Verslag vergadering Commissie voor Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid
Verslag
De heer Vanderjeugd heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, tijdens het vorige werkjaar hebben we met de commissie Landbouw verschillende bedrijven bezocht die zich toeleggen op de zelfvermarkting van hun producten. Dat was een zeer interessant werkbezoek, waar heel wat collega’s bij aanwezig waren en waar we heel veel zaken bijgeleerd hebben. Zo hebben we geleerd dat het geen evidentie is om aan zelfvermarkting te doen. De landbouwers moeten beslissingen nemen in soms moeilijke periodes, aangezien het originele bedrijf dan soms in moeilijkheden zit. En dus moeten die beslissingen doordacht zijn en gepaard gaan met een realistisch businessplan. Ook de investeringen in de infrastructuur zijn niet gering. Het zijn grote sprongen die de landbouwers moeten durven te nemen. Boeren die de sprong wagen, kunnen investeringssteun vanuit het Vlaams Landbouwinvesteringsfonds (VLIF) dan ook zeer goed gebruiken.
Omgekeerd is overheidssteun voor investeringen met een economische meerwaarde ook verantwoord. Om die meerwaarde optimaal te kunnen realiseren, zijn dergelijke korteketenwinkels ook aangewezen op samenwerking met producenten van complementaire producten. Wie bijvoorbeeld roomijs produceert, zou het assortiment in zijn winkel kunnen aanvullen met kaas van een collega-melkveehouder.
Het probleem is evenwel dat de VLIF-voorwaarden nogal streng zijn voor het aandeel van niet zelf geproduceerde producten dat via de bedrijfswinkel mag worden verkocht. Landbouwers zijn dan ook vragende partij voor meer flexibiliteit in de regelgeving van het VLIF.
Minister, werd er bij de land- en tuinbouwers die aan zelfvermarkting en taakverbreding doen, reeds gevraagd op welke mogelijke problemen ze stoten om VLIF-steun te krijgen? Zo ja, wat waren de resultaten? Zo neen, zullen er nog dergelijke bevragingen georganiseerd worden? Waarom wordt in de VLIF-voorwaarden bepaald dat een bedrijfswinkel niet meer dan 25 procent producten die niet van het eigen bedrijf afkomstig zijn, mag hebben om een beroep te kunnen doen op investeringssteun vanuit het VLIF? Overweegt u om de voorwaarden te herbekijken in functie van de werkelijke toegevoegde waarde die kan worden gecreëerd?
Zal het VLIF sneller inspelen op innovatieve ideeën inzake de uitbouw van zelfvermarkting en korte keten? Zo ja, zult u overleg opstarten met de sector om de effectieve problemen uit de weg te ruimen, zodat ze toch een beroep kunnen doen op VLIF-steun?
Minister Schauvliege heeft het woord.
Zoals u weet, collega, hebben wij vaak overleg met de sector en vangen wij via diverse kanalen eventuele problemen op. Die worden ons kenbaar gemaakt, en wij zoeken dan ook naar oplossingen. We weten dat de problemen die landbouwers ondervinden bij het aanvragen van VLIF-steun voor investeringen gericht op de verwerking en verkoop van hoeveproducten, gelijkaardig zijn aan andere struikelblokken voor andere investeringsdossiers. Wat wel opvalt, is het grote aantal investeringsprojecten dat uiteindelijk niet uitgevoerd wordt. We hebben daar ook geen verklaring voor. We zijn gerust bereid om dat verder te bekijken. We hoeven daarom geen bevraging te doen, maar moeten wel eens kijken of we de redenen daarvoor te weten kunnen komen. Men heeft dus wel plannen en men doet een aanvraag, maar uiteindelijk blijkt het niet door te gaan. We moeten eens verder onderzoeken wat het probleem is, want bij de dossierbehandeling wordt dat niet ingevuld. Men heeft daar dus geen zicht op. Dat moet dan ook beter bekeken worden.
De 25 procentregel is ongeveer vijftien jaar geleden ingevoerd om in situaties waarbij de verwerking en vermarkting juridisch afgesplitst werd van het landbouwbedrijf, toch steun te kunnen verlenen. Door die voorwaarde werd de band tussen het landbouwbedrijf en het handelsbedrijf verzekerd. De juridische splitsing is in de huidige regelgeving niet meer toegelaten. Productie, verwerking en vermarkting moeten binnen dezelfde entiteit gebeuren. In de huidige regelgeving wordt dan ook nergens bepaald welke fractie van de verkoop afkomstig moet zijn van het eigen bedrijf. Bij de wijziging van de VLIF-regelgeving in 2014 is een nieuwe aanvaardbare vorm van diversificatie opgenomen, namelijk de verkoop van niet zelf geproduceerde, geteelde, gekweekte of artisanaal verwerkte hoeveproducten via de korte keten. Dat laat toe dat bijvoorbeeld ook producten van een collega-landbouwer rechtstreeks verkocht kunnen worden aan de consument. Je ziet dat ook meer en meer in bepaalde streken, dat men de streekproducten uit de omgeving aanbiedt.
De regelgeving bepaalt wel dat de verbrede activiteit in het geheel der bedrijfsactiviteiten geen hoofdzaak mag worden. Dat is logisch. Het is een nevenactiviteit in het bedrijf.
Naast de maatregelen waarmee we steun aan de gangbare investeringen verlenen, is er tevens een steunmaatregel voor innovaties in de landbouw. In dat licht wordt jaarlijks een oproep gelanceerd voor de indiening van steunaanvragen voor innovatieve projecten. Naar aanleiding van die oproep is in de loop van het afgelopen voorjaar een innovatief project inzake zelfvermarkting voor steun geselecteerd. Het betreft een onbemande hoevewinkel. In de mate dat dit project succes heeft, kan het later aan de lijst van subsidieerbare investeringen worden toegevoegd.
