Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid
Verslag
De heer Annouri heeft het woord.
Voorzitter, minister, mevrouw Talpe had het net over een goede samenwerking met federale collega’s. Dit is in de geest daarvan. Naar aanleiding van zijn verblijf in Denemarken heeft uw partijgenoot, staatssecretaris voor Asiel en Migratie Francken, enkele opmerkelijke uitspraken gedaan op Radio 1 over de tewerkstelling van asielzoekers in Vlaanderen. Zo herhaalde hij diverse malen dat de tewerkstelling van die mensen dramatisch laag is en dat er extra inspanningen nodig zijn om hen aan het werk te krijgen. Volgens de staatssecretaris staan we voor een gigantische uitdaging en heeft de federale beslissing om asielzoekers die wachten op hun erkenning, na vier maanden een arbeidskaart toe te kennen, weinig tot geen effect gesorteerd.
Staatssecretaris Francken kondigde ook aan een werkgroep op te richten om zich te buigen over extra maatregelen om asielzoekers sneller aan de slag te krijgen. Hij klonk heel bezorgd en wil er zo snel mogelijk iets aan doen. Opvallend is wel dat hij zich daarmee begeeft op uw domein, namelijk het Vlaamse arbeidsmarktbeleid ten aanzien van asielzoekers.
Minister, wat is uw reactie op de uitspraken van uw federale collega over uw bevoegdheden?
Hoeveel asielzoekers die na 4 maanden een arbeidskaart hebben gekregen, zijn op dit moment ingeschreven bij de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB)? Hoeveel van deze mensen zijn ook effectief tewerkgesteld?
Asielzoekers dragen een multiple problematiek met zich mee. Hoe gaat VDAB daarmee om? Worden deze mensen op een aangepaste manier begeleid naar werk? Op welke manier gebeurt dat?
Gezien de specifieke problematiek van asielzoekers – velen dragen trauma’s met zich mee – is het draagvlak bij werkgevers om deze mensen aan te werven wellicht niet groot. Hebt u daar zicht op? Op welke manier activeert u bedrijven om asielzoekers die nog geen permanent statuut hebben en bijgevolg in de wachtkamer zitten, te werk te stellen? Is voorzien in bijkomende acties? Op welke problemen stoten werkgevers bij de aanwerving van asielzoekers?
Bent u ervan op de hoogte dat staatsecretaris Francken een werkgroep zal oprichten om zich te buigen over het Vlaamse arbeidsmarktbeleid ten aanzien van asielzoekers? Bent u hierbij betrokken? Wat is de timing voor deze werkgroep? Wat is de insteek van deze werkgroep en op welke manier zult u aan de slag gaan met de resultaten die hieruit voortkomen?
Minister Muyters heeft het woord.
Zoals staatssecretaris Francken opmerkte op Radio 1, klopt het dat er extra inspanningen vereist zijn om deze doelgroep van vluchtelingen en asielzoekers aan het werk te krijgen. Deze bijkomende inspanningen worden geleverd en zijn al zichtbaar op het terrein. Wij hanteren het richtinggevend principe ‘Integratie via Werk’. VDAB gaat uit van 10.000 extra werkzoekenden en verwacht dat deze, gezien de duurtijd van de asielprocedure, gespreid over 2016 en 2017 zullen worden.
Sinds april 2016 merkt VDAB een verhoogde instroom van Irakezen, Afghanen en Syriërs. VDAB heeft 35 extra bemiddelaars aangeworven om snelle en duurzame trajecten naar werk vorm te geven. Aangepaste screening gericht op snelle activering naar werk en de daartoe behorende bemiddelingsacties alsook versterkt inzetten op werkplekleren met taalondersteuning, staan daarbij voorop. Dat is heel belangrijk aangezien die mensen absoluut geen Nederlands kennen.
