investeringen zijn gebeurd, in OKAN-klassen en zo. Dat lijkt me zeer terecht, maar nu zou er blijkbaar worden bespaard op extra mensen die voltijds werden tewerkgesteld bij de centra algemeen welzijnswerk (CAW’s). Klopt dat? Betekent dat dat er nog meer wordt bespaard op psychologische hulpverlening of is er toch voorzien in extra investeringen? Dat lijkt immers toch echt wel nodig om die kinderen, die, zoals we in een vorige hoorzitting hebben gehoord, heel vaak zwaar getraumatiseerd zijn, te kunnen begeleiden.
Minister, algemeen had ik ook wel graag uw reactie gehoord op de aanpak van staatssecretaris Francken, over het garanderen van onderwijsrechten en op de nota van de kinderrechtencommissaris. Misschien kunt u daarmee beginnen.
Minister Crevits heeft het woord.
Mevrouw Meuleman, het is wel aangenaam dat u me vraagt om collega’s te evalueren.
Beleidsbeslissingen hebben een enorme impact op uw werkdomein.
Zeker. Ik ga elke dag gebukt onder beslissingen van anderen.
Er zijn een paar leden die een woord van dank hebben uitgesproken voor de enorme inspanningen die ons onderwijs in het voorbije schooljaar heeft gedaan. Ik zou dat hier toch ook willen benadrukken. Die asielcrisis is er plots gekomen. Ik ben eens in de geschiedenis gedoken: het is onvoorstelbaar hoeveel scholen zich spontaan kandidaat hebben gesteld om OKAN-klassen te organiseren in het secundair onderwijs, hoe soepel de instroom ook in het lager onderwijs is verlopen en hoe leerkrachten, vaak leerkrachten met al heel veel jaren onderwijs op de teller, zich vrijwillig kandidaat hebben gesteld om in het OKAN-onderwijs les te gaan geven. Voor zij die soms twijfelen aan de veerkracht van het onderwijs: ik denk dat we wat de asielcrisis betreft het omgekeerde hebben gezien. (Opmerkingen van Elisabeth Meuleman)
Mevrouw Meuleman, ik zal ook op uw vragen antwoorden, maar het is ook mijn recht. Ik heb hier anderhalf uur niets mogen zeggen, dus denk ik dat ik ook wel eventjes mijn appreciatie mag uitdrukken.
Er wordt altijd uitgebreid bedankt. Ik vind dat natuurlijk ook.
Ik ben blij dat u dat ook vindt.
Ik zie ook dat dat gebeurt op het terrein, en dat is meestal ondanks veeleer dan dankzij het beleid. Dus altijd beginnen met een dankwoord...
Ik ben het er compleet niet mee eens dat het op het terrein goed zou gaan ondanks het beleid. Ik vind dat u eigenlijk beschaamd zou moeten zijn. We hebben gigantisch veel middelen... (Opmerkingen van Elisabeth Meuleman)
Mevrouw Meuleman, ik mag nu antwoorden, en ik zal dat toch wel eens zeggen! We hebben voor elk kind dat erbij kwam in de klassen in extra middelen voorzien. Deze Vlaamse Regering heeft zonder probleem alle middelen uitgetrokken die nodig waren en daarenboven hebben we de vervolgcoachregeling ook volledig herzien. Als u daarvan zegt dat dat ondanks het beleid is, dan doet u manifest totaal onrecht aan de beleidsbeslissingen die zijn genomen.
Minister, ik heb leerkrachten gezien met tranen in de ogen, omdat ze...
Mevrouw Meuleman, ik denk dat we hier het reglement moeten toepassen. U hebt de vragen gesteld aan de minister. Ik stel voor dat ze eerst de kans krijgt om uw vragen te beantwoorden. Daarna krijgt u de kans om een repliek te geven. Probeer u dus nog even in te houden.
Ik wil nogmaals duidelijk zeggen dat ik dus niet aanvaard dat telkens opnieuw de meer dan 11 miljard euro investeringen die per jaar in ons Vlaams onderwijs gebeuren, worden afgedaan en weggezet als ‘ondanks het beleid’. In die asielcrisis is er ook wat het beleid betreft – ik zal straks nog een aantal voorbeelden geven – zelfs op bijzonder innovatieve wijze gewerkt. Ik werd als minister ook geconfronteerd met de uitdagingen die er waren – ik zal het niet ‘problemen’ noemen. Plots was er een hele stroom gezinnen en ook jonge kinderen die bij ons aankwamen. We hebben de plicht – en ik vind het ook zeer terecht dat die plicht bestaat – om binnen de zestig dagen nadat kinderen bij ons zijn aangekomen, ook in onderwijs te voorzien. Het was voor ons dus een beetje zoeken naar de manier waarop we erin konden slagen om daadwerkelijk elk kind een plaats te geven.
