Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Vraag om uitleg over ouderenmis(be)handeling
Verslag
De heer Persyn heeft het woord.
Minister, u hebt vorige week samen met de mensen van het Vlaams Ondersteuningscentrum voor Ouderenmis(be)handeling (VLOCO) de media gehaald met de publicatie van hun jaarrapport 2015. VLOCO is een expertisecentrum dat burgers en professionelen sensibiliseert en ondersteunt met hun vragen en bezorgdheden omtrent ouderenmis(be)handeling. Men probeert deze problematiek ook breed bespreekbaar te maken en vooral de problemen te voorkomen.
Volgens het jaarverslag van VLOCO werden in 2015 234 situaties gemeld. Als we een totaalbeeld willen krijgen van alle gevallen moeten we ook de andere kanalen bekijken. Er is de hulplijn 1712 die vorig jaar een tachtigtal meldingen binnen kreeg. Er is ook de Woonzorglijn die al in de plenaire zitting aan bod is gekomen. Samenvattend kunnen we stellen dat er ongeveer 350 meldingen zijn gebeurd, ongeveer 1 per dag dus. De taboesfeer waarin de problematiek zich hult, sterkt echter het vermoeden dat het er veel meer zijn en dat we maar het topje van de ijsberg zien.
In het jaarverslag lezen we enkele opmerkelijke vaststellingen. Zo is de pleger van dergelijk feit in 75 procent van de gevallen iemand uit de naaste familiale kring, zoals de partner, het kind of het schoonkind van het slachtoffer. Bovendien zijn de beweegredenen van de dader heel verschillend van aard: financiële perikelen, psychosociale problemen, verslaving en/of overbelasting.
Naar aanleiding van dit jaarrapport heb ik enkele vragen met betrekking tot de aanpak van ouderenmis(be)handeling in Vlaanderen. Hoe zult u, minister, in de toekomst de bekendheid van de hulplijn 1712 en het VLOCO verbeteren, opdat burgers en professionals meer gebruikmaken van deze instrumenten?
Ouderenmis(be)handeling is een problematiek waarmee vele Vlamingen vroeg of laat in contact komen. Toch heerst omtrent dit onderwerp een taboe in Vlaanderen. Hoe wilt u de Vlamingen sensibiliseren omtrent deze problematiek? Zult u werk maken van een breedschalige sensibiliseringscampagne zodat ouderen, maar ook hulpverleners gemakkelijker de weg vinden naar de juiste hulpverlening? Welke andere maatregelen zult u nemen om deze problematiek te bestrijden?
Mijn vraag dateert van vóór de goedkeuring van het Mantelzorgplan. Uit het jaarrapport blijkt dat een significant deel van de plegers mantelzorgers zijn die wegens overbelasting of gebrek aan inzicht en/of ondersteuning mee aan de basis liggen van ouderenmis(be)handeling. Welke maatregelen hebt u specifiek genomen voor mantelzorgers om deze problematiek het hoofd te bieden?
De heer Bertels heeft het woord.
Op dinsdag 28 juni en woensdag 29 juni konden we naar aanleiding van de voorstelling van het jaarverslag van het Vlaams Ondersteuningscentrum Ouderenmis(be)handeling lezen dat de mishandeling van senioren – bewust, onbewust of bewust niet handelen – nog steeds iets is waar we erg aandachtig voor moeten zijn.
Het aantal oproepen dat het Ondersteuningscentrum ontvangt, zit dan wel voor het vierde jaar op rij in een dalende lijn, maar het centrum schrijft dit zelf toe aan het toegenomen gebruik van de 1712-hulplijn. Een blik op de jaarverslagen van 1712 bevestigt dit. Het aantal oproepen dat zij ontvingen, steeg vorig jaar met een vijfde, en hoewel de overgrote meerderheid hiervan betrekking heeft op kinderen en jongeren, komen ook daar oproepen binnen aangaande ouderenmishandeling. Wanneer we de oproepen van beide centra samentellen, komen we tot 412 oproepen per jaar van ouderenmishandeling, wat niet zo veel minder is dan de cijfers van 2011, het jaar voorafgaand aan de oprichting van de hulplijn 1712. U merkt dat mijn cijfers enigszins verschillen van deze van de heer Persyn.
