Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over de procedure voor evaluatie- en functioneringsgesprekken voor onderwijspersoneelsleden
Vraag om uitleg over de evaluatie van het onderwijspersoneel
Verslag
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Minister, enkele maanden terug, op 14 april, gaf u aan dat u zeker bereid was om verbeteringen aan de evaluatieprocedure te bekijken en te bespreken. Er was hierover een heel uitgebreide gedachtewisseling naar aanleiding van het rapport van het Rekenhof, waarin al wat aanzetten waren gegeven. Het Rekenhof stelde toen onder andere dat we zouden kunnen nadenken over de uitbreiding van het aantal mogelijke evaluatoren of over meer differentiatie. Men opperde ook het idee om de evaluatiegesprekken enkel nog te verplichten voor beginnende en slecht functionerende personeelsleden, terwijl het voor de anderen gewoon nog functioneringsgesprekken zouden zijn. Er was dus een heel menu aan mogelijkheden om daar wat aan te verbeteren.
Op 29 augustus stond in de krant dat u bereid bent de ontslagprocedure te herzien. We hebben daar in de commissie al enkele keren over gedebatteerd.
Minister, hoe zult u concreet de ontslagprocedure herzien? Welke timing plant u daarvoor?
Welke voorstellen inzake uitbreiding van het aantal evaluatoren, meer differentiatie, enkel verplichte evaluaties voor beginnende en slecht functionerende leerkrachten, die aan bod kwamen tijdens de gedachtewisseling naar aanleiding van het rapport van het Rekenhof, zult u meenemen? Ik denk aan de coaching die meer gewicht moet krijgen dan de evaluatie op zich.
Mevrouw Celis heeft het woord.
Minister, constructieve functioneringsgesprekken vormen een vast onderdeel van een coherent en kwalitatief personeelsbeleid. Professioneel uitgevoerde evaluatiegesprekken kunnen namelijk een positief effect genereren op de persoonlijke en professionele ontwikkeling van het onderwijspersoneel, de tevredenheid op de werkvloer verhogen, de betrokkenheid binnen de schoolwerking verbeteren en een cultuur van gezonde en constructieve dialoog op de werkvloer tot stand brengen.
Sinds 2007 zijn ook scholen decretaal verplicht om personeelsleden om de vier jaar te evalueren. Enkele jaren geleden nam een OBPWO-onderzoek (onderwijskundig beleids- en praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek) deze evaluatiepraktijk onder de loep. Eerder dit jaar publiceerde ook het Rekenhof een analyse van de manier waarop de evaluatieprocedure wordt toegepast in het onderwijs. Beide analyses bewijzen het belang en het nut van een constructieve en professionele evaluatie in het onderwijs, maar legden ook enkele werkpunten bloot.
Zo ervaarden veel directeurs de huidige evaluatieprocedure als ingewikkeld en formalistisch. Verder bleek uit analyse dat veel directieleden tijdsgebrek ervaren om alle personeelsleden op tijd te evalueren en vrezen ze procedureslagen. Ook de koepels en het GO! hebben in een recente brief aan u gepleit om aan schoolbesturen de mogelijkheid te bieden om een degelijk HR-beleid uit te werken, waarbij de focus ligt op het opvolgen en coachen, eerder dan op formele evaluatieprocedures. Ze verwezen hierbij ook naar het rapport van het Rekenhof, waarin de vraag gesteld werd of een formele evaluatieprocedure voor elk personeelslid echt nodig is.
In een vraag om uitleg gaf u aan dat de evaluatieprocedure geen onderwerp uitmaakte van het loopbaandebat, maar dat er met de sociale partners wel parallelle gesprekken kunnen worden gevoerd over een vereenvoudiging van de procedure.
Kunt u aangeven of er reeds gesprekken zijn opgestart met de partners over een optimalisatie of vereenvoudiging van de evaluatieprocedure in het onderwijs? Zo ja, welke partners worden er in het gesprek betrokken? Welke elementen uit de evaluatieprocedure zijn voorwerp voor een aanpassing of vereenvoudiging? Zijn er reeds resultaten geboekt of afspraken gemaakt?
U gaf in Het Nieuwsblad aan “dat directies nog te weinig gebruik maken van de evaluatieprocedures”. Zult u stappen ondernemen om directies hierin te begeleiden? Zo ja, op welke manier wenst u dit te realiseren?
De heer De Meyer heeft het woord.
Voorzitter, minister, dames en heren, ik laat de inleidende zinnen van mijn schriftelijke voorbereiding achterwege.
Er was reeds een eerste evaluatie van het systeem van de evaluatie zelf in een onderzoek van de Gentse universiteit onder leiding van professor Geert Devos. Reeds toen al bleek dat de grondig onderhandelde procedures niet overal gevolgd werden. Uit het onderzoek bleek onder meer dat slechts een minderheid van de personeelsleden een individuele functiebeschrijving had gekregen, en dat is de start van de procedure.