Een van de verrassingen waarmee ik werd geconfronteerd, was dat er geen spontaan gestructureerd overleg bestond. Daar zijn daarnet ook een aantal vragen over gesteld. Ik was heel blij dat de mensen van Fedasil zeiden dat ze wel hebben overlegd. Dat is dan gebeurd dankzij onder andere de inspanningen van Onderwijs. Dat is ook zo. We hebben op ons kabinet op 29 september 2015 een eerste overleg georganiseerd. Daarbij hebben we eigenlijk alle spelers rond de tafel gebracht, zoals Fedasil, het Rode Kruis, het kabinet van staatssecretaris Francken en de onderwijsverstrekkers. Ook het volwassenenonderwijs hebben we daarbij gevraagd, net als het Agentschap Integratie en Inburgering, de administratie Onderwijs, het onthaalonderwijs, dus het leerplichtonderwijs, NT2, het National Academic Recognition Information Centre (NARIC), dat voor de erkenning van de diploma’s moet instaan, en onze onderwijsinspectie, plus ook de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG). De kinderrechtencommissaris was daar niet op uitgenodigd. Ik wil dat gerust doen in de toekomst. Mijnheer De Ro, u vroeg me of we dat niet structureel zouden doen. Ja, ik ga dat zeker doen. Het volgende overleg is trouwens gepland op 24 oktober, over een paar weken. We zullen ook drie à vier keer per jaar blijven bijeenkomen.
Ik heb op dat eerste overleg ook gemerkt dat de koepels en het net het bijzonder belangrijk vonden dat dat plaatsvond. Ik heb ook vastgesteld dat men bij Fedasil al het mogelijke heeft gedaan om gestructureerd informatie te bezorgen. We hebben altijd powerpointpresentaties gekregen over hoe het zat, over welke populatie in de asielcentra aanwezig was en de manier waarop ze werden doorverwezen naar de scholen, maar perfect was het niet. Een van de uitdagingen – ik versta niet dat dat niet beter kan worden georganiseerd – bestond erin dat vaak gezinnen, mannen, vrouwen, kinderen, met de bus op weg waren naar het asielcentrum en dat men op dat moment nog niet wist wie nu eigenlijk in die bus zat, wie die populatie was. Daarom was het natuurlijk ook onmogelijk voor de centra om scholen er al van op de hoogte te brengen, om hen te zeggen dat men snel wou bijeenkomen. Het was dus tot heel laat koffiedik kijken over de vraag wie er nu eigenlijk allemaal aankwam. Ik heb dat ook met de staatssecretaris besproken. De wil is er wel om dat beter georganiseerd te krijgen, maar als u me vraagt wat een structureel knelpunt is, dan is dat voor mij een structureel knelpunt. We zouden dat beter georganiseerd moeten krijgen. Ik zeg ‘we’ omdat ik me mee verantwoordelijk voel, maar Onderwijs weet totaal niet wat de stroom is die ontstaat naar een asielcentrum. Dat is het eerste knelpunt.
Ten tweede – en ik heb dat ook al gezegd naar aanleiding van vorige vragen – vind ik niet dat gezinnen met kinderen bij voorkeur en per definitie thuishoren in asielcentra. Ik heb al vaak gezegd te vinden dat men een stroom zou moeten kunnen creëren waarbij gezinnen met kinderen prioritair naar LOI’s en opvanggezinnen worden doorverwezen. De kinderrechtencommissaris geeft ook aan dat Fedasil in de aanpak vermijdt dat een jongere twee keer naar een collectief opvangcentrum moet verhuizen. Ik vind dat belangrijk. Fedasil komt daarmee ook tegemoet aan een van de bekommernissen van de voogden in dat verband. Het is hier al gezegd: de mensen van Fedasil hebben deze zomer een nieuw opvangmodel geïntroduceerd, waarbij asielzoekers met een verblijfsstatuut van meer dan drie maanden de keuze hebben tussen transitie in individuele opvang, dus een LOI, hulp bij vervroegd vertrek of het voortzetten van hun transitie in het centrum. Dat model is in eerste instantie geïmplementeerd in de collectieve opvanginitiatieven die zouden worden gesloten. Het is eind augustus dan ook uitgebreid naar de andere opvanginitiatieven. Ik vind dat dus een zeer goede zaak, maar ik blijf bij mijn basisstandpunt dat gezinnen met kinderen die aankomen, bij voorkeur thuishoren in LOI’s. Sommige mensen hebben daar een andere mening over. Je kunt daarover discussiëren.
