Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
De heer Bertels heeft het woord.
Minister, het is de bedoeling om een serene vraag te stellen, niet om de onrust de hoogte in te jagen. Maar er zijn wel wat vragen in de omgeving Mol-Dessel – collega Van Dijck zal dat ongetwijfeld kunnen bevestigen – naar aanleiding van een studie uit 2012 die nu bekend geraakt is in de media, na de publicatie in een wetenschappelijk tijdschrift. De studie onderzocht de frequentie van leukemie bij kinderen in de periode 2002-2008 in de buurt van kerncentrales. Het gaat over kinderen, en dan zijn ouders natuurlijk meteen op hun qui-vive, en terecht. Daarom moeten we daar ook enige aandacht aan spenderen en proberen om geruststellende antwoorden te geven.
Het geruststellende nieuws was dat uit de studie blijkt dat er niet significant meer gevallen van leukemie zijn rond de kernsites in Doel, Tihange, Fleurus en Chooz. Er zijn wel onrustwekkende cijfers aangaande de omgeving Mol-Dessel, waar kernafval opgeslagen wordt. De onderzoekers spreken daar van een statistisch significant cijfer bij kinderen wonende op minder dan 5 en 15 kilometer afstand tot de site. Afhankelijk van de afstand zijn er een derde meer tot dubbel zo veel gevallen van leukemie. De onderzoekers zijn echter voorzichtig met hun conclusie, ook omdat het aantal gevallen in absolute cijfers beperkt is en toeval niet meteen uit te sluiten valt. Leukemie kan bijvoorbeeld soms ook genetisch bepaald zijn. Aan de andere kant verwerkte de studie toch de gegevens van zes jaar onderzoek, wat de kans op eenmalige uitschieters drastisch zou moeten verkleinen. Bovendien heeft eerder onderzoek uit het buitenland er ook op gewezen dat er een verhoogd risico op leukemie in de omgeving van kernsites en kernafvalsites zou kunnen zijn.
De vraag rijst dan ook naar onderzoek ter opvolging van die bevindingen – dat onderzoek is trouwens al aan de gang – en naar eventuele beleidsmaatregelen. De site wordt immers al sinds haar oprichting gemonitord en alle voorgaande onderzoeken gaven geen redenen om een kwalijke impact op de volksgezondheid te veronderstellen. Maar zoals uw collega Wivina Demeester-De Meyer al verklaarde, dienen we in deze materie het voorzichtigheidsprincipe te hanteren. Kernafval heeft een lange halveringstijd, en zelfs bij het moderne kernafval zal het nog ettelijke honderden jaren duren vooraleer het volledig afgebroken is.
Zonder afbreuk te doen aan het vele goede werk en de strikte veiligheidsvoorschriften die op de site worden nageleefd en ook goed worden gecontroleerd, dringt zich de vraag op, voornamelijk ten aanzien van de eerstelijnsgezondheidswerkers, of wij een boodschap moeten geven, en zo ja, welke, en of wij als Vlaanderen een gezondheidsadvies moeten geven aan de gezondheidswerkers en de omwonenden in de regio Mol-Dessel.
Minister, u hebt ongetwijfeld kennis kunnen nemen van het onderzoek waarvan sprake. U hebt daar waarschijnlijk zelf ook conclusies uit getrokken. Misschien hebt u ook conclusies kunnen trekken uit onderzoek dat later gevoerd is, in het kader van de vervolgstudies. Welke conclusies trekt u uit het onderzoek?
Minister, mijn tweede vraag is eigenlijk de belangrijkste. Vindt u het niet opportuun om op basis van uw bevoegdheid voor het beleid inzake preventieve gezondheidszorg of voor de eerstelijnsgezondheidswerkers op een voor de betrokkenen hopelijk geruststellende manier hierover te communiceren?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Voorzitter, het gepubliceerde artikel is me uiteraard bekend. Artikel 6, paragraaf 1, van de bijzondere wet tot hervorming van de instellingen van 8 augustus 1980 stelt dat de federale overheid bevoegd is voor de bescherming tegen ioniserende stralen. De Vlaamse overheid heeft bijgevolg geen bevoegdheden op dit domein. Hierdoor zijn noch ikzelf, noch de Vlaamse minister van Leefmilieu aan zet om de bevindingen in de studie verder te onderzoeken en hier beleidsconclusies uit te trekken.
Aangezien deze materie werkelijk helemaal tot de bevoegdheden van de federale overheid behoort, zal ik hier geen acties aan koppelen. Ik heb trouwens navraag gedaan bij de administratie. De ioniserende straling is een federale materie. De administratie is ervan overtuigd dat de Vlaamse overheid vroeger noch nu enige beleidsimpact heeft gehad. Er valt over die studie natuurlijk veel te zeggen, maar we zijn ter zake echt niet bevoegd.
De heer Bertels heeft het woord.
Minister, het klopt natuurlijk dat u niet bevoegd bent voor de gevolgen van de ioniserende straling. U bent echter wel bevoegd voor het gezondheidsbeleid. Dat is mijn insteek. Moeten we geen signaal geven aan de eerstelijnsgezondheidswerkers aan wie vragen worden gesteld? Kunnen we vanuit de Vlaamse overheid geen hopelijk geruststellend signaal geven? De Vlaamse overheid is immers bevoegd voor het algemeen preventief gezondheidsbeleid.
Het klopt dat u niet bevoegd bent voor de ioniserende straling. U bent bevoegd voor een globaler en ruimer Vlaams preventief gezondheidsbeleid. Ik wil hier geen polemiek voeren of onrust veroorzaken. Ik had in het licht van dat preventief gezondheidsbeleid echter wel een actie verwacht.
