Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid
Vraag om uitleg over innovatie in Vlaanderen
Vraag om uitleg over de hervorming van het innovatiebeleid
Verslag
Mevrouw Christiaens heeft het woord.
Minister, in de krant De Tijd van 6 september werd gemeld dat de cijfers van de Vlaamse investeringen in onderzoek en ontwikkeling (O&O) nog steeds niet positief te noemen zijn. In een reactie in dezelfde krant gaf u aan dat u de bedrijven meer wilt ondersteunen, aan de hand van een ingrijpende hervorming van de innovatiesubsidies. Dat is het clusterbeleid, dat al meermaals aan bod is gekomen. Vijf sectoren zouden, na twee rondes van oproep en analyse, tot speerpuntclusters benoemd worden.
Wij staan uiteraard helemaal achter de beslissing dat Vlaanderen enkele sectoren kiest om vol op in te zetten, met het oog op onze concurrentiepositie van de bedrijven in deze sectoren. Blijven innoveren is de boodschap om internationaal te kunnen blijven meespelen. Maar er zijn waarschijnlijk nog wel een heel aantal andere sectoren die graag die erkenning hadden binnengehaald. Ze zullen een dossier hebben ingediend, maar dat is niet gevolgd door een erkenning. De inspanningen van die sectoren om met gelijkgezinde bedrijven aan de kar van de innovatie te trekken, meer overleg op het ‘triple helix’-niveau te creëren en uiteindelijk te streven naar een gezamenlijke en internationale groei, mogen nu niet wegdeemsteren. Ze hebben elkaar immers gevonden in de fase van de oproep. Idealiter wordt ook dat engagement, weliswaar niet in dezelfde mate als de speerpuntclusters die zijn uitgekozen, toch enigszins gehonoreerd.
Minister, welke speerpuntclusters hebben het uiteindelijk gehaald en worden erkend? Welke rechten en plichten zijn er verbonden aan die erkenning? Wat met de sectoren die naast een erkenning grepen? Welke sectoren zijn dat? Hoe denkt u het investeringsniveau opnieuw te laten stijgen, met het oog op de 2 procentnorm die we vooropstellen?
De heer Gryffroy heeft het woord.
Minister, het Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring (ECOOM) bracht een studie uit waarin wordt aangegeven dat Vlaanderen de innovatiedoelstelling zou dreigen te missen. Vlaanderen had zich als doel gesteld om tegen 2020 3 procent van het regionaal bruto binnenlands product, afgekort BBPR, te besteden aan onderzoek en ontwikkeling. Terwijl het bedrijfsleven instaat voor 2 procent, nemen de overheid en de universiteiten 1 procent voor hun rekening. De voorsprong die jarenlang werd behaald voor onderzoek en ontwikkeling, kent immers een daling. Uit een analyse zou blijken dat Vlaamse bedrijven en universiteiten in 2014 2,46 procent van het BBPR aan innovatie uitgeven. Dat zou dan minder zijn dan in 2013, toen het werd afgeklopt op 2,55 procent.
Men merkt vooral een daling op bij de bedrijven: van 1,76 procent in 2013 naar 1,68 procent in 2014. In absolute cijfers betekent dat dat er 122 miljoen euro minder aan innovatie werd besteed. De universiteiten spendeerden 15 miljoen euro minder. De bestedingen van de overheid namen wel toe, maar compenseren de minderuitgaven van de bedrijven en de universiteiten niet.
In economisch moeilijke tijden stellen we dus vast dat de innovatiebudgetten onder druk komen te staan, maar toch is het belangrijk om blijvend te investeren in onderzoek en ontwikkeling.
Minister, wat is uw reactie op de analyse van ECOOM? Welke signalen ziet u voor de toekomst? Op welke manier denkt u de doelstelling voor 2020 toch te kunnen halen? Het economische klimaat speelt een belangrijke rol voor de bedrijven om te investeren in innovatie. Wat zijn andere oorzaken van verminderde investeringen? Op welke manier zult u de bedrijven en universiteiten stimuleren om de investeringsengagementen te realiseren?
De heer Van Rompuy heeft het woord.