Aanvullend wordt er in partnerschap gewerkt met middelen van het Europees Sociaal Fonds (ESF) en met middelen uit het Europees Fonds voor Asiel, Migratie en Integratie (AMIF). Ook wordt prioritair ingezet op een gecoördineerde en gestructureerde aanpak in afstemming met onder meer het beleidsdomein Integratie en Inburgering, Onderwijs, de lokale besturen en de OCMW’s. Het is duidelijk dat VDAB deze problematiek in partnerschap moet aanpakken.
Asielzoekers zijn niet verplicht om zich in te schrijven bij VDAB. De instroom en mobilisering naar VDAB gebeuren via de asielcentra en nadien via het onthaalbureau inburgering. Een goede toeleiding is dan ook nodig. Het spreekt voor zich dat de activering van deze asielzoekers die veeleer laaggeschoold zijn en de Nederlandse taal niet machtig zijn, enige tijd zal duren.
Door de beslissing op federaal niveau om asielzoekers die wachten op hun erkenning na 4 in plaats van na 6 maanden een arbeidskaart C toe te kennen, zien we sinds begin 2016, gemiddeld 4 maanden na de verhoogde instroom, een substantiële stijging van het aantal afgeleverd arbeidskaarten C. Sinds begin 2016 vroegen 3821 asielzoekers in procedure een arbeidskaart C aan waarvan 1153 met de Iraakse, 1037 met de Afghaanse en 497 met de Syrische nationaliteit.
VDAB heeft geen toegang tot de data van het Rijksregister. Uitwisseling van data met de Kruispuntbank Sociale Zekerheid, het departement Werk en Sociale Economie of de agentschappen Inburgering en Integratie om te koppelen aan de databank van VDAB kan momenteel niet. Er wordt momenteel wel een machtigingsaanvraag voorbereid.
Via een omslachtige methode, met name handmatige telling, met veel planlast en een zekere foutenmarge kon men tot een ruwe inschatting komen. Voor 2015 telde men bij VDAB 553 eerste inschrijvingen met een arbeidskaart C met een totale uitstroom van 40 procent waarvan 24 procent naar werk. Voor het jaar 2016 telde men tot juni 2016 760 eerste inschrijvingen met een arbeidskaart C met een totale uitstroom van 10 procent en een uitstroom naar werk van 6 procent.
Wat de asielzoekers betreft, laat VDAB op vraag van de asielcentra de begeleiding van dragers van een multiple problematiek over aan de sociale en psychologische dienstverlening van de asielcentra. In het belang van de asielzoekers zelf is een vertrouwd iemand als aanspreekpunt van groot belang.
Wanneer asielzoekers erkend worden als vluchteling of het statuut van subsidiair beschermd verkrijgen, worden ze meteen verplicht inburgeraar. In het kader van het inburgeringstraject nemen de agentschappen Inburgering en Integratie de trajectbegeleiding en een eventuele doorverwijzing naar gespecialiseerde hulp- en dienstverlening verder op. Dit gebeurt dan in de meeste gevallen in afspraak met het OCMW.
Een kleine minderheid raakt niet tot bij deze dienstverlening en schrijft zich in bij VDAB. Voor hen voorziet VDAB in een screening. Vervolgens wordt men, indien nodig, doorverwezen naar de noodzakelijke hulpverlening of erkende gespecialiseerde partners, die instaan voor activeringsbegeleiding of toeleiding naar aangepaste tewerkstelling, al dan niet met taalondersteuning. Daarnaast kregen de VDAB-bemiddelaars voor vluchtelingen ook een opleiding op maat die werd verzorgd door Kwaliteitsvolle Ontwikkeling van Mens en Organisatie in de Social profit (KOMOS bvba), een gespecialiseerde opleidingsorganisatie met betrekking tot zorg en welzijn. Zij weten hoe te handelen wanneer ze geconfronteerd worden met asielzoekers met een multiple-problematiek. Tot slot ontwikkelt de Universiteit Antwerpen, in het kader van een VDAB-project ondersteund door het AMIF, een module voor begeleiders en bemiddelaars: ‘Omgaan met stress bij nieuwkomers’.