Twee aspecten van het jaarverslag verontrusten me: enerzijds de geografische spreiding van de oproepen en anderzijds de vraag die in de oproepen wordt gesteld. Oost-Vlaanderen is met 41 procent van de oproepen zeer sterk vertegenwoordigd, terwijl de grootste Vlaamse provincie, Antwerpen, slechts voor 13 procent van de oproepen verantwoordelijk is. In het merendeel van de gevallen wordt advies of informatie gevraagd en gegeven, in iets minder dan een op de vier gevallen beperkt de interactie zich tot een registratie van de oproep, en in een op de acht gevallen wordt naar een interventie gevraagd. Oost-Vlaanderen is opnieuw koploper in de vragen naar interventies.
Dit zijn vragen die het Ondersteuningscentrum zelf toeschrijft aan de aanwezigheid van een Steunpunt Ouderenmis(be)handeling. Concluderend lijkt het er met andere woorden op dat het beeld dat we uit Oost-Vlaanderen krijgen, de werkelijkheid het best benadert, terwijl er in de andere provincies sprake is van een onderrapportering en dus van veel gevallen van ouderenmishandeling die onder de radar blijven. Dat is een onrustwekkende constatatie, minister. Ik heb dan ook de volgende vragen voor u.
Beaamt u de analyses die het Vlaams Ondersteuningscentrum Ouderenmis(be)handeling maakt in zijn meest recente jaarverslag? Bent u, gezien de geografische spreiding van de oproepen, bereid tot het nemen van maatregelen die het Ondersteuningscentrum bekender maken in andere provincies en ertoe strekken dat ouderen die mishandeld worden of hulpverleners en naasten die vermoeden dat een oudere mishandeld wordt, weten waar ze terecht kunnen?
Ongeveer een op de acht meldingen bij het centrum heeft betrekking op ouderen die in een serviceflat of een woonzorgcentrum wonen. Welke maatregelen worden in die sector genomen om ouderenmishandeling te voorkomen en, indien vastgesteld, zo snel mogelijk op te volgen en in te grijpen?
Wat tot slot opvalt, minister, is dat in 54 procent van de gevallen de dader samenwoont met het slachtoffer van de mishandeling en dat er even veel kans is dat de partner de dader is dan dat samenwonende kinderen de plegers van de mishandeling zijn. Het topic van kinderen die hun ouders mishandelen, is recent ook nog in het nieuws gekomen. Zijn er specifieke initiatieven om die laatste groep te sensibiliseren betreffende ouderenmishandeling?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega’s, gezien het belang van deze materie zijn de medewerkers van het Vlaams Ondersteuningscentrum Ouderenmis(be)handeling, VLOCO, vorige week uitgenodigd op het kabinet om toelichting te geven bij hun jaarverslag. VLOCO biedt aan professionele hulpverleners en intermediairen de mogelijkheid om een casus al dan niet anoniem te melden en te bespreken. Met de oprichting van het meldpunt 1712 voor geweld, misbruik en kindermishandeling op 12 maart 2012 kunnen burgers bij dit nummer terecht bij alle vormen van zowel vermoeden als effectief geweld en misbruik. We hebben kennisgenomen van de gemaakte analyses van de gegevens, zowel op het vlak van meldingen, slachtoffer als pleger, en de geformuleerde aanbevelingen voor verbetering.
Voor de burger blijven we 1712 naar voren schuiven als telefoonnummer waar hij of zij terecht kan met elke vraag over geweld en misbruik. Hij of zij weet zich daarbij verzekerd van een vraagverheldering, wat moet leiden tot passende informatie en advies, waar mogelijk en nodig aangevuld met een verwijzing naar hulpverlening of justitie.