Minister, aangezien mijn vraag over de speerpunten samenvalt met die van collega Christiaens, zal ik die niet herhalen. Mijn tweede vraag komt overeen met die van collega Gryffroy. Die zal ik dan heel kort herhalen. (Gelach. Opmerkingen)
U hebt middelen gekregen om de dreigende achteruitgang op het vlak van O&O te keren. Om hoeveel gaat het juist? Wat is uw doelstelling? Wat wilt u bereiken in procenten? Hoe denkt u indirect de bijdrage van de bedrijven aan O&O te kunnen opkrikken? Maar dat gebeurt natuurlijk voor een deel via de speerpuntclusters.
Minister Muyters heeft het woord.
In het regeerakkoord hebben we aangekondigd dat ik met een grote focus zou inzetten op bedrijfsgericht innoveren en valoriseren, op sterke kennisinstellingen met excellent onderzoek en op een groeipad voor de 3 procentnorm. Zoals aangekondigd in de Septemberverklaring, neemt ons budget voor wetenschap en innovatie substantieel toe. Er is 195 miljoen euro uitgetrokken in 2017, en er is ook nog 100 miljoen euro aan investeringsmiddelen uitgetrokken. We gaan die middelen inzetten op de prioriteiten die ik heb opgesomd, gaande van fundamenteel onderzoek, over meer strategisch onderzoek, tot en met het toegepaste onderzoek bij de bedrijven en samenwerking tussen bedrijven. Ook hogescholen zullen aan bod komen. We gaan de dingen die in het regeerakkoord staan, realiseren.
Wat die impact naar innovatieve kracht bij het bedrijfsleven betreft, is er inderdaad een belangrijke link met de speerpuntclusters. Die hebben namelijk expliciet als taak om met onze overheidsmiddelen een maximale hefboom te creëren en valorisatie en vermarkting te bewerkstelligen. De clusterdynamiek moet bovendien ook zorgen voor een toename van de Europese middelen vanuit Horizon 2020 en andere Europese kanalen die naar Vlaanderen komen.
In het algemeen stimuleert het steuninstrumentarium van het Agentschap Innoveren en Ondernemen ondernemingen om in te zetten op innovatie om hen naar de toekomst te versterken en hun productiviteit op peil te houden. De criteria voor de O&O-bedrijfssteun werden het voorbije jaar aangepast zodat deze steun nog beter ingezet kan worden voor de projecten waar het verschil gemaakt wordt. Hierdoor wordt de focus gelegd op kmo’s, projecten met samenwerking en inbedding in het ecosysteem en wordt aandacht geschonken aan het stimulerend effect van de steun en aan projecten met een doorbraakpotentieel en inbedding van de economisch toegevoegde waarde in een groeistrategie. Er staat al enige tijd druk op dit kanaal, zodat we ook voor dit type projecten meer middelen kunnen en zullen vrijmaken.
Dan waren er vragen over de ECOOM-studie. De daling van de O&O-intensiteit dient in de eerste plaats genuanceerd te worden. Het betreft hier slechts één datapunt. Er kan dus geen sprake zijn van een trend. In 2014 werd er vastgesteld dat sommige bedrijven stijgen qua O&O-uitgaven terwijl andere afnemen. Bovendien is de daling van de O&O-intensiteit te wijten aan een samenspel tussen teller (BERD) en noemer (BBP), maar er kan niet ontkend worden dat de BERD in absolute waarde daalt. De CIS-enquête waarop de cijfers gebaseerd zijn, laat niet toe om oorzaak- en gevolgrelaties af te leiden. U weet dat enkele bedrijven een groot deel van het O&O-budget uitmaken. Als een het wat minder heeft gedaan, dan krijg je meteen dat effect. Er is geen empirische en wetenschappelijke basis om aan de hand van de enquête op zich verklaringen te geven over sectoren en bedrijven. Na de resultaten van de O&O-enquête 2016 kan er pas een uitspraak gedaan worden over een mogelijke evolutie. Ik kan daar nu heel weinig over zeggen.