Collega Vandeurzen heeft deze zomer binnen de bijzondere jeugdzorg ook een aantal extra plaatsen gecreëerd voor niet-begeleide minderjarigen, zeker voor die min 15-jarigen. Daarover is het voorbije uur heel veel gesproken. De andere niet-begeleide minderjarigen verhuizen bij de sluiting of afbouw van een centrum ofwel naar een LOI, maar daar zijn maar een beperkt aantal plaatsen, ofwel naar een collectief opvanginitiatief. Dat is hier ook al gezegd.
De vertegenwoordiger van Fedasil heeft dan een aantal principes opgesomd, over de transitie, over het feit dat men probeert geen centra te sluiten net voor het einde van het schooljaar enzovoort. Ik zal die niet allemaal herhalen. Dat zijn zaken waar ik achter sta. Als je echter al uit een traumatische situatie komt, en je komt dan terecht in een collectief opvangcentrum, en dat gaat dan sluiten en dan moet je weer verhuizen, dan blijft dat een moeilijke situatie. Ik sta er echter wel achter dat collectieve opvangcentra sluiten als ze niet meer nodig zijn. Dat is sowieso een tijdelijke situatie. Je mag er nooit van uitgaan dat die heel lang zal duren. Dat is ook niet natuurlijk. Men moet dus echt proberen er maximaal voor te zorgen dat zeker kinderen en gezinnen met kinderen ofwel vrij kiezen, ofwel naar een LOI kunnen gaan.
Mevrouw Meuleman, op 3 juni heeft de Federale Regering inderdaad beslist om een aantal collectieve opvangcentra te sluiten en bij een aantal andere de capaciteit af te bouwen. Ik heb zelf het initiatief genomen om voldoende informatie te krijgen over wat daar is gebeurd. Via de administratie zijn we met een aantal correspondenties begonnen. Mijn kabinet had een paar dagen na de beslissing, op 9 juni, ook overleg met het kabinet van de staatssecretaris. Opnieuw, geen enkele klacht over de manier waarop de staatssecretaris dat heeft gedaan. Op 13 juni vond dan op mijn kabinet opnieuw een overleg plaats, met alle koepels, het GO!, een vertegenwoordiger van Fedasil, het Rode Kruis en alle andere stakeholders die ik heb vermeld. De staatssecretaris of iemand van zijn kabinet was daar ook aanwezig. Er is opnieuw gehamerd op het grote belang van een snelle communicatie over de timing die zou worden gehanteerd. Ik heb al mijn bezorgdheden dan ook nog eens in een brief overgemaakt aan de staatssecretaris. We hebben daar ook gevraagd om snel te communiceren over de timing, maar ook rekening te houden met een aantal punten die ik in de inleiding heb opgesomd en waarnaar ook is verwezen door de diverse sprekers hier: bij voorkeur een opvanginitiatief in de buurt, als er toch een schoolverandering moet plaatsvinden, altijd rekening houden met het verloop van het schooljaar, de overdracht van informatie over de kinderen en altijd hetzelfde taalregime.