We onderschrijven het belang van aandacht voor specifieke doelgroepen en thema’s, zoals ouderenmishandeling, in de werking van 1712 en de campagnes die gericht zijn op sensibilisering met betrekking tot een bepaalde problematiek en de verdere bekendmaking van 1712. De keuze werd gemaakt om momenteel te focussen op een meer kindvriendelijke 1712. De lopende campagnes zijn dan ook gericht op geweld tegen kinderen en jongeren. VLOCO is lid van de 1712-stuurgroep en werkgroepen en zal de problematiek van de bekendheid van de hulplijn in het kader van ouderenmishandeling op dat overleg verder bespreken. We hebben met VLOCO ook al de afspraak gemaakt om het thema in het najaar opnieuw, samen met de administratie, verder te bespreken om verdere afspraken te maken. We willen meer concreet nagaan op welke manier we 1712 ook voor ouderen meer bekend en toegankelijk kunnen maken en welke acties we kunnen opzetten om mensen te sensibiliseren rond ouderenmishandeling. Die sensibilisering zal ook opgenomen worden in de nieuwe structuren die opgezet zullen worden in de zorgregio’s in het kader van de reorganisatie van de eerstelijnszorg in Vlaanderen.
In de aanpak van ouderenmishandeling is het ook belangrijk om te kijken naar de gehele veiligheidsketen, gaande van preventie tot repressie en nazorg. In de kadernota Integrale Veiligheid wordt vorm gegeven aan een horizontaal, integraal veiligheidsbeleid. In de kadernota werd een fiche uitgewerkt rond intrafamiliaal geweld, waarbij aandacht is voor de meest kwetsbare groepen, zoals ouderen. Veruit het grootste aantal oudermishandelingen vindt immers plaats in de familiale sfeer. We onderzoeken hoe we binnen de ketenaanpak, zoals we die verder uitwerken in het kader van intrafamiliaal geweld en kindermishandeling, ook ouderenmishandeling mee in rekening kunnen nemen en zo werk kunnen maken van een geïntegreerd slachtoffer- en daderbeleid inzake ouderenmishandeling. Daarvoor zullen we waarschijnlijk wel wat externe expertise nodig hebben en onderzoek moeten laten doen, om te kijken hoe de constructies die we nu operationeel maken in een korteketenaanpak, ook effectief de adequate antwoorden op deze problematiek zijn. VLOCO plant in samenwerking met de Universiteit Gent een inventarisatie van het aanbod inzake vervolgbegeleiding bij ouderenmishandeling.
In samenspraak met VLOCO gaan we na hoe we ouderenmisbehandeling zijn plaats kunnen geven binnen de lopende beleidsinitiatieven inzake de aanpak van misdrijven tegen personen, zoals onder meer geformuleerd in de kadernota Integrale Veiligheid en het nationaal actieplan gendergerelateerd geweld.
De ongelijke geografische spreiding van de oproepen heeft te maken met de verschillende provinciale organisaties van de interventies na melding en de historische aanwezigheid van VLOCO en het steunpunt ouderenmisbehandeling in de provincie Oost-Vlaanderen. In andere provincies is de interventie vervat in deelwerkingen van de centra algemeen welzijnswerk (CAW) rond partnergeweld of intrafamiliaal geweld. Ook diensten maatschappelijk werk van het ziekenfonds of de OCMW’s kunnen dit opnemen. Meldingen uit Brussel zijn zeer minimaal aangezien daar het Brussels Meldpunt Ouderenmis(be)handeling werkzaam is. Het ondersteuningscentrum merkt ook op dat meldingen toenemen uit regio’s waar men concrete acties had gevoerd rond dit thema zoals vormingen, voorstellingen van de werking, verspreiding van folders of aanwezigheid op beurzen.
Wanneer mantelzorg door onwetendheid, onkunde, onmacht of overbelasting omslaat in inadequate zorg of verkeerde behandeling, is er sprake van ontspoorde zorg. Dat gebeurt doorgaans niet moedwillig, maar sluipenderwijs. Het vorige week voorgestelde ontwerp Vlaams Mantelzorgplan ‘Nabije zorg in een warm Vlaanderen’ zet in op het erkennen, waarderen en ondersteunen van mantelzorgers. Voor de laagdrempelige ontsluiting van de beschikbare informatie die mantelzorgers aanbelangt, is de oprichting van een Vlaams centraal punt mantelzorg gepland. Het traject hiervoor starten we dit najaar op. De opzet van het geïntegreerd breed onthaal is het ontwikkelen van één lokaal aanspreekpunt en laagdrempelige toegang tot de informatie en geschikte ondersteuning voor alle welzijnsvragen, inbegrepen die van de mantelzorgers.
