Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Ik wil mij op voorhand verontschuldigen, want het is een lange vraag, met veel technische elementen. Ik had voorgesteld om via een gedachtewisseling te werken, eventueel met mensen van de administratie, maar daar was geen meerderheid voor. Ik weet dus dat het een lange, technische vraag is, maar ik denk dat het belangrijk is om er een antwoord op te krijgen.
De Vlaamse Regering heeft een akkoord over de hervorming van de kinderbijslag. Dat is een zeer omvangrijk voorstel en hoewel er reeds een debat gevoerd werd, blijven een aantal vragen open.
Een eerste reeks vragen betreft de financiering van het model. In de conceptnota is een meerjarenraming opgenomen. Die heeft een heel beperkte omvang. Het model zet middelen opzij voor zorgtoeslagen en participatietoeslagen, behoudt dan een budget voor de uitkering van 160 euro per maand en ‘wat overblijft’ is beschikbaar voor sociale correcties. In de visie van Groen is het budget voor sociale correcties niet ‘wat rest’ nadat al de rest is afgetrokken, maar moet het wezenlijk deel uitmaken van het financieringsmodel. Mijn eerste vraag is dus waarom bij de simulaties geen reële kost is opgemaakt van de sociale toeslagen zodat we die effectief goed konden berekenen en zien wat de impact ervan was. We hebben met Groen die oefening gemaakt, we hebben de sociale correcties wel proberen volledig mee te rekenen, en dan komt het model in deficit. We merken dan dat er te weinig middelen zijn om die op lange termijn uit te bouwen, niet de eerste jaren, maar wel na verloop van tijd. Het nieuwe model van kinderbijslag kost, als we ervan uitgaan dat wie vandaag geen sociale toeslag krijgt dat in het nieuwe model ook niet krijgt, per jaar 130 miljoen euro meer. De eerste jaren is er nog een licht overschot, omdat het model slechts geleidelijk wordt ingevoerd en het aantal kinderen in het nieuwe systeem meevalt. Maar naarmate er meer kinderen in het nieuwe systeem komen, stijgen de kosten, tot een tekort van 300 miljoen euro. Op welke manier wordt dit tekort voor de komende jaren opgevangen? Hoe garandeert de Vlaamse Regering dat hier geen factuur naar de komende generaties wordt doorgeschoven en dat de impact van de beslissing die genomen wordt voor kinderbijslag niet betekent dat toekomstige regeringen steeds meer budget moeten vinden om de engagementen te kunnen waarmaken?
Wanneer we rekening zouden houden met een groei van het aantal rechthebbenden op een sociale correctie tot 30 procent van de bevolking, omdat het volgens ons het percentage is dat onder die drempel zit op basis van de gegevens die beschikbaar zijn, dan neemt de extra kost van het nieuwe model toe tot 304 miljoen euro. Opmerkelijk is echter dat de conceptnota vertrekt met 20 procent mensen die recht hebben op sociale correcties. Er zijn 30 procent mensen die onder die grens van 29.000 euro vallen. Waarom vertrekt u van 20 procent rechthebbenden op sociale correcties, wanneer er in