VDAB heeft doorheen de jaren heel wat expertise opgebouwd met betrekking tot het bemiddelen van asielzoekers met een tijdelijk statuut. Vanuit deze expertise werden heel wat ondersteunende tools voor werkgevers ontwikkeld. Meer dan ooit zet VDAB in het kader van de huidige vluchtelingenstroom in op deze bijkomende tools. Ik heb het dan over technische screening en alle vormen van integraal werkplekleren met taalondersteuning, opleiding en Nederlands op de werkvloer. Door de integrale aanpak wordt ingewerkt op alle drempels en obstakels. Zo neemt VDAB de zorg bij de aanvang van een tewerkstelling over. Dit wordt bij werkgevers, die hier reeds gebruik van maakten, heel goed onthaald.
Collega Francken kondigde op Radio 1 aan een werkgroep op te richten die zich zal buigen over extra maatregelen om asielzoekers sneller aan de slag te krijgen. Het kabinet-Francken meldde me dat dit op heden een interne werkgroep binnen Fedasil is om de asielzoekers de eerste vier maanden voor te bereiden op de arbeidsmarkt en nadien door te verwijzen naar de bevoegde diensten zoals het departement Werk en Sociale Economie voor het verkrijgen van een arbeidskaart en VDAB of andere partners.
Op korte termijn zal VDAB met Fedasil een princiepsverklaring ondertekenen om de samenwerking en de toeleiding te faciliteren.
Ik denk dat ik u een goed zicht geef op wat er vandaag gebeurt, hoe het gebeurt en dat ik de uitspraken van collega Francken een beetje kan kaderen. Ik ben blij met de vraag, want ik denk dat sommige mensen een ander beeld hadden dan van wat er eigenlijk naar voren is gebracht.
De heer Annouri heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord.
U hebt een paar keer gezegd dat het om mensen met een kwetsbaar profiel gaat. Ze spreken geen Nederlands en zijn vaak laaggeschoold. Dat klopt. Ik denk dat de werkwilligheid ook heel opmerkelijk is en dat het beleid ervoor moet zorgen dat de mensen zo goed mogelijk kunnen doorstromen.
U hebt cijfers aangehaald van het eerste deel van vorig jaar waarin 24 procent is doorgestroomd en in het tweede deel gaat het over 6 procent. U zei dat het ook zou kunnen dat ze zijn teruggekeerd en dat de procedure is afgelopen. Is daar duidelijkheid over? Zijn er cijfers over? We weten dat er 6 procent is doorgestroomd naar werk en 24 procent in de eerste fase. Misschien kunnen we dan ook gedetailleerd weten wat er met de anderen is gebeurd?
U hebt ook gesproken over een schatting van 10.000 extra werknemers verspreid over 2016 en 2017. Zijn dat mensen die een aanvraag indienen of mensen die doorstromen?
U hebt het ook gehad over laaggeschoolden. In die zin is het goed dat voor hooggeschoolde vluchtelingen nu werk wordt gemaakt – en dat wil ik ook wel gezegd hebben – van de erkenning van hun diploma’s. Het is heel belangrijk om ervoor te zorgen dat de werkwilligheid bij mensen die gevlucht zijn voor oorlog, wordt beloond en dat ze merken dat ze ook effectief kunnen doorstromen op de arbeidsmarkt.
De multiple problematiek moet inderdaad ook op andere manieren worden aangepakt, maar het speelt wel een grote rol in het feit of mensen zich wel of niet op de arbeidsmarkt kunnen begeven en wat hun slaagkansen zijn.
De heer Bothuyne heeft het woord.