Dit wordt momenteel projectmatig uitgebouwd, samen met de diensten maatschappelijk werk van de mutualiteiten, OCMW’s en CAW’s. Een oproep is hiervoor gefinaliseerd. Negentien projecten hebben zich kandidaat gesteld en worden momenteel geëvalueerd. De projecten starten in september. De doelstelling is dat men naar de burgers toe werkt. Het zelf opzoeken van burgers binnen deze projecten is belangrijk voor een groot bereik, zeker naar de meest kwetsbaren.
Naast het verbeteren van de algemene informatievoorziening en de toegang tot advies en begeleiding zetten we ter ondersteuning van de draagkracht in op actief zorgzame buurten en op de groei van de reguliere thuiszorg. Voorbeelden hiervan zijn de projecten ‘Welzijn’ en ‘Stad en Dorp’ van Samenlevingsopbouw Vlaanderen, de Zorgproeftuin ONLINE buurten, de erkenningskalender voor woongelegenheden in de centra voor kortverblijf of het groeipad gezinszorg.
Het samenbrengen van lotgenoten, bijvoorbeeld in praatcafés dementie of ontmoetingsmomenten voor familieleden van mensen met psychiatrische problemen georganiseerd door Similes, helpt mantelzorgers om de situatie gemakkelijker te begrijpen en er beter mee om te gaan.
Psycho-educatie leert mantelzorgers en familieleden omgaan met ziekte, achteruitgang, psychische problemen of probleemgedrag en de impact hiervan. Een goed voorbeeld hiervan is het pakket ‘Dementie en nu’, ontwikkeld door de Alzheimer Liga Vlaanderen en het Expertisecentrum Dementie Vlaanderen. Dat pakket is ook online beschikbaar.
Het meldpunt 1712 en de bijhorende geplande sensibilisering is ook binnen deze context van belang. VLOCO heeft een risicotaxatie-instrument ontwikkeld voor hulpverleners. Dat instrument meet het risico op ouderenmishandeling. Het instrument is een korte en praktijkgerichte checklist die gebaseerd is op gekende signalen en risicofactoren van ouderenmishandeling. Er wordt rekening gehouden met signalen en risicofactoren die opgemerkt worden bij het slachtoffer, de pleger of de omgeving. Het instrument geeft een indicatie dat er in een gezin belastende factoren aanwezig zijn of zich zouden kunnen ontwikkelen. Indien er sprake is van ouderenmishandeling kan het instrument de hulpverlener helpen dit vlugger te detecteren en kan het in geval van twijfel een bevestiging van het vermoeden betekenen. VLOCO heeft hierover vorming opgezet en heeft een gebruiksvriendelijke onlineapplicatie ter beschikking.
We willen echt inzetten op de goede samenwerking tussen de mantelzorger en de professionele zorg. Dat kan natuurlijk door de mantelzorger te erkennen als een volwaardige partner enerzijds, maar ook door oog te hebben voor de zorgnoden van de mantelzorgers anderzijds. Overleg met onderwijs en de gezondheidsactoren wordt opgezet om dit onderwerp op te nemen in opleiding en vormingsprogramma’s en de mantelzorger zijn plaats te geven in het zorg- en ondersteuningsplan.
De definitie van wat onder ouderenmishandeling wordt gevat, is zeer breed omschreven. Het omvat diverse aspecten, zoals die van de fysieke en psychische integriteit, de rechten van de bewoner, het vermijden van financiële en materiële misbruiken. Die aspecten worden via de bestaande erkenningsnormen voor de woonzorgcentra en de serviceflats en groepen van assistentiewoningen gereguleerd. De naleving van de regelgeving omtrent de erkenningsvoorwaarden voor woonzorgcentra wordt gecontroleerd door de Zorginspectie.