Met betrekking tot die overdracht van informatie over de kinderen tussen de betrokken opvanginitiatieven is het ook van belang dat er meer aandacht gaat naar de informatie over de schoolcarrière van de leerlingen. Daar zitten we echt wel met een probleem. De mensen van de administratie hebben me dat ook gemeld. Men kan niet automatisch al die gegevens over de school overmaken. Men is dus enigszins afhankelijk van de ouders. Die info moet ofwel met de ouders ofwel met de leerling worden meegegeven. Men meldt me ook het volgende. Als een kindje in een nieuwe school wordt ingeschreven, dan kan men, als het nog ingeschreven is in de andere school, via DISCIMUS die informatie opvragen. Als die school dat kindje echter al heeft uitgeschreven, dan kan men niet meer terugvinden vanwaar het komt. Dan moet men eigenlijk al gaan zoeken vanwaar die informatie komt. Op dat punt zouden we tot een oplossing moeten komen. Ofwel moet alle informatie automatisch worden bezorgd, maar daar bots je ook op de grenzen van de privacy, ofwel moet veel actiever aan mensen die vertrekken uit het asielcentrum, worden gemeld hoe belangrijk het is dat ze alle gegevens van de oude school meenemen naar de nieuwe. Ik ben echter zeker bereid om te bekijken of we dat decretaal kunnen oplossen of regelen, natuurlijk wel rekening houdend met de privacyregels zoals die vandaag bestaan. Het zou echter veel handiger zijn. Als de informatie niet wordt meegenomen en dus ook niet kan worden overgedragen, dan mis je eigenlijk relevante info over het traject dat de kinderen al hebben afgelegd. We moeten dus bekijken of we dat via regelgeving al dan niet geregeld zouden kunnen krijgen. We onderzoeken dat. Nogmaals, daarbij is de privacy eigenlijk het grootste potentiële obstakel.
Wat vind ik van de aanpak? Ik heb zelf gezegd het goed te vinden dat collectieve centra op een bepaald moment kunnen sluiten. Ik vind ook dat er Vlaanderenbreed nu heel wat expertise is opgebouwd over de manier waarop je onthaalonderwijs voor jongeren kunt organiseren. Het rapport van de kinderrechtencommissaris is in dat opzicht bijzonder interessant. Ik vond dat trouwens geen negatief rapport. Er worden een aantal bezorgdheden in geuit die zeer terecht waren en waarmee we collectief aan de slag moeten gaan. Het is niet altijd even evident om alle pijnpunten op te lossen.
De vervoersregelingen hebben we uiteindelijk opgelost. Het blijft nog altijd mijn overtuiging dat de regeling van de kostprijs van vervoer van en naar de school eigenlijk een zaak van de federale overheid is. We hebben dan uiteindelijk voor een pragmatische regeling gezorgd, waarbij de korte afstanden voor de federale overheid en de lange afstanden voor Vlaanderen zijn. Sinds we die beslissing hebben genomen, is dan geprobeerd om dat ook weer op de best mogelijke wijze georganiseerd te krijgen.
Wat de toekomst betreft, mijn administratie en ik zullen dit schooljaar dezelfde ondersteuning als vorig schooljaar aanbieden. Ik zei al dat er regelmatig structureel overleg zal zijn. Het ondersteuningsaanbod van ons Agentschap voor Onderwijsdiensten (AgODi) zal ook blijven bestaan voor alle lokale en schoolbesturen. Toen bijvoorbeeld de definitieve timing in verband met de afbouw van de collectieve opvanginitiatieven aan mijn administratie werd bezorgd, heeft AgODi die ook onmiddellijk bezorgd aan de koepels, het GO! en de deskundigen van de lokale overlegplatformen (LOP’s). Mijnheer De Ro, ik had dat nog niet gezegd, maar de dame van het LOP was ook aanwezig bij alle overlegmomenten. Er is gebleken dat dat een grote meerwaarde heeft gehad. We hebben gezien dat de LOP’s bijzonder goed hebben gereageerd en geageerd bij heel die uitdaging. De LOP-deskundigen konden dan ook de vragen van scholen over de impact van de sluiting beantwoorden.
Dit schooljaar zullen we vooral inzetten op het verbindend werken. Door de implementatie van het nieuwe opvangmodel van Fedasil zullen de vluchtelingen hoogstwaarschijnlijk en hopelijk meer verspreid zijn. Als gezinnen in een lokaal opvanginitiatief zitten, dan is de kans natuurlijk ook groter dat ze zich lokaal ook wat gaan inbedden, wat op zich ook weer een goede zaak is.
We hebben de regeling met betrekking tot de vervolgschoolcoaches aangepast. Het probleem ter zake was dat de schoolcoaches eigenlijk automatisch werden gekoppeld aan de school die in het eerste jaar had voorzien. Als een collectief opvanginitiatief dus sloot, en de ouders en de kinderen gingen naar elders, dan bleven die middelen bij die school die OKAN-ondersteuning had aangeboden, dan gingen die eigenlijk niet mee met de kinderen. Dat zorgde natuurlijk voor potentiële problemen voor de nieuwe scholen. De omkadering voor de vervolgschoolcoaches stijgt nu mee met het aantal te begeleiden leerlingen, zodat de scholen ook in de komende jaren ondersteuning kunnen blijven krijgen bij de overstap van de onthaalklas naar het secundair onderwijs.