Het was een interessante vraag en een interessant antwoord. Het toont aan dat Vlaanderen al heel wat doet en inspanningen levert om deze mensen maatschappelijk te integreren. Dat gebeurt inderdaad het beste door werk, zoals u ook al zei, minister.
Ik heb twee vragen over wat uw collega Theo Francken in de krant had laten optekenen. Het is positief dat hij in het buitenland op zoek gaat naar goede voorbeelden om het beleid verder te onderbouwen. Zijn twee belangrijkste items waren het zo vroeg mogelijk organiseren van opleiding en klusjes uitvoeren. Het Deense voorbeeld, waarbij asielzoekers tien uur opleiding per week moesten volgen en tegelijkertijd klusjes uitvoeren voor zakgeld, vond hij zeer goed en zou dat graag toepassen in Vlaanderen en België. Die twee elementen zitten heel uitdrukkelijk op Vlaams terrein, of het nu gaat over de eerste vier maanden of daarna. De organisatie van bijvoorbeeld klusjes, neigt heel sterk naar wat u bedoelt met wijkwerken: een heel laagdrempelige werkervaring die op lokaal niveau wordt gepresteerd. Voor alle opleiding en vorming zal men ongetwijfeld terechtkomen bij Vlaamse overheidsorganisaties, of organisaties ondersteund door de Vlaamse overheid, zoals de Centra voor Basiseducatie, VDAB en vele andere.
Minister, ik had graag uw mening gehad over het integreren van de ideeën van uw federale collega Francken in het Vlaams beleid. Is bijvoorbeeld het wijkwerken een instrument dat voor mensen uit deze doelgroep van belang kan zijn? Ik denk dat het niet nuttig is om drie tot vier dergelijke systemen naast elkaar te creëren die uiteindelijk allemaal op lokaal niveau georganiseerd moeten worden, met dezelfde partners en met een gelijkaardige activiteit.
Mevrouw Van Eetvelde heeft het woord.
Minister, ik heb onlangs een schriftelijke vraag rond deze problematiek gesteld, namelijk over het aantal vacatures bij VDAB. Hoe zit het met de tewerkstelling op de arbeidsmarkt? Uit de antwoorden op de schriftelijke vraag blijkt dat er een zekere bereidheid is ontstaan bij de werkgevers om aan te werven. Ze weten dat moeilijk in te vullen vacatures mogelijk kunnen worden ingevuld door asielzoekers.
Ik zie op de website van VDAB dat in de mogelijkheid wordt voorzien om een jobdag of infosessie te organiseren voor vluchtelingen die op zoek zijn naar werk, waarbij VDAB ondersteuning geeft aan bedrijven bij de organisatie hiervan. Ik weet dat er gesprekken zijn gepland met twee uitzendbedrijven, een dienstenchequebedrijf en een groot dienstverleningsbedrijf, in het kader van de mogelijke toeleiding van anderstalige nieuwkomers. De Vlaamse werkgevers zien dat de asielcrisis toch ook een opportuniteit biedt. Minister, hebt u meer nieuws over de organisatie van die jobdagen, bent u ervan op de hoogte dat er gesprekken zijn tussen VDAB en mogelijke werkgevers over de organisatie ervan?
Uit mijn schriftelijke vraag is ook gebleken dat cijfers van de knelpuntberoepen heel interessant zijn. Ik noem er een paar op: schoonmaker van ruimten en lokalen, verpakker, schoonmaker bij mensen thuis, productiemedewerker, keukenmedewerker, magazijnmedewerker, afwasser, productieoperator voeding, winkelmedewerker, handlanger bouw. Dat zijn beroepen waar heel veel asielzoekers in terechtkunnen als ik de percentages zie. Het is belangrijk dat we 45 procent van het aantal vacatures in die specifieke knelpuntberoepen daarmee kunnen invullen. Ik denk niet direct aan tijdelijke werkervaring of aan wijkwerken, ik denk dat we die mensen misschien wel kunnen inschakelen in de echte knelpuntberoepen. De werkgevers zien dat die vacatures lange tijd openstaan en ze snakken naar geschikt personeel. Nogmaals, zij zien hier wel een mogelijkheid en een opportuniteit. Dat wilde ik nog toevoegen.