De woonzorgcentra en serviceflats of groepen van assistentiewoningen zijn eveneens onderworpen aan het Kwaliteitsdecreet van 2003, alsook aan de sectorale minimale kwaliteitseisen. De minimale kwaliteitseisen situeren zich op het vlak van het respect voor privacy, waardigheid, autonomie, inspraak, keuzevrijheid, integratie, geborgenheid, klachtenrecht, informatie en rechten van de bewoner. Die minimale kwaliteitseisen maken eveneens onderdeel uit van de zorginspecties. Elke woonzorgvoorziening is verplicht een aantal minimale procedures aantoonbaar te maken aan de Zorginspectie, zoals de klachtenprocedure, de procedure met betrekking tot fixatie of het voorkomen van vallen.
Via het Vlaamse indicatorenproject dat in 2013 in alle Vlaamse woonzorgcentra startte en nog steeds verder wordt uitgerold, worden tevens een aantal indicatoren in de woonzorgcentra gemeten die belangrijk zijn in het kader van kwaliteitsvolle zorg en de opvolging ervan. Met betrekking tot de objectieve indicatoren denk ik bijvoorbeeld aan de indicatoren decubitus, valincidenten, medicijnincidenten en fysieke vrijheidsbeperking. Met betrekking tot de subjectieve indicatoren denk ik aan de items over veiligheid – bijvoorbeeld: wanneer ik onmiddellijk hulp nodig heb, kan ik die krijgen; ik voel mij veilig wanneer ik alleen ben –, welbevinden – ik krijg hier de zorg en dienstverlening die ik nodig heb –, respect en de reacties van het personeel bij vragen.
Zoals bekend, kunnen klachten of meldingen over onheuse bejegening steeds worden gemeld bij de Woonzorglijn, die dan eventueel informatie kan geven over waar men terechtkan of die de Zorginspectie inschakelt om de melding of klacht van naderbij te gaan onderzoeken. Bij vaststelling van ondermaatse zorg probeert het Agentschap voor Zorg en Gezondheid de voorziening bij te sturen via remediëringsplannen. Indien er geen verbetering wordt vastgesteld, wordt een negatieve procedure opgestart.
Het streven naar kwaliteitsverhoging van het leven en wonen in ouderenvoorzieningen heeft immers onherroepelijk tot gevolg dat effectief moet worden opgetreden tegen voorzieningen die volharden in ernstige tekorten. Dergelijke procedures, die gelukkig slechts sporadisch moeten worden opgestart, verlopen in nauwe samenwerking tussen de agentschappen Zorg en Gezondheid en Zorginspectie. Ook het lokale bestuur wordt tijdig en vooraf van de voorgenomen sluiting op de hoogte gesteld zodat maatregelen met het oog op de continuïteit van zorg kunnen worden genomen.
De heer Persyn heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw uitgebreid en genuanceerd antwoord. We kunnen vaststellen dat er heel wat instrumenten en mogelijkheden voorhanden zijn.
Wat mij wel stoort, is dat we heel erg uitgaan van het eigen initiatief van het slachtoffer of de direct betrokken personen. Uit de ervaring van mijn vroegere praktijk weet ik dat de schaamte die daarrond heerst en het taboe bij de betrokkenen zeer groot is. Mensen zullen dat zelden uit eigen beweging melden, en al zeker de daders niet.
We hebben een parallelle discussie gevoerd bij het melden van verontrustende situaties bij de jeugd. We moeten de instrumenten voor risicometing zoveel mogelijk integreren in de pakketten voor huisdokters, die eigenlijk familiedokters zijn en vaak verschillende personen in zo’n gezin jarenlang observeren. Zij weten bijvoorbeeld van financiële problemen of van een verslavingsproblematiek en staan vaak in het middelpunt van soms conflicterende belangen tussen cliënten.