Later stelde het Rekenhof hetzelfde vast: ontslagen leerkrachten halen in beroep vaak gelijk door procedurefouten. Het gaat dan meestal niet om een verkeerd geplaatste punt of komma, maar over het ontbreken van die functiebeschrijvingen.
De procedure rond functiebeschrijving en evaluatie is tot stand gekomen in grondig overleg met de sociale partners, en de verschillende stappen in de procedure werden strikt beregeld. Dat is wellicht ook logisch, want het gaat om een procedure om iemand te ontslaan die men eerst vast benoemd heeft.
Minister, is het nodig om de evaluatieprocedure aan te passen? Op welke manier ziet u mogelijkheden om de evaluatieprocedure te versoepelen? Hoe worden de sociale partners daarbij betrokken?
Blijven benoemingen “tegenstelbaar aan de overheid” of is het de bedoeling om nog meer verantwoordelijkheid te leggen bij de lokale schoolbesturen? Zal de evaluatieprocedure deel blijven uitmaken van het loopbaanpact of wordt dit afzonderlijk onderhandeld?
Minister Crevits heeft het woord.
Bij de bespreking van dit bijzonder interessante auditrapport van het Rekenhof over de decreten Rechtspositie heb ik inderdaad aangegeven dat ik met de sociale partners in gesprek wil treden met betrekking tot de evaluatieprocedure. Het Rekenhof formuleert een aantal aanbevelingen, en stelt dat het wenselijk is om te onderzoeken of evaluaties gedifferentieerd kunnen worden, met andere woorden alleen kunnen worden verplicht voor personeelsleden met een tijdelijke aanstelling en voor minder goed presterenden, en of de eerste evaluator niet uit een ruimere groep van personeelsleden afkomstig kan zijn. Dit zijn de punten die ik met de sociale partners zal bespreken. Het ene is al evidenter dan het andere. Dat zal dit werkjaar gebeuren.
De sociale partners, dat zijn de vertegenwoordigers van de werkgevers – de koepels en het GO! – en de vakorganisaties. Dat is belangrijk, omdat de huidige principes werden vastgelegd en afgesproken in een collectieve arbeidsovereenkomst, cao VIII. De elementen zullen gebaseerd zijn op de aanbevelingen van het Rekenhof.
De begeleiding van schoolbesturen en schooldirecties bij de toepassing van functioneringsgesprekken en evaluaties is een opdracht van de onderwijsverstrekkers zelf, de koepels en het gemeenschapsonderwijs. Mevrouw Celis, ik vind ook dat deze verantwoordelijkheid echt daar gesitueerd is en dat men zijn verantwoordelijkheid moet nemen.
In de startnota over het loopbaanpact van de Vlaamse Regering is een herziening van de evaluatieprocedure niet opgenomen. Ondertussen hebben de werkgevers, het GO! en de verenigingen van de inrichtende machten – het Katholiek Onderwijs Vlaanderen, de Onderwijskoepel van Steden en Gemeenten en het Provinciaal Onderwijs Vlaanderen – mij een gemeenschappelijk standpunt bezorgd ter voorbereiding van de tweede fase van het loopbaandebat. In dit gemeenschappelijk standpunt vragen ze onder meer om ook de huidige evaluatieprocedure te bekijken.
Vorige dinsdag heb ik, zoals voorafgaandelijk gemeld, de sociale partners opnieuw gezien met de vraag om de tweede fase van de loopbaangesprekken opnieuw op te starten. Fase één waren de verloven, fase twee is het statuut van de leerkracht. De mening van de sociale partners over de plaats van de evaluatieprocedure was nog een beetje verdeeld, alsook of het opportuun is om dat samen met het loopbaandebat te doen. Men wil de kar niet te vol laden. In de startnota die we hebben afgesproken, zit ook een derde luik, over het beleidsvoerend vermogen van scholen; het evaluatiebeleid maakt daar deel van uit.
Sowieso, het engagement moet worden aangegaan om de evaluatieprocedure te bespreken. Of dat nu wel of niet deel uitmaakt van de loopbaangesprekken is voor mij van ondergeschikt belang. Er zijn twee kanten aan de medaille: het Rekenhof maakt een aantal pertinente opmerkingen en er moet worden vereenvoudigd. Nog anderen stellen dat het ver gekomen is als de leerkracht zijn evaluator niet kent. Het ligt gevoelig, zowel bij werkgevers als werknemers. Gelet op het feit dat de wortels in cao VIII zitten, moet ik dit met hen weer opnemen en ik zal dat doen in de komende maanden.
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Ik kijk uit naar de volgende weken en de opvolging van het dossier. Ik hoop dat er duidelijkheid komt.