We zetten ook expliciet in op expertise-opbouw en expertise-overdracht. Voor mij is het eveneens belangrijk dat regio’s met minder ervaring in contact kunnen komen met regio’s met meer ervaring en dat we zo eigenlijk een lerend netwerk opbouwen.
De cijfers nu, collega Meuleman, interesseren me ook ten zeerste. Welke gevolgen zijn er voor de klassen?
In het basisonderwijs is de registratie van het aantal anderstalige nieuwkomers nog bijzonder onvolledig. Het is nog een beetje vroeg om definitieve uitspraken te doen. Ik heb het nu niet over de niet-begeleide minderjarigen, maar over alle kinderen.
In het secundair onderwijs is de registratie een beetje vollediger en wat we zien, verrast me een beetje. Behoudens een uitzondering in Overijse zien we op het ogenblik geen sterk uitgesproken dalingen in de OKAN-scholen. Ik ben echter zeer voorzichtig met het trekken van conclusies. We zien dat sommige leerlingen er echt voor kiezen om na een verhuizing toch naar dezelfde OKAN-school te blijven gaan, ondanks de langere reistijd. Andere scholen verliezen dan weer wat instroom van leerlingen uit een collectief opvanginitiatief, maar krijgen een nieuwe instroom van leerlingen die in een lokaal opvanginitiatief verblijven. We proberen dat zo goed mogelijk te monitoren, want natuurlijk ben ik ook geïnteresseerd in de verdere stappen in de schoolcarrière van kinderen.
Het basisknelpunt blijft dus de informatiedoorstroming tussen de school waar de kinderen les volgden toen ze in de collectieve opvang zaten en de school waar ze nadien terechtkomen. Die is niet georganiseerd.
Op de niet-begeleide minderjarigen is zeer uitgebreid ingegaan. De CLB’s, mijnheer De Ro, zitten mee in het overleg. Zij moeten natuurlijk niet zelf de traumabegeleiding doen, maar ze moeten goed kunnen doorverwijzen. Ze hebben ook een doorverwijsfunctie.
Mevrouw Meuleman, u weet dat er in 2016 voor de CAW’s een extra budget asielbeleid is uitgetrokken. Op het ogenblik zet collega Vandeurzen alle zeilen bij om ervoor te zorgen dat de incentives verder kunnen worden ondersteund. Ik heb hem naar aanleiding van deze vraag echter niet kunnen spreken. Ik kan u daarover schriftelijk wel extra informatie bezorgen.
Ik denk dat ik op uw vragen heb geantwoord, maar u zegt het me wel als dat niet zo is.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, excuseer me dat ik soms een beetje emotioneel en verontwaardigd ben, zeker als u begint – en dat doet u vaak – met het bedanken van de leerkrachten. Ik vind dat zeer terecht en ik zie ook de enorme inspanningen die er op het terrein worden geleverd. Vandaar soms mijn verontwaardiging. Ik heb een reeks scholen bezocht en met leerkrachten gesproken en dan hoor ik dat het hen oprecht pijn doet wanneer kinderen met wie ze gedurende maanden een echt traject hebben afgelegd, verdwijnen zonder dat er voldoende informatie is gegeven. Op een dag is een kind gewoon niet meer in de klas. Ze zijn daar enorm bij betrokken. Het raakt hen ook als er te weinig ondersteuning is. Ze doen enorme inspanningen en zijn van goede wil. Ik heb een school bezocht die op heel korte tijd enorm ‘verkleurd’ was, die nu een heel ander publiek aantrekt, met alle problemen van dien. Met alle middelen die ze hadden – pedagogische begeleidingsdienst, CLB – deed de school inspanningen, maar er zijn besparingen geweest, ook in de capaciteit van het CLB. We hebben er hier al vaak over gepraat, en daar word ik soms een beetje boos over. Die school had er via het M-decreet ook nog heel wat kindjes bij gekregen en zat op haar limieten.