Mijn voorstel is om het rijk aanbod dat er is, zoveel mogelijk gebruiksvriendelijk te maken en te integreren in al bestaande tools. We moeten er niet van uitgaan dat extra webtools zullen worden geraadpleegd. Voor veel mensen betekent dat altijd nog een extra stap. Mijn pleidooi is zeker geen kritiek, maar eerder een aanmoediging om zaken te faciliteren.
De heer Bertels heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord met betrekking tot activiteiten in welzijn. VLOCO levert effectief goed werk. Niemand betwist dat. Afgelopen woensdag, woensdag 15 juni 2016, was het Internationale Dag tegen Oudermis(be)handeling. Er is duidelijk nog heel veel nood aan sensibilisering en het wegnemen van schaamte.
Minister, de cijfers tonen aan dat we toch nog een maatschappelijk probleem hebben. U hebt het deels aangehaald: het kan gaan over lichamelijke mis(be)handeling, psychische mis(be)handeling, financieel en materieel misbruik, seksueel geweld, verwaarlozing, schending van de rechten, bijvoorbeeld het recht op privacy. Minister, op elk van die terreinen is er bijkomende actie nodig en moeten we werkzaam zijn.
Ik ben het met de heer Persyn eens dat we niet te veel mogen uitgaan van de actieve rol die het slachtoffer altijd zelf moet opnemen.
Minister, ik heb in mijn vraag verwezen naar het steunpunt in Oost-Vlaanderen. U hebt in uw antwoord zelf verwezen naar het meldpunt in Brussel. Het blijkt dat de steun- en meldpunten goed werken. Zeker in Oost-Vlaanderen is er een case-management waardoor er veel beter kan worden gewerkt dan in de andere provincies. Overweegt u om het steunpunt zoals in Oost-Vlaanderen uit te breiden naar de andere provincies, wat goed zou zijn in de strijd tegen oudermis(be)handeling?
Mevrouw Coppé heeft het woord.
Collega’s, ik had vooral de beleidsaanbevelingen op de laatste pagina van het verslag gelezen. Als ik het antwoord van de minister hoor, zijn ze als het ware allemaal al opgenomen. Verdere sensibilisering zal altijd noodzakelijk zijn; daarin volg ik de collega’s. De ouderen bevinden zich in een situatie van afhankelijkheid. Hij is afhankelijk van de mantelzorger of de hulpverlener om een goed leven te hebben. Mis(be)handeling zal, generatie na generatie, steeds om de hoek loeren en dus zal sensibilisering nodig blijven.
Minister, VLOCO schoof als een van de aanbevelingen sensibilisering van politionele en gerechtelijke diensten naar voren. Weet u hoeveel gerechtelijke procedures werden opgestart na het contacteren van de hulplijn 1712?
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Collega’s, uit eerder onderzoek weten we dat veel van die plegers mantelzorgers zijn. Vaak zijn het dochters of schoondochters omdat zij de mantelzorg op zich nemen of moeten nemen. Het is wel een uitdaging om iets te doen aan die overbelasting. Hiermee wordt nog maar eens aangetoond dat een goede omkadering van mantelzorg noodzakelijk is. We moeten zowel kijken naar het welzijn van de verzorgende als naar het welzijn van de mantelzorger.
We moeten ook bijzonder attent zijn voor de mishandeling van dementerenden in woonzorgcentra. Ze kunnen natuurlijk niet zeggen wat hun overkomt. Het is volgens mij een uiterst kwetsbare groep waar we zeker attent voor moeten zijn.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Wij hebben geen kennis van het aantal gerechtelijke opvolgingen van meldingen bij 1712 om de eenvoudige reden dat het vaak anonieme meldingen zijn. Wij kunnen niet checken wat de mensen die bellen, ermee doen. De laagdrempeligheid is natuurlijk ook de essentie van 1712. Mensen vertrouwen erop dat 1712 geen initiatieven neemt, tenzij in zeer acute en wel omschreven situaties. Er bestaan bij 1712 afspraken over wanneer zij een initiatief nemen, maar wij kunnen dus niet nagaan welke opvolging er wordt gegeven.