Er bestaan heel wat overlegstructuren. Op die manier detecteren we constant knelpunten. We kijken na of we bepaalde proefprojecten kunnen detecteren en hierop kunnen inspelen.
De heer Vanderjeugd heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Het is een goede zaak dat u zult nagaan waarom bepaalde dossiers niet worden voortgezet. Misschien scheelt er iets met het VLIF. Dit is een aanleiding om de zaak verder op te volgen en na te gaan wat de oorzaak is.
Het is natuurlijk niet de bedoeling dat die landbouwbedrijven kleine supermarkten worden waar slechts een beperkt aandeel aan eigen producten wordt verkocht. In het licht van de korte keten kan het positief zijn dat landbouwers elkaar helpen en hun assortimenten onder elkaar verdelen. We moeten op dat vlak verder evolueren. Dat is ook de reden waarom ik deze vraag om uitleg heb gesteld. Volgens mij zullen en moeten we dit in deze commissie blijven opvolgen.
De heer Engelbosch heeft het woord.
Voorzitter, ik ben zeer blij met de vraag om uitleg van de heer Vanderjeugd. Enkele maanden geleden hebben we geprobeerd een debat over een eventuele evaluatie van het VLIF te voeren. We wilden kijken waar de knelpunten zich bevinden. Er kwam toen een redelijke tegenstand vanuit zowat alle partijen. Ik druk me voorzichtig uit. Dit bewijst dat de geesten toch rijpen. Sommigen beginnen in te zien dat we hier en daar eens moeten nakijken waar er knelpunten zijn. We moeten zonder taboes nagaan of een bijsturing in de toekomst nodig zou kunnen zijn.
De heer Caron heeft het woord.
Voorzitter, met betrekking tot dit punt supporter ik voor de minister en voor de heer Vanderjeugd. Het is zinvol dat we op een innovatieve wijze kunnen nadenken over manieren waarop de korte keten rendabel kan zijn.
Ik steun ook de gedachte van de heer Engelbosch dat het VLIF nog wel eens een beurt mag krijgen en mag worden geëvalueerd. We moeten vooral innovatieve initiatieven kunnen ondersteunen. Misschien zullen we hierover later nog een discussie ten gronde kunnen voeren.
Minister, ik zou er evenwel voor willen pleiten de regels niet te strikt te maken. Er is discussie over de vraag hoeveel percent van het aanbod uit de eigen hoeveproductie afkomstig moet zijn. Een andere vraag is waar de grens tussen een hoeveactiviteit en een handelsactiviteit ligt.
U maakt, bij wijze van spreken, strengere regels voor landbouwers die willen vermarkten dan andere ministers regels maken met betrekking tot de prijsvorming in de supermarkten. Op dat vlak worden immers geen beslissingen in het voordeel van de landbouwsector of van de landbouwers zelf genomen.
Als het gaat om de eigen productie van verwante bedrijven die zich in elkaars omgeving bevinden en die elkaar versterken, moeten we hiervoor openstaan en dit maximaal mogelijk maken. Dat is wat ik bedoel. Ik wil hier niet in detail op de huidige regels ingaan. We moeten dit echter van nabij bekijken.
Ik veronderstel dat u het met me eens zult zijn dat we onze eigen landbouwsector die rechtstreeks wil verkopen en wil vermarkten niet mogen benadelen ten aanzien van de distributeurs en de grote ketens. Eerlijk gezegd, stellen we immers vast dat zij vaak slechte prijzen betalen voor de primaire producten die de landbouwers leveren.
De heer Dochy heeft het woord.
Voorzitter, ik stel spijtig genoeg vast dat de heren Engelbosch en Caron vooral de vraag om uitleg hebben gelezen en niet naar het antwoord hebben geluisterd.
Minister, het lijkt me belangrijk deze discussie zonder taboes te voeren. Dat is duidelijk. We moeten echter wel naar de regelgeving kijken. We moeten nagaan welke evolutie heeft plaatsgevonden sinds de aanpassing van de regelgeving die het diensthoofd tijdens de hoorzitting zeer goed heeft geschetst.
Het lijkt me belangrijk kansen te bieden. Een landelijke superette zonder verkoop van eigen hoeveproducten valt uiteraard niet onder deze reglementering. Aangezien we hier slechts over een beperkte tijdsspanne beschikken, stel ik het enigszins extreem.
Minister Schauvliege heeft het woord.
Gezien de korte tijdsspanne waarover we beschikken, zal ik het zeer kort houden. Ik wil toch meedelen dat er al bijsturingen zijn doorgevoerd. Ik heb dat in mijn antwoord vermeld. Zo is er onder meer de 25 procentregel. We hebben dat achterwege gelaten om de hoeveverkoop meer mogelijkheden te bieden. We hebben ook voorzien in de mogelijkheid de producten van omliggende landbouwbedrijven te verkopen.
Het VLIF staat niet stil. De regels worden voortdurend aangepast. De administratieve rompslomp heeft natuurlijk twee kanten. Aan de ene kant hoor ik dat er voldoende controle moet zijn en dat alles moet worden onderzocht. Aan de andere kant hoor ik dat er voldoende soepelheid moet zijn. We trachten een gulden middenweg te vinden. We moeten voldoende zicht op de aanwending van de middelen hebben en daar controle op kunnen uitoefenen. We moeten echter ook voldoende flexibiliteit bieden. Het is altijd een zoektocht naar een evenwicht.
De vraag om uitleg is afgehandeld.