We moeten niet te gemakkelijk ‘bedankt’ zeggen, maar we moeten ook inspanningen leveren. Ik erken dat er in Onderwijs inspanningen zijn geleverd. U hebt, minister, extra middelen uitgetrokken voor het OKAN-onderwijs en dat is vrij snel gegaan. Er is een beetje onderhandeling aan voorafgegaan, maar u bent er toch in geslaagd. Dat is een goede zaak.
Als ze kunnen blijven, hebben heel wat van die kinderen echter heel moeilijke schoolcarrières. Het is dus absoluut geen overbodige luxe om OKAN-klassen in te richten en verder vervolgcoaches in te schakelen die de kinderen lang genoeg kunnen volgen. Heel vaak gaan ze een problematische schoolcarrière tegemoet, zitten ze niet in de richting die ze eigenlijk aankunnen en verdwijnen ze vaak zonder diploma van school. Die problematiek moeten we ons echt aantrekken. Het heeft geen zin de cijfers te relativeren. Of het nu om 230 of maar om 125 niet-begeleide minderjarigen gaat, het zijn allemaal kwetsbare kinderen, zeker degenen die hier zonder ouders aankomen en een heel verleden meebrengen.
Maar ook de kinderen die hier wel met hun gezin aankomen, zijn belangrijk, en ik wil heel graag schriftelijk de cijfers daarvan krijgen. Het is immers belangrijk na te gaan wat er in het basisonderwijs gebeurt. Die kinderen zijn hier meestal wel met hun ouders, maar het Kinderrechtencommissariaat wijst erop dat redelijk wat van hen het schooljaar niet afmaken, maar tijdens het schooljaar naar een ander centrum moeten verhuizen.
Daar speelt het beleid een cruciale rol in, en vaak zijn het federale beleidsbeslissingen. Dat hebben we van bij het begin gezegd. De beleidslijn dat niet-begeleide minderjarigen, maar ook kinderen in gezinnen eerst in grote, collectieve opvangcentra terechtkomen, omdat de vrees bestaat dat ze zich anders te veel verankeren en dat tot problemen leidt als kinderen moeten worden uitgewezen, daar kan ik niet mee instemmen. Gezinnen met kinderen moeten zo snel mogelijk gespreid in lokale opvangcentra worden ondergebracht. Dat is niet gebeurd, met alle gevolgen van dien. Ik ben geneigd te zeggen: hoe sneller we collectieve opvangcentra kunnen sluiten, hoe beter. Ook wij zijn er geen voorstander van, integendeel. Hier nu pleiten voor het langer openhouden van die collectieve opvangcentra is dan ook een beetje tegenstrijdig. Dat wil ik ook niet doen, maar de beslissing om gezinnen met kinderen in die centra onder te brengen, heeft natuurlijk al die problemen veroorzaakt.
Aan bepaalde problemen kunt u misschien echt nog wel iets doen, minister, ook al bent u ook voor een stuk het slachtoffer van federale beleidsbeslissingen. Ik denk dan aan de communicatie naar leerkrachten en scholen. We zien welke impact het op een school heeft wanneer over een beslissing onvoldoende wordt gecommuniceerd. Ook het leerlingenvervoer blijft een knelpunt, maar daarover hebben we het al gehad. Ik denk ook aan hulpverlening en psychologische begeleiding, want CLB’s kunnen dat niet alleen. Dat is dus iets voor minister Vandeurzen. Ik wil daar een lans voor blijven breken, en dan word ik een beetje emotioneel en boos. Nu besparen op middelen voor de opvang van vluchtelingen is absurd. Het Kinderrechtencommissariaat en zelfs Fedasil hebben het ook aangehaald: we zijn er nog niet. Heel wat bevoegdheden zijn Vlaams en het gaat niet alleen om onderwijs en schoolcarrière, maar ook over wonen en werk. De uitdagingen zijn nog enorm. We zien wat de gevolgen van genomen beslissingen zijn en hoe moeilijk we het hebben om tot deftige oplossingen te komen. De asielcrisis was groot en geconcentreerd, maar dat hebben we in het verleden nog meegemaakt en voor mij blijft het onbegrijpelijk hoe onmachtig het beleid soms nog is.
Minister, ik hoop dat bepaalde knelpunten, die nog niet zijn opgelost, maar waarvoor het Kinderrechtencommissariaat duidelijke wegen tot verbetering heeft aangebracht, een follow-up krijgen en dat er nog voldoende investeringen zullen zijn om de zaken, zeker in uw beleidsdomein, vlotter te laten verlopen.