Oost-Vlaanderen heeft de expertise van een steunpunt. Het is eigenlijk de bedoeling dat die vandaaruit wordt verdeeld over de andere provincies. We gaan niet in alle provincies steunpunten oprichten. Integendeel, we proberen het aantal steunpunten te beperken omdat het niet de juiste manier is om een draagvlak te krijgen voor iets wat maatschappelijk breed geïntegreerd zou moeten zijn. Zij moeten die zaken helpen uitrollen. Zij hebben een aanbod van vorming. Het is de bedoeling dat VLOCO daarmee in andere provincies actief kan worden en dat de CAW’s die daar wel een opdracht rond hebben, er ook op worden aangesproken. We hebben met hen ook onderzocht hoe we er een nieuwe impuls aan kunnen geven omdat we merken dat waar er een aanbod is, het zijn effect ook niet mist. De vraag is dus hoe we het breder onder de aandacht kunnen brengen.
1712 heeft een kleine traditie opgebouwd om elk jaar een thematische campagne te organiseren voor een bepaalde doelgroep. VLOCO maakt deel uit van het begeleidingscomité van 1712. We hebben afgesproken om na te gaan wat mogelijk is voor een grotere sensibiliseringscampagne.
Hetzelfde geldt voor de vraag over politie en parket. Er zijn een aantal vehikels die operationeel worden rond de korteketenaanpak om risico’s van kwetsbaarheid te herkennen waar de integriteit van mensen in het gedrang komt. Het eerste wat we moeten doen, is nagaan of de expertise van oudermishandeling er voldoende kan worden ingebracht. We gaan er geen apart kader voor ontwikkelen omdat het gewoon zijn doel gaat voorbijschieten. We moeten wel nagaan of dat wat men strafrechtelijk kan kwalificeren als oudermishandeling – zo hebben we ook de oefening gemaakt voor kindermishandeling –, voldoende aanwezig is in de kadernota Integrale Veiligheid, in het nationaal actieplan gendergerelateerd geweld, in het Family Justice Center. Zit het er voldoende in? Moeten we politie en justitie ook rond dat aspect sensibiliseren omdat het ook in de korteketenaanpak een plaats moet kunnen krijgen? We waren het er met de mensen van VLOCO over eens dat dat de meest aangewezen aanpak is.
Ik ben het eens met wat de heer Persyn zegt. Hoe kan men ervoor zorgen dat in de unieke positie van de huisarts ook dit aspect wordt opgenomen zonder het te laten vertalen in een apart circuit want dat zal zijn doel voorbijschieten? Als we de actoren in de eerstelijn willen versterken, welke elementen moeten we dan meenemen? Naar mijn aanvoelen, zal het toch ook van de ICT en de digitale ondersteuning een en ander vragen. Het systeem zal op een intelligente manier een aantal zaken moeten oproepen bij diegene die als huisarts een aantal vragen stelt en vragen beantwoord krijgt.
De heer Persyn heeft het woord.
Minister, u hebt mijn slotrepliek al ondervangen. Ik wou inderdaad wijzen op het voordeel dat ICT-ondersteuning kan hebben zoals bijvoorbeeld een elektronisch patiëntenschriftje voor de verschillende zorgverleners waarbij we met alarmsignalen moeten werken. Een gewaarschuwd mens is er twee waard. Dat geldt ook voor de thuisverpleegkundige, voor de mensen van gezinszorg en zelfs voor de poetshulp. Het zijn mensen die vaak uren in het gezin of in de zorgsituatie aanwezig zijn en heel dicht bij de mensen staan, vaak dichter dan de huisarts.
De heer Bertels heeft het woord.
De integrale zorgbenadering vormt geen probleem. Ik onthoud voornamelijk uw bevestiging, minister, dat het steunpunt Oost-Vlaanderen expertise heeft. We moeten op zoek naar impulsen om die expertise uit te rollen over het Vlaamse landsgedeelte. Door de expertise is er een betere werking in Oost-Vlaanderen dan in de rest van Vlaanderen. Ik hoop dat we dat kunnen spreiden.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.