Nog een paar klemtonen. Ik kom terug bij de directies, dat is een beetje een stokpaardje, maar dat is niet erg. Ze zitten vaak krap qua tijd. Ik vind de coaching erg belangrijk, net als de collega’s. Evalueren wordt door leerkrachten nogal eens negatief bekeken, maar het kan ook positief zijn. Ze worden nogal vlug eens bang van een evaluatie. De coaching is zowel voor nieuwe als oudere leerkrachten – misschien geraken ze wat uitgeblust en willen ze eens een andere taak – van groot belang. Via coaching kan men samen zoeken naar een takenpakket dat beter aansluit bij de motivatie.
Ik heb dit in mijn school meegemaakt. Er was een leerkracht die al jarenlang lesgaf in de tweede graad, die het niet meer zag zitten, die ziek werd en plots de uitdaging kreeg om twaalf uur lo te geven. Ze heeft zich daarvoor bijgeschoold en het werd een nieuwe leerkracht.
Ik wil maar zeggen: het is de taak van de directeur om coaching te doen. De directie zelf moet daar ook in ondersteund worden. Het is een serieuze verantwoordelijkheid, en dan heb ik het nog niet eens over een negatieve evaluatie. Zelfs bij een positieve evaluatie, voor de coaching van ‘nieuwe’ leerkrachten moet de directie een opleiding hebben. Dat ontbreekt er soms wel eens aan. Ze zijn soms te veel bezig met het pedagogische aspect en hebben te weinig tijd of aandacht voor de leerkrachten. Dat is nochtans een belangrijke, zo niet de belangrijkste taak om de school te doen draaien. Het hangt allemaal aan elkaar, de directeur heeft de instrumenten, maar we moeten daar eens bij stilstaan en bekijken op welke manier we dat het best kunnen doen.
Er is nog altijd de schrik om een fout te maken. Ik ben het met u eens, minister. Wie teruggefloten wordt inzake een negatieve evaluatieprocedure omdat de leerkracht de eerste evaluator niet kent, dat is wel een fout van de directie. Daar moet de directeur echt zijn verantwoordelijkheid nemen, hij moet meedelen wie de eerste en wie de tweede evaluator is.
Er zijn scholengroepen die iedereen dezelfde functiebeschrijving geven. Dat is goed zolang er geen problemen zijn. Vanaf het moment dat er een negatieve evaluatie is, komt men wel in de problemen. Het is een zeer delicaat debat, maar het moet wel worden gevoerd, vooral om ervoor zorgen dat we geen ongelukken hebben met de procedure als er een procedure wordt gestart. Bovendien moeten de leerkrachten op een ordentelijke manier worden gecoacht. De directies, die ook al overbevraagd worden, moeten goed worden ondersteund.
Mevrouw Celis heeft het woord.
Ik kan u daarin alleen maar ondersteunen, mijnheer Vandenberghe. De evaluatieprocedure moet een positief en constructief verhaal zijn. Ik wil ook nog eens benadrukken dat directies echt wel vragende partij zijn om de juiste tools in handen te krijgen: niet alleen de kennis, ook de instrumenten zijn nodig.
De uitkomst van de beroepsprocedures levert volgende cijfers op: in 35 van de 37 zaken in beroep wordt de directie wegens vormfouten in het ongelijk gesteld. Dat is een situatie waar niemand zich comfortabel bij voelt, de directies zeker niet maar ook de leerkrachten niet, want die moeten natuurlijk wel terug naar die leraarskamer, ook al hebben ze gelijk gekregen. Dat moet een bijzonder ongemakkelijk gevoel geven. Ik kan me voorstellen wat dat op de werkvloer teweegbrengt.
Maar, minister, ik heb uit uw antwoord begrepen dat er een enorme bereidheid is om met de nodige partners naar een coherent verhaal te gaan, om die evaluatie toch op het goede spoor te krijgen, en daar ben ik heel tevreden over.
De heer De Meyer heeft het woord.
Voor de hygiëne van het debat suggereer ik dat we vragen en antwoorden betreffende het loopbaanpact bij mijn volgende vraag om uitleg behandelen.
Minister, uw antwoord is geruststellend. Het krantenartikel van 29 augustus heeft voor enige onrust gezorgd. We weten allemaal dat evaluatie belangrijk is, dat het moet gebeuren in een duidelijk juridisch kader, en dat de functiebeschrijvingen vandaag voor bijkomende onrust zorgen bij sommige beroepen. Wanneer gaat men in beroep tegen een evaluatie? Natuurlijk bij een negatieve evaluatie. Als er bepaalde vormvereisten niet voldaan zijn, loopt men natuurlijk het risico op een procedure.
We hebben alle drie een duidelijk pleidooi gehouden voor juridische zekerheid.