De doelstelling van het clusterbeleid bestaat in het ontsluiten van onbenut economisch potentieel en de realisatie van competitiviteitsverhogingen bij Vlaamse ondernemingen via een actieve en duurzame samenwerking tussen actoren. Ik ben ervan overtuigd dat samenwerking tussen bedrijven van dezelfde of verschillende sectoren een troef is voor Vlaanderen, en dat dan nog samen met de onderzoeksinstellingen. De ‘triple helix’ is een troef die we hebben door de korte afstand tussen bedrijven en onderzoeksinstellingen. Vlaanderen kan die troef uitspelen.
Ik heb daarom twee types van clusters naar voren gebracht: de speerpuntclusters en de innovatieve bedrijfsnetwerken. In juni werd beslist over de eerste oproep voor innovatieve bedrijfsnetwerken. Er werden dertien projecten goedgekeurd. Het gaat hierbij om projectaanvragen die gespreid zijn over verschillende domeinen zoals drones, luchtvrachtsector, fietsindustrie, slimme landbouwmechanisatie, coatings, offshore energie, verlichting en bouw.
Wat betreft de speerpuntclusters zijn er momenteel drie aanvragen ingediend en in behandeling. Er is ook een vierde sector, namelijk de agrofood, gevraagd, maar die zijn nog bezig met het vervolledigen van hun aanvraag. Er kunnen er daarna ook nog komen. Het aantal van vijf is slechts indicatief. Er zijn er drie ingediend en een is ermee bezig. Ik hoor dat er nog anderen bezig zijn om een speerpuntcluster te vormen.
Het gaat bij de drie ingediende om strategische domeinen: logistiek, duurzame chemie en materialen. Ik verwacht dat nog voor het einde van dit jaar een beslissing wordt genomen. Er zijn bij deze initiatieven twee elementen van belang. Ten eerste is er de oprichting van de cluster. Daar gaan we naar een engagement van 10 jaar. Vanuit de industriële sector moet er tot 500.000 euro per jaar worden bijgebracht. Wij zullen ook tot 500.000 euro bijbrengen. Ten tweede zijn er de projecten vanuit de cluster met bedrijven. Dat is de essentie van de speerpuntcluster.
Een goedkeuring als innovatiecluster houdt voor zowel de innovatieve bedrijfsnetwerken als de speerpuntclusters in dat voor respectievelijk drie en tien jaar steun van de Vlaamse overheid kan worden verkregen voor het beheer en de coördinatie van de cluster. Deze steun wordt vastgelegd in een overeenkomst met het Agentschap Innoveren en Ondernemen. Daarnaast zal met de speerpuntclusters een clusterpact afgesloten worden waarin, met het oog op de uitrol van de langetermijnstrategie van de respectieve initiatieven, financiële en niet-financiële engagementen door de Vlaamse overheid en de andere ‘triple helix’-partners kunnen worden opgenomen.
Er wordt van clusters verwacht dat ze de koppeling maken tussen markt- en vraaggedreven kennisopbouw enerzijds en vermarkten en implementeren van nieuwe kennis anderzijds. Concreet dienen speerpuntclusters programma’s en activiteiten langsheen het innovatiespectrum te definiëren met als doel samenwerkingsinitiatieven met valorisatiepotentieel te genereren tussen ondernemingen onderling en tussen ondernemingen en andere actoren, zoals kennisinstellingen.
Dan waren er vragen over de meerinvesteringen. Zoals u maandag hebt kunnen vernemen, is het groeipad voor onderzoek en ontwikkeling inderdaad behouden en wordt voor volgend jaar dus in een substantiële groei voorzien van deze middelen. Ik heb natuurlijk geen kristallen bol om in de toekomst te kijken. Zoals eerder gezegd, zijn de meerinvesteringen voor 2017 verworven. Het blijft mijn intentie om gestaag verder aan de weg te timmeren en het voorziene groeipad verder te realiseren. Natuurlijk is de realisatie van de 3 procentnorm een gedeelde verantwoordelijkheid van overheid en bedrijfswereld. Ondanks het lagere cijfer van O&O-bestedingen door bedrijven, stel ik in de CIS-enquête vast dat de innovatiegraad van onze bedrijven stijgt. Dat vind ik bijzonder positief.