De heer Gryffroy heeft het woord.
Ik heb nog een bijkomende vraag. Ik was onlangs op een interne vergadering bij UNIZO omtrent het mobiel werkplekleren. Dat is een concept dat men aan het uitwerken is omdat kmo’s vaak het werkplekleren alleen niet kunnen invoeren omdat ze te klein zijn en ze mobiel werken door met twee tot drie bedrijven samen te werken. Daar kwam ook ter sprake wat de heer Annouri komt te vertellen. In ieder geval voel ik bij de werkgevers totaal geen negatieve perceptie van die mensen, integendeel. Ze zeggen dat ze zeer gemotiveerd zijn, dat ze willen werken, bereid zijn tot werken enzovoort. Ik denk niet dat dat een probleem is.
Wat wel een probleem is, is een beetje wat mevrouw Van Eetvelde aanhaalt: velen zijn laaggeschoold en hebben nood aan een opleiding. Bij VDAB kun je dat volgen, maar je kunt natuurlijk niet overal alles volgen. Dat is verspreid over Vlaanderen. Men ziet het nog als een probleem dat bijvoorbeeld een metaalverwerkend bedrijf mensen kan gebruiken, maar graag wil dat die een opleiding volgen als bijvoorbeeld magazijnier, metaalbewerker of lasser, maar dat men in die regio die lessen niet kan volgen bij VDAB en die mensen niet mobiel zijn. De vraag is of daar in de toekomst naar zal worden gekeken. Is het probleem gekend? Hoe kan dat eventueel worden aangepakt?
Mevrouw Talpe heeft het woord.
Het is uiteraard een goede zaak dat de federale staatssecretaris voor Asiel en Migratie zich bekommert om de toekomst en het lot van de mensen, nadat ze in ons land zijn komen wonen, zodat ze kunnen werken en actief bijdragen aan onze welvaartstaat. Vlaanderen levert heel wat inspanningen. U hebt een mooie bloemlezing gegeven van wat er allemaal gebeurt: taal, onze waarden, integratie, werk. Het moet allemaal een geheel zijn, willen we hun slaagkansen hier vergroten.
Mijn vraag ging ook over de finaliteit van de werkgroep, maar dat hebt u ondertussen uitgeklaard. Het is een korte periode in het begin. Het is wel belangrijk in de werkgroep dat we die mensen wijzen op opportuniteiten van onze arbeidsmarkt. Ik heb geen zicht op wat daar allemaal aan bod komt, maar misschien is dat wel iets dat u met uw federale collega kunt bespreken, namelijk dat die mensen echt wel zien welke mogelijkheden er zijn en hoe ze hun toekomst kunnen verbeteren.
De heer Muyters heeft het woord.
De kwestie van de opportuniteiten moeten we zeker meenemen, als het al niet is gebeurd.
De problematiek van de mobiliteit en het feit dat niet alle opleidingen overal worden gegeven, is mij niet specifiek gesignaleerd. Ik kan daarop dus niet meteen ingaan. Ik zal het eens navragen.
Het wijkwerken is bedoeld voor langdurig werklozen. Ik zal het ook naar die groep richten. Met VDAB kunnen we een heel palet gebruiken. De problematiek stelt zich echter wel wat anders. Het wijkwerken is gericht op mensen die een heel verre afstand hebben tot de arbeidsmarkt en waarvoor dit een eerste stap is in een traject naar werk op langere termijn. Dat ligt dus toch wel anders.