De heer De Ro heeft het woord.
Minister, ik heb nog een paar korte punten. Daarnet hoorden we dat Fedasil de afgelopen twee dagen een algemene analyse en evaluatie heeft gemaakt om het draaiboek voor een eventuele volgende crisis bij te sturen. Ik vermoed dat u dat ook zult doen. Als daar conclusies of aanbevelingen uit volgen, dan zou het goed zijn dat die ook de weg naar de commissie zouden vinden.
Ontstellend in de, overigens zeer eerlijke, getuigenis van Fedasil van daarnet was de vaststelling dat slechts in bepaalde centra wordt voorzien in geestelijke gezondheidszorg, via Solentra. Dat vloeit voort uit het feit dat geestelijke gezondheidszorg niet in het budget zit dat Fedasil krijgt om de opvang te regelen. In asielcrisissen kan ik enig begrip opbrengen voor de snelheid waarmee moet worden gewerkt en de niet altijd volledige uitbouw van de voorzieningen. We zijn nu echter tot een redelijk niveau teruggekeerd en dan moet er toch een oplossing komen. Ofwel wordt dat een Vlaamse oplossing via Welzijn, ofwel moet Fedasil effectief de middelen krijgen om kinderen in centra of lokale opvanginitiatieven beter te volgen en door te verwijzen naar de geestelijke gezondheidszorg. Heel veel kinderen in Vlaanderen hebben daar nood aan, maar in deze groep ligt het percentage zo hoog dat we deze zorg moeilijk kunnen laten afhangen van Europese subsidies, die dan nog elk jaar naar een ander centrum moeten gaan, omdat het anders geen projectmiddelen meer zijn, maar recurrente middelen, en die krijgen ze niet.
Ik ben heel blij dat u het overleg opnieuw permanent zult maken. Er is een periode geweest dat het permanent was, maar een van uw voorgangers heeft het uiteindelijk afgebouwd. Ik weet niet waarom, maar het was in elk geval niet goed.
Ik wil nog even stilstaan bij het CLB. Er is hier al verscheidene keren over privacy en het doorgeven van informatie gesproken. Als er in het onderwijs nu één organisatie is die moet kunnen instaan voor het doorspelen van informatie, dan is het wel het CLB. Elke school is verbonden met een CLB, de school waaruit het kind vertrekt en de school waarin het terechtkomt. We moeten gewoon met de CLB’s afspreken dat de informatie altijd onder professionelen wordt gedeeld. Ik heb ook begrepen dat u daarvoor stappen wilt zetten en u kunt daarbij op onze steun rekenen.
Tot slot is er de verhuizing van families naar lokale opvanginitiatieven, LOI’s. Ik geef u honderd procent gelijk: voor de privacy en de rust van families is het inderdaad veel beter dat ze allemaal in LOI’s terechtkunnen. Alleen moeten we ons er dan wel goed van bewust zijn dat we op Vlaams niveau een ander soort overleg moeten organiseren, een overleg met VVSG en met de gemeenten. Dat de families daar enige rust vinden, mag trouwens niet betekenen dat het beschermende apparaat en de begeleiding van de centra volledig wegvallen. In sommige gemeentes is de begeleiding in LOI’s al sterk uitgebouwd, in andere gemeentes hebben ze daarmee amper ervaring of ontbreekt de wil om dat te doen.
De heer De Meyer heeft het woord.
Ik wil nog even één element aanstippen, namelijk het antwoord dat ik bij de hoorzitting van daarnet heb gekregen. Ik wil u daarvoor bedanken, minister. U hebt contact opgenomen met Fedasil om de problematiek te bespreken. Het initiatief kwam dus van u.
We verwachten ook dat u de komende maanden en jaren aan deze problematiek dezelfde aandacht zult blijven besteden.
Ik wil even reageren op de reactie van collega De Ro over de CLB’s. De CLB’s moeten natuurlijk toestemming hebben van de ouders om informatie te kunnen doorgeven. Als die toestemming er niet is, kunnen ze geen informatie doorsturen. Als die toestemming er wel is, wordt de informatie ook effectief doorgegeven.