Verder wil ik nog geen grote conclusies aan de analyse van ECOOM ophangen omdat we onze cijfers ook in Europese context moeten bekijken. Tot nu toe zaten we boven het Europese gemiddelde. We moeten dat ook zo houden dankzij bijkomende investeringen. Laat ons wachten op nieuwe Europese cijfers, maar dat zal nog even geduld vragen. Op basis daarvan kunnen we dan nagaan of we nog verder moeten ingrijpen.
De cijfers moeten helemaal geen paniek veroorzaken. We zijn nieuw beleid aan het ontwikkelen dat de besteding door de bedrijven kan en moet verhogen. Met de nieuwe middelen creëren we extra mogelijkheden. Ik denk bijvoorbeeld aan de extra middelen voor de hogescholen die onderzoeksprojecten kunnen en zullen opzetten met kmo’s. De meerinvesteringen voor O&O in bedrijven zullen worden gerealiseerd.
Mevrouw Christiaens heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw uitvoerig en gedetailleerd antwoord. Ik heb begrepen dat we eind dit jaar meer informatie zullen hebben over de speerpuntclusters.
U zei in uw antwoord dat u meer aanvragen verwachtte op het vlak van innovatieprojecten en dat er in de toekomst in meer budget moet worden voorzien. Misschien heb ik het verkeerd begrepen, maar kunt u dat verduidelijken?
Nog niemand heeft naast een erkenning gegrepen. De aanvragen zijn nog lopende. Ik ga ervan uit dat ze niet allemaal gehonoreerd kunnen worden. Wat gebeurt er met sectoren die aan het traject hebben meegedaan en een engagement zijn aangegaan? Worden die nog ergens opgevist of houdt het dan definitief op? Dat laatste zou heel erg jammer zijn.
De heer Gryffroy heeft het woord.
Minister, ECOOM als expertisecentrum houdt dit jaarlijks bij sinds 2003, als ik me niet vergis. In de krant is alleen de vergelijking verschenen tussen 2013 en 2014. Sinds 2006 merk ik dat er nooit een specifieke daling is geweest. We moeten niet echt panikeren. Bovendien werkt ECOOM puur met harde cijfers, de teller en de noemer zoals u aanhaalde. Agoria bijvoorbeeld vraagt ook aandacht te hebben voor de randfenomenen en het waarom van de daling. Kan het een taak zijn van een expertisecentrum om te onderzoeken waarom er een lichte knik is in de curve? Kan dit bijkomend worden gevraagd? Of vindt u dat eerder de taak van bijvoorbeeld Agoria?
Agoria zegt dat vlak na het crisisjaar 2008 de bedrijven eerder een impuls kregen om te investeren omdat men ervan uitging dat de crisis maar een paar jaar zou duren en dat er op dat moment moest worden geïnvesteerd in O&O. Als ze dan merken dat het heel lang duurt, hebben bedrijven misschien op de pauzeknop geduwd.
Ik denk dat de aanpak van de speerpuntclusters voor een deel ook een antwoord zal geven op de vraag van bedrijven om meer te netwerken. Bedrijven die buren zijn, beseffen soms niet hoeveel ze voor elkaar kunnen betekenen en hoe complementair ze kunnen zijn.
De vraag of ECOOM bepaalde trends bijkomend kan duiden, kan ook belangrijk zijn voor de toekomstige evaluatie van de speerpuntclusters.
De heer Van Rompuy heeft het woord.
Minister, is de verdeling gericht of niet-gericht? Zullen de investeringen fiftyfifty gebeuren? Dat is in essentie alle fondsen die gericht zijn op de universiteiten in vergelijking met al die die gericht zijn op meer bedrijfsmatige investeringen. Streeft u al dan niet een fiftyfifty-verdeling na?
Mevrouw Brouwers heeft het woord.
Minister, op 30 juni 2016 heb ik u ondervraagd over innovatie in de mediasector. Ik wil daar graag even op terugkomen. U hebt ons toen hoopvol gestemd dat media opgenomen zouden kunnen worden bij de innovatieve bedrijfsnetwerken. Ze zijn er echter jammer genoeg uitgevallen. Vorige week nog was ik op het forum van het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO), waar onder meer de heer Timmermans zei dat België slechts 23e staat op de Global Innovation Index. Ik schrok daar wel van. Het ging natuurlijk over België, zonder dat Vlaanderen daar werd uitgelicht. Misschien moet er toch een tandje worden bijgestoken. Laten we hopen dat de dip van 2014 slechts tijdelijk was. Los daarvan doen we het binnen media wel vrij goed, weliswaar nog steeds met de middelen van het verleden. Het is nu pas een beetje aan het stilvallen. Op 11 september hebben we nog de IBC Innovation Award gewonnen met een project van de VRT. Voor wie geïnteresseerd is: het gaat om een samenwerkingsakkoord tussen de VRT en EBU. Het is prachtig voor Vlaanderen dat ze die award hebben gewonnen.