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, ik wil nog eens verwijzen naar ons debat van 14 april over nagenoeg hetzelfde. Ik vermeld opnieuw de cijfers van de afgelopen 5 jaar: 11 van de 66 dossiers zijn gevolgd, 33 van de beroepen zijn vernietigd, 3 waren zonder voorwerp, 11 zijn bevestigd, in 19 gevallen werd er afstand gedaan van het beroep. Van de 33 die werden vernietigd, was dat 22 keer door procedurefouten. Dat zijn de cijfers die ik heb verzameld naar aanleiding van schriftelijke vragen en dergelijke.
Ik wil inzake de kwestie van de functiebeschrijvingen en de evaluaties nog eens dezelfde suggestie doen. Is het niet mogelijk om bepaalde leerkrachten van meer nabij te volgen dan andere? Ik verklaar me nader. In elke school kent men zijn pappenheimers. Ik heb zelf in een vrij grote school gewerkt, iedereen kent ze. Vraag aan alle leerkrachten welke tien leerkrachten er echt bovenuit steken – mensen die men benijdt en waar men van wil leren – en vraag naar de tien leerkrachten die het iedereen moeilijk maken, en men noemt bijna dezelfde tien namen.
Op dat vlak moeten we de directies faciliteren om hun aandacht te kunnen focussen op de leerkrachten die extra ondersteuning nodig hebben. Ik wil daarmee niet zeggen dat leerkrachten elkaar geen schouderklopje of steun kunnen geven. Er is echter tijdsgebrek. Ik heb er veel begrip voor dat de mensen zeggen: ik kan niet iedereen steunen, dus steun ik niemand. Dat vind ik echt geen goed gegeven.
Ik raad iedereen aan om het verslag van die commissievergadering nog eens te lezen, ook u, minister, en uw kabinet. Er staan nog goede suggesties in van mij en van anderen.
Ik ben blij dat ik de heer Vandenberghe heb gehoord en dat hij dat zelf heeft toegepast, vind ik fantastisch. Een leerkracht die niet goed meer draaide, werd bijgeschoold en omgevormd tot een bijzondere leermeester met een apart statuut. Ik ben daar grote voorstander van.
Collega’s, we moeten elkaar eens diep in de ogen kijken inzake dko en volwassenenonderwijs. Berdien Stenberg is ooit een dwarsfluitspeelster geweest en toen hebben we heel veel leerkrachten dwarsfluit vast benoemd. Vandaag is dwarsfluit niet meer zo populair, trompet en trombone zijn veel populairder. We kunnen die leerkracht dwarsfluit niet vragen om zijn instrument anders vast te houden en elders inzetten. Zo werkt het niet. Binnen onderwijs zullen we inderdaad moeten gaan naar herscholing, bijscholing en omvorming, ook om leerkrachten zelf de kans te geven om te groeien en om het in het kader van langer werken interessanter te maken voor hen zelf. Dat geldt dan niet zozeer voor evaluatie maar wel voor functionering.
Als we dit debat voortzetten, moeten we alle suggesties meenemen.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
We mogen niet in herhaling vallen. Minister, het is belangrijk om stappen te zetten inzake het loopbaanpact en samen met de inrichtende macht en de koepels te kunnen gaan naar een betere aanpak op dat vlak, zodat scholen niet alleen kunnen genieten van goede pedagogische leiding, maar ook van goed people management. Idealiter moet elke leerkracht kunnen rekenen op een goede ondersteuning van een people manager. Zo iemand, die weet waarmee je bezig bent, kan bijsturen indien nodig en af en toe aanmoedigen. In tal van sectoren en beroepen kan je feedback krijgen over je werk, niet enkel van de leerlingen, maar ook van wie verantwoordelijk is voor de instelling. De rol van een directeur als coach is heel belangrijk.
Ook al moet er, zoals collega Daniëls zegt, een zekere focus zijn op de problemen, veeleer dan op de mensen waarmee er geen problemen zijn. Wanneer zo’n directeur dan een probleem bij een personeelslid vaststelt, zou het niet zo moeilijk mogen zijn om dat op te lossen. Als de directeur in kwestie al verschillende paden bewandeld heeft, mag de procedure absoluut niet meer zo omslachtig zijn dat het de directeur onmogelijk gemaakt wordt om in te grijpen. Het Rekenhof heeft ons ook al duidelijk gemaakt dat we werk moeten maken van een eenvoudigere rechtspositie en van meer transparantie op dat punt. Het zal niet alleen een hulp zijn voor directeurs maar ook voor de leerkrachten zelf.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega De Meyer is in goede vorm vandaag, vind ik, net als de andere commissieleden.
De heer De Meyer heeft het woord.
Ik heb geleerd dat je je collega’s niet alleen diep in de ogen moet kijken, maar dat je ook goed moet luisteren naar je collega’s.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.