De toestemming wordt nu zelden gevraagd. Ik wil gerust de namen van centra doorgeven waarvan ik weet dat ze dat niet eens voorstellen. Dan kan een CLB natuurlijk niet in actie schieten. Voor veel Vlaamse ouders is het al niet altijd duidelijk wat een CLB mag, kan en wil doen. Wat moet dat dan niet zijn voor ouders die vorige week of een maand geleden nog in een kamp op Lampedusa zaten en drie maanden voordien in Midden-Afrika of het Midden-Oosten? De toestemming vragen zou als standaardpraktijk in het draaiboek moeten zitten.
Normaal gezien geven scholen het document van het CLB bij de inschrijving mee. Het is dus een kwestie van het document effectief daar meteen mee te geven en dan is er geen probleem. Dan is de toestemming er en kan de informatie wel worden overgedragen.
Ik vind het boeiend om na te gaan welke impact de toestroom van de vele vluchtelingen heeft gehad op de werking van de CLB’s en op welke manier ze flexibel genoeg met die toestroom konden omgaan. Ik heb van verschillende CLB’s vernomen dat de impact op hun workload enorm was. Dat geldt natuurlijk niet voor alle centra, maar wel voor de centra die met asielcentra samenwerkten. Naast de vluchtelingen zijn er natuurlijk nog veel andere leerlingen en ouders die vragen hebben en hulp nodig hebben. De CLB’s moeten prioriteiten stellen. Ze hebben zich flexibel opgesteld en geprobeerd snel de hulpverlening die nodig was, aan te bieden. Anderen werd gevraagd even geduld te hebben en daar was niet altijd veel begrip voor. Er zijn natuurlijk enorme verschillen tussen scholen onderling. Leerkrachten bieden de kinderen die in hun klas komen heel veel aan, maar hebben het niet altijd eenvoudig om ook voor andere leerlingen met bijkomende noden geduld op te brengen. Het is interessant om te bekijken hoe de centra, die vandaag heel sterk worden bevraagd, en de scholen met zo’n plotse extra workload omgaan.
Hartelijk dank voor de bijkomende vragen.
Mevrouw Meuleman, volgens mij delen wij au fond dezelfde bezorgdheid en soms uiten we dat in een iets hogere versnelling. In de voorbije twee jaar heb ik wel geleerd dat er in Onderwijs een beetje ontbreekt wat leerkrachten nochtans wel op hun leerlingen moeten toepassen, namelijk de waarderende aanpak. Op het ogenblik dat we onze waardering niet meer uitspreken, maar alleen nog van problemen spreken, zijn we totaal verkeerd bezig. Rik Torfs publiceerde vandaag nog een opiniestuk over het feit dat we als samenleving de leraar meer moeten waarderen. Ik probeer dat te doen en zal dat de komende jaren blijven doen, ondanks de terechte discussies tussen meerderheid en oppositie over de middelen. Ik heb daar geen enkel probleem mee. Het is uw plicht. Ik ben ook bezorgd wanneer ik kijk naar de noden die er zijn. Maar waarderen zijn we een beetje verleerd, zeker in onderwijsmateries.
OKAN is bij ons op een vrij unieke manier georganiseerd. In een Europees perspectief bekeken, is Vlaanderen bijzonder snel met de integratie van jongeren in ons reguliere onderwijs. In Nederland, Duitsland en zelfs in de Scandinavische landen krijgen leerlingen vaak eerst les in een asielcentrum – wat wij niet wensen – vaak voor een periode van enkele maanden, misschien tot er een beslissing is over de erkenning. Dat maakt de organisatie van het onderwijs natuurlijk veel makkelijker. Wij leggen de lat in Vlaanderen dus bijzonder hoog, niet alleen door de snelheid, zestig dagen, maar ook door de onmiddellijke instroom in het reguliere onderwijs. In het basisonderwijs gaan de nieuwkomers meteen naar de klas, in het secundair onderwijs komen ze eerst in een apart klasje, maar wel in de school. Ik vind dat een schitterend systeem, maar doordat we de lat zo hoog leggen, zitten we automatisch met extra uitdagingen. Dat wil ik toch wel meegeven.
Zoals u weet, voeren we een onderwijskundig beleids- en praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek (OPBWO) uit rond OKAN. Het is bijna afgerond en wordt binnenkort opgeleverd. Er zullen bijzonder interessante inzichten in zitten over de schoolloopbaan van jongeren en over de eventuele verbetermogelijkheden in OKAN. We zullen het draaiboek dan ook bijstellen, en ik werk daar volop aan.
De vraag om uitleg is afgehandeld.