De nieuwe CEO van de VRT, de heer Lembrechts, heeft in het weekend in De Standaard gezegd: "Het spijtige aan het verhaal is dat we voor deze initiatieven te weinig Vlaamse steun krijgen. Onze subsidies komen van de Europese Unie of Google Initiative. Als we dergelijke projecten voordragen bij de Vlaamse overheid gaat de steun vaker naar andere domeinen en niet naar de media." Dat zijn zijn woorden. Ik heb het in het verleden ook al een paar keer aangehaald.
Nu zien we dat de aanvraag van MediaNet Vlaanderen niet is aanvaard. Waarom is dat? Hoe zullen we dan verder gaan met de innovatie in de media? Ik zal daar ook minister Gatz nog over aanspreken. Zowel in het regeerakkoord als in de beleidsbrief van minister Gatz staan er duidelijke engagementen. In de nieuwe beheersovereenkomst met de VRT staat er het zinnetje: "De VRT schrijft zich in in het innovatieclusterbeleid van de Vlaamse Regering en participeert actief in een Vlaamse mediaclusterorganisatie." Als het hen moeilijk of onmogelijk wordt gemaakt om die subsidiëring te krijgen, dan wordt dat toch een ander verhaal. Ik hoop daar vandaag toch wat meer over te vernemen.
Mevrouw Segers heeft het woord.
Ik wil graag de oproep van mevrouw Brouwers ondersteunen. In 2015 zijn de innovatiebudgetten van de VRT volledig geschrapt. Dit behoort nochtans tot de opdracht van de VRT, en die neemt dat ook ter harte. Door de schrapping is de sterke dynamiek inzake innovatie die uitging van de VRT tot stilstand gekomen. Ik steun dan ook de oproep om media als een innovatieve sector te beschouwen. Als media geen innovatieve sector is, dan weet ik het niet meer. Precies daar moeten de grootste innovaties gebeuren.
Mevrouw Turan heeft het woord.
Voorzitter, het is positief dat zoveel Vlaamse volksvertegenwoordigers op dit ogenblik zoveel interesse in onderzoek en ontwikkeling tonen. Dit is volgens mij geen toeval. We moeten hier immers verder op inzetten.
Ik heb gisteren vermeld dat we op de 25e plaats staan. Ik had het niet over de ranking in de door de heer Bothuyne aangehaalde Global Innovation Index. Daar staan we op de 23e plaats. Ik heb het over de index van de export van topkwaliteitsproducten. Daar staan we op de 25e plaats.
Minister, u hebt toen verklaard dat Vlaanderen niet gespecialiseerd is in de export van onderzoeksintensieve goederen. Als we onze export willen uitbreiden, ook op het vlak van de topkwaliteitsproducten, lijkt het me heel duidelijk van belang in onderzoek en ontwikkeling te investeren.
Zoals ik gisteren al heb verklaard, is er meer vraag naar wat de overheid plant om de doelstelling van 1 procent tegen 2020 te halen. De heer Bajart heeft in dit verband duidelijk aangetoond dat de raming nu 0,76 procent bedraagt. Vlaanderen haalt die doelstelling van 1 procent niet. We moeten hier een tandje bijsteken.
De Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) heeft dit bevestigd. Het zijn allemaal begrotingen en schattingen, maar de SERV heeft verklaard dat het geplande groeipad niet volstaat. U moet tot 2019 ongeveer 97,19 miljoen euro toevoegen. Dat is in totaal 388 miljoen euro. Over het bedrag van 195 miljoen euro waarin nu is voorzien als opstap naar onderzoek en ontwikkeling voor het bedrijfsleven heeft de SERV verklaard dat het in 2015 en 2016 om 20 miljoen euro ging. De veronderstelling was dat dit geld volledig aan onderzoek en ontwikkeling zou worden besteed. De begroting voor 2016 heeft echter aangetoond dat dit niet het geval was. Slechts 8 miljoen euro van het gecumuleerd bedrag van 25 miljoen euro aan bijkomende middelen is in 2016 aan onderzoek en ontwikkeling toegewezen. De rest van de middelen is naar het bedrijfsleven in het algemeen gegaan, meer bepaald naar de kmo-groeisubsidie, naar de ondernemerschapsondersteuning en naar Screen Flanders. Dit impliceert in elk geval dat de overheidskredieten voor onderzoek en ontwikkeling in 2016 17 miljoen euro lager lagen. Dat staat in een advies van de SERV. (Opmerkingen van minister Philippe Muyters)
Minister, u vindt een advies van de SERV blijkbaar onzin. (Opmerkingen van minister Philippe Muyters)
Dat is niet wat de SERV heeft verklaard. Ik heb het letterlijk voorgelezen. U moet niet zenuwachtig worden. Als opstap naar onderzoek en ontwikkeling voor het bedrijfsleven zou 25 miljoen euro worden besteed om de bijdrage van 2 procent te leveren. (Opmerkingen van minister Philippe Muyters)
Er is effectief vastgesteld dat daar 17 miljoen euro minder aan is besteed. Dat geld is niet naar onderzoek en ontwikkeling gegaan, maar naar de ondernemerschapsondersteuning, naar de kmo-groeisubsidie en naar Screen Flanders.
Minister, u hebt nu in 195 miljoen euro aan bijkomende middelen voorzien. Ik vind dat dit geld effectief naar onderzoek en ontwikkeling moet gaan. Kunt u garanderen dat die 195 miljoen euro in de toekomst naar onderzoek en ontwikkeling zal gaan? Dit betekent dat u de andere elementen voor de bedrijven op een andere manier zult moeten ondersteunen. De vraag is of het geld dat voor onderzoek en ontwikkeling wordt geoormerkt effectief op die manier wordt gebruikt.
Voorzitter, ik zou voort willen gaan waar de heer Gryffroy is gestopt, namelijk met een oproep tot analyse. Ik heb begrip voor het standpunt dat een trend pas wordt waargenomen zodra er verschillende punten zijn. Waarom zouden we echter wachten?
Minister, als we tot het volgende punt wachten, zullen we vaststellen dat er al dan niet een trend is. Ik zou u, samen met uw partijgenoot, willen oproepen om eens een degelijke analyse te maken.
Ik ben het er wel niet mee eens dat dit een taak voor Agoria zou zijn. Innovatie is ruimer. Een sectorfederatie kan nuttige informatie leveren, maar de analyse zou breder moeten zijn. De analyse moet zich focussen op bedrijven, niet op innovatieve bedrijven. Ik heb hier al herhaaldelijk gesteld dat onderzoek en ontwikkeling in Vlaanderen bij een relatief beperkt aantal grote bedrijven geconcentreerd zit. U hebt er terecht voor gekozen op de kmo’s in te zetten. We zullen echter veel innovatieve kmo-projecten nodig hebben om de strategische beslissingen van een paar grote bedrijven op te vangen.
Het lijkt me nuttig met betrekking tot het jaar waarover het gaat, een grondige analyse te maken en eens na te kijken welke strategische beslissingen aan de basis liggen. We moeten diezelfde oefening ook maken met betrekking tot die andere groep van pijnpunten: de universiteiten. Als de intensiteit van de innovatie bij de bedrijven daalt, toont dezelfde meting ook aan dat dit ook bij de universiteiten gebeurt. De universiteiten dreigen te worden gesandwicht. Hun onderzoek wordt momenteel langs verschillende kanalen gefinancierd. Ze ontvangen niet enkel geld van de overheid, maar ook van het bedrijfsleven. Het spreekt voor zich dat de strategische beslissingen van de bedrijven niet enkel op het conto van die bedrijven verschijnen, maar evengoed bij de universiteiten dreigen te verschijnen.
Minister, ik raad u echt aan beide elementen terdege te analyseren. Dit lijkt me bij uitstek een taak waarmee de overheid en uw adviesraden aan de slag moeten gaan. Misschien moeten we een onderzoeksvraag formuleren zodat we de volgende reeks cijfers bij voorbaat in detail kunnen krijgen. Zo kunnen we nagaan wat de oorzaak is en liefst ook welke beleidsaanbevelingen daarbij horen.
Minister Muyters heeft het woord.
Er is hier veel gezegd, maar ik kan eigenlijk op alle vragen antwoorden. Sommige onderwerpen zijn in feite een aparte vraag om uitleg waard.
Mevrouw Christiaens, onderzoek en ontwikkeling op het bedrijfsniveau stond in feite een beetje onder druk. De bedrijven die zelf innovatief werken en een aantal onderzoeks- en ontwikkelingsvragen stellen, vragen om ondersteuning. Die ondersteuning zat enigszins aan zijn limiet. Dankzij dit bedrag van 195 miljoen euro heb ik daar weer wat marge.
Wat de clusters betreft, moeten we het onderscheid maken tussen de bedrijvenclusters, waarvan er dertien zijn geselecteerd en een aantal ook niet zijn behouden, en de speerpuntclusters, waar we drie aanvragen hebben maar nog geen beslissing hebben genomen. Daar kunnen nog aanvragen bij komen, maar geen enkele van die drie eerste aanvragen valt af.
Mevrouw Brouwers, mevrouw Segers, wat de bedrijvenclusters betreft, wil ik ook op jullie vragen ingaan. Bepaalde bedrijvenclusters zijn uit de boot gevallen. We hebben op voorhand criteria opgesteld. Door middel van een expertiseverslag zijn de aanvragen op basis van de criteria beoordeeld. Uiteindelijk heeft het beslissingscomité van het Hermesfonds een oordeel geveld.
Indien een aanvraag niet positief is beoordeeld, neem ik die niet in aanmerking. Media is hier een voorbeeld van. Het expertiseverslag was negatief en bijgevolg heeft het beslissingscomité van het Hermesfonds dit niet goedgekeurd. Ik doe niet wat sommige anderen misschien wel zouden doen. Het is niet omdat media belangrijk is, dat ik de bedrijvencluster geld wil geven met de vraag hier iets nuttigs mee te doen. De bedrijven moeten projecten indienen die aan de criteria voldoen en die in de toekomst het verschil kunnen maken. Wat specifiek media betreft, zal verder overleg worden gevoerd. In de eerste ronde voor de bedrijvenclusters is dit niet behouden. Een aantal andere zijn evenmin behouden omdat de kwaliteit van het dossier niet volstond om het beslissingscomité van het Hermesfonds te overtuigen. Ik vind dat de juiste werkwijze. Ik wil niet stellen dat media voldoende belangrijk is om, ondanks het ontbreken van een goed project, toch al centen te krijgen. Dat doe ik, voor alle duidelijkheid, niet.
Mijnheer Gryffroy, mijnheer Van Malderen, wat de verdere analyse betreft, wil ik toch iets verduidelijken. Eigenlijk voert ECOOM tweejaarlijks een grondige analyse uit. Het andere jaar gaat het om een algemene analyse.
De beoordeling van het beleid in 2014 heeft eigenlijk geen betrekking op mijn beleid. Het gaat om het beleid van mijn voorganger. Het gaat dan zelfs om heel 2014, want wie in juni van een jaar minister wordt, zal de tendens gedurende de rest van dat jaar niet meer kunnen veranderen.
In 2014 is een algemene analyse uitgevoerd. De detailanalyse voor 2015 is al bezig. Ik moet geen onderzoek vragen. Misschien heb ik dat in mijn antwoord onduidelijk verwoord, maar de grondige analyse is al bezig. Die analyse zal waarschijnlijk tot conclusies leiden die ik kan interpreteren. Dat is de werkwijze van ECOOM. Om de twee jaar is er een grondige analyse, en tijdens de andere jaren gaat het om een vrij algemene analyse.