De heer Van Dijck heeft het woord.
Voorzitter, ik zou even wat duidelijkheid willen verschaffen. Het lijkt me logisch dat hierover vragen worden gesteld. Het antwoord van de minister is in mijn ogen ook logisch. Ik wil echter een bemerking maken. We moeten ermee opletten conclusies op basis van ziekte- en mortaliteitscijfers onmiddellijk aan een enkele industrie te koppelen. In deze regio is er niet enkel sprake van ioniserende straling. Daar zitten ook zware metalen, asbest en dergelijke. Het gaat om alles wat een mens, bij wijze van spreken, kan missen.
Ik wil het onderzoek en wat hiermee is gebeurd, ook even duiden. Er zijn vragen gesteld over de ongerustheid in de omgeving. Volgens mij is er geen ongerustheid in de omgeving. In 2012 is hierover immers al zeer veel duidelijkheid gecreëerd.
Ik wil even uitleggen wat er met de studie van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (WIV) is gebeurd. In een straal van 20 kilometer rond de nucleaire sites in België zijn tussen 2002 en 2008 bepaalde gegevens geanalyseerd. De algemene conclusie luidde dat er weinig tot geen verhoogde kankers als schildklierkanker of leukemie voorkwamen. Er was echter een uitzondering. Dat is de reden waarom ik het woord wilde nemen.
In een kleine straal van vijf kilometer rond de site van Mol-Dessel, meer bepaald in de gemeente Dessel, hebben zich gedurende de periode 2002-2008 drie gevallen van kinderleukemie voorgedaan. Dat is ook de reden waarom de heer Bertels zo bezorgd is om de opvolging hiervan en om de volksgezondheid in het algemeen.
In opvolging van de beslissing dat het afval van de categorie A in Dessel en in Mol kan worden geborgen, hebben we sinds kort met de Nationale Instelling voor Radioactief Afval en Verrijkte Splijtstoffen (NIRAS) een partnerschap gesloten om dit op te volgen. Sinds enkele jaren gebruiken we hiervoor de term ‘3xG’, wat staat voor ‘gezondheid, gemeenten en geboorten’. Op het vlak van gezondheid volgen we het doen en laten van 300 kinderen uit de gemeenten Mol, Dessel en Retie op. Dit lijkt me uniek. Volgens mij zijn er weinig plaatsen waar de lokale bevolking op een dergelijke wijze wordt gemonitord.
3xG wordt door het Provinciaal Instituut voor Hygiëne (PIH), de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO), de Universiteit Antwerpen en de Vrije Universiteit Brussel (VUB) begeleid. Toen ze in 2012 werden geconfronteerd met de cijfers waar het WIV in de studie naar verwijst, hebben de lokale overheden om een diepgaander onderzoek gevraagd. Voor de periode 2003-2013 is in een kleinere straal, met name in die gemeenten, een nieuwe analyse gemaakt.
De conclusie van die analyse was dat er geen sprake is van een verhoogd aantal kankers. Het moet duidelijk zijn dat elk kind er een te veel is, maar die drie kinderen zijn in het bredere tijdsperspectief uitgevlakt. Er zijn geen bijkomende gevallen meer geweest. Uit alle analyses blijkt dat we erg moeten oppassen. Als een kind dat in een straat met tien kinderen woont leukemie krijgt, zouden we kunnen stellen dat er in die straat driemaal meer kans op leukemie is. Dat is de titel die De Morgen heeft gebruikt. Ik vind het bedroevend hoe dit nieuws, na alle mogelijke duiding op basis van de lokale bevragingen, in de media is verschenen. Er is een artikel geschreven over vier jaar oude feiten met titels als 'Driemaal meer leukemie'. Indien een burger ’s morgens het bericht op zijn bord krijgt dat de kans op leukemie in zijn gemeente driemaal hoger ligt, is dat natuurlijk confronterend.
Minister, wat de opvolging betreft, neem ik u niets kwalijk. Dit dossier bevindt zich in de schoot van de Federale Regering. De samenwerking tussen de lokale autoriteiten en NIRAS moet hiervoor zorgen. De opvolging verloopt echter zeer adequaat. Indien de cijfers en de andere gegevens op onregelmatigheden zouden wijzen, zouden wij de eersten zijn om aan de bel trekken. Op dit ogenblik is dit duidelijk niet aan de orde.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
De minister heeft aangegeven geen verdere verklaringen te doen.
De heer Bertels heeft het woord.
Ik kan alleen maar bevestigen wat collega Van Dijck vertelt. Er is een goede lokale samenwerking, maar zoals hij zelf zegt: als mensen wakker worden met zulke sprekende krantenkoppen, dan ontstaat er ongerustheid en worden er vragen gesteld, niet alleen in de straat, maar ook in de ruimere omgeving. Ik had verwacht dat daar in het kader van een preventief gezondheidsbeleid een sluitende communicatie over zou worden gevoerd, om de onrust niet te laten groeien. Je krijgt dan immers rare vragen, zoals ‘Mogen de kinderen nog naar Dessel gaan?’ Dat is compleet buiten alle proportie, maar men moet wel op die vragen antwoorden.
Mijnheer Bertels, het radiumstort in Olen, dat is nog iets anders dan de berging in Dessel.
Ik ken de Bankloop.
Mijnheer Van Dijck, ik wil dit streekdebat niet beknotten, maar vraag aandacht voor het reglement, dat het slotwoord aan de heer Bertels geeft.
De vraag om uitleg is afgehandeld.