Als men bij VDAB terechtkomt, is tien uur opleiding vanzelfsprekend. Het zal meer zijn als het moet en minder als het kan. Er wordt daarbij op maat gewerkt. Voordien, de eerste vier maanden of totdat ze zich inschrijven om beschikbaar te zijn op de arbeidsmarkt, is het de bevoegdheid van de collega en kan hij het opnemen in zijn werkgroep. Ik zal daar niet verder op ingaan.
Mevrouw Van Eetvelde, ik heb niet helemaal begrepen wat uw vraag was.
Ik weet dat er gesprekken gepland waren met een aantal bedrijven, onder andere de dienstenchequebedrijven. Bent u daarvan op de hoogte?
Ja, die gesprekken hebben plaatsgevonden. En ja, ik was daarvan op de hoogte. Het lijkt mij de goede weg, dat we van de bedrijven die interesse tonen, duidelijk kunnen inschatten wat zij zoeken, zodat we de beste match kunnen maken.
Mijnheer Annouri, in verband met het erkennen van de diploma’s, verwijs ik naar de minister van Onderwijs. Ik vind dat heel belangrijk, maar zij moet dat doen. U hebt dat ook niet aan mij gevraagd.
U had het over ‘een tandje bijsteken’ in verband met die 6 procent en 24 procent. Ik wil er graag op wijzen dat VDAB volgens mij alles doet wat hij kan. Je kunt die mensen niet van de ene op de andere dag aan een job helpen. 24 procent vind ik weinig, maar langs de andere kant ook veel. Als een kwart van de mensen die in 2015 op de arbeidsmarkt zijn terechtgekomen en heel vaak geen Nederlands kennen, een opleiding krijgen op de werkvloer en nu een job hebben, is dat toch een goede zaak. Ik zou het niet hebben over ‘een tandje bijsteken’. Ik denk dat we alles doen wat we kunnen. We moeten daaraan blijven werken.
We hebben geen gegevens over die andere percentages. Dat zit niet bij ons.
Die 10.000 is de inschatting van het aantal dat bij de VDAB zou komen aankloppen, dus van wie zich op de arbeidsmarkt zou willen begeven.
De heer Annouri heeft het woord.
Minister, mijn opmerking over die diploma’s en het hoger onderwijs was vooral een erkenning die ik gaf. Ik zag deze week dat dat flexibeler zou worden. Dat is een goede zaak voor de hoogopgeleiden. Het was dus gewoon een randopmerking.
In verband met mijn vraag over die 6 procent en 24 procent, lijkt het mij interessant, ook vanuit het arbeidsmarktbeleid, om te weten wat er met die anderen is gebeurd. Misschien moeten we kijken naar het totaalbeeld en ons afvragen: waarom niet? Wat is daar gebeurd? Wat verklaart dat 6 à 24 procent wel is doorgestroomd? Waar is de rest blijven steken? Is er iets anders misgelopen? Meten is weten. Het lijkt mij interessant om te weten wat er daar precies is gebeurd.
Zoals mevrouw Talpe aanhaalt, lijkt dit me een kantelmoment voor Vlaanderen. Er zijn heel veel mensen toegekomen die hun toekomst zullen opbouwen in onze samenleving. Ze zullen kinderen krijgen en meeschrijven aan ons economisch verhaal. Hoe zij dat zullen doen, zal voor een heel groot stuk afhangen van hun huidige positie op de arbeidsmarkt en hoe ze daarin worden begeleid. We mogen het niet onderschatten. Dit is een heel belangrijk kantelpunt dat voor een heel groot stuk de Vlaamse arbeidsmarkt voor de komende jaren zal tekenen.
Minister, u hebt het over 10.000 mensen. Ik denk dat ik voor de collega’s mag spreken en zeggen dat we het inderdaad zullen blijven opvolgen. We moeten er met z’n allen op onze eigen manier voor zorgen dat we die cijfers van 6 procent en 24 procent echt wel opkrikken, in het belang van de Vlaamse arbeidsmarkt.
De vraag om uitleg is afgehandeld.