Mijnheer Van Malderen, mijnheer Van Rompuy, als ik jullie vragen eenvoudig verwoord, willen jullie weten hoeveel geld naar het gericht en niet-gericht onderzoek en naar het fundamenteel en het toegepast onderzoek gaat. Die indeling is eigenlijk te ruw. De hogescholen werken samen met de kmo’s. De middelen van het Bijzonder Onderzoeksfonds (BOF) en van het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (FWO) zullen zeker stijgen. Er zijn, ook in het Vlaams regeerakkoord, veel meer categorieën opgenomen dan enkel het onderscheid tussen fundamenteel en toegepast onderzoek of tussen gericht en niet-gericht onderzoek.
We moeten dit als een geheel bekijken. Er zullen middelen worden besteed aan alle elementen die in het Vlaams regeerakkoord zijn opgenomen. De middelen van het BOF en het FWO zullen stijgen. We zullen de slaagkans voor jongeren die willen doctoreren, bij het FWO verhogen. De kwaliteit moet natuurlijk goed blijven, maar de slaagkans zal stijgen.
Mevrouw Turan, mijnheer Van Malderen, wat ik positief vind aan de nu gepubliceerde cijfers is de vaststelling dat het aantal bedrijven dat innovatief werkt, enorm is gestegen. Dit is van 49 procent in 2014 tot 57 procent in 2015 gestegen. Ik vind dat positief.
Mijnheer Van Malderen, ik ben het met u eens dat onderzoek en ontwikkeling nog steeds bij een aantal grote bedrijven is geconcentreerd. Die bedrijven kunnen het bedrag enorm beïnvloeden. Het is van belang voor Vlaanderen dat de kleinere bedrijven ook bezig zijn met onderzoek en ontwikkeling en met innovatie. Ik vind dit percentage dan ook belangrijk.
Mevrouw Turan, ik had eerst niet goed begrepen wat u bedoelde. In 2016 zal sowieso een groter bedrag aan onderzoek en ontwikkeling worden besteed dan in 2015. Het gaat om het grootste bedrag ooit. In 2017 zal een nog groter bedrag aan onderzoek en ontwikkeling worden besteed.
We mogen echter niet vergeten dat de middelen aan onderzoek en ontwikkeling en aan de ondersteuning van het bedrijfsleven zijn toegekend. In 2015 heb ik op dat vlak een aantal problemen gehad. Ik heb de middelen in dat pakket toen ook ingezet. Wat de begroting voor 2017 betreft, heb ik een inschatting van de verdeling gemaakt. Momenteel is mijn inschatting dat ik minder dan 10 miljoen euro op een totaalbedrag van 195 miljoen euro voor de bedrijfsondersteuning zal moeten gebruiken. Dat is de situatie. Dat was uw vraag. Volgens de inschatting die ik nu heb gemaakt, zal het om minder dan 10 miljoen euro gaan.
De heer Gryffroy heeft het woord.
Mijnheer Van Malderen, er is wel degelijk een trend. ECOOM doet dit al vele jaren. Het is duidelijk dat er sinds 2006 sprake is van een stijgende lijn. Er is wel degelijk een serieuze trend.
Ik heb niet gezegd dat Agoria die analyse zou moeten uitvoeren. Ik heb enkel verklaard dat Agoria op basis van de gegevens van ECOOM een analyse maakt. We zullen nu zien wat de studie in verband met 2015 oplevert.
Mevrouw Brouwers, we kunnen op de 25e , de 23e , de 117e of de 1e plaats staan. We moeten altijd opletten wat in de teller en de noemer staat. Er wordt steeds over de Belgische export gesproken. Mijn eerste spontane reactie is dat we dit tussen de twee regio’s of de drie gewesten zouden moeten splitsen. Op het vlak van export en kwalitatieve export zou dat al een gigantisch verschil opleveren. Ik vind dat gevaarlijk. We kunnen met getallen smijten, maar er staat altijd een getal in de teller en in de noemer. De vraag is of steeds rekening wordt gehouden met dezelfde randparameters.
Als we naar de analyse van het expertisecentrum ECOOM kijken, kunnen we daar een trend uit afleiden. We mogen echter geen plaatsen in een rangorde uit de kranten plukken. Daar ben ik enigszins allergisch voor.
De heer Van Rompuy heeft het laatste woord.
Voorzitter, ik heb nooit het laatste woord, en nu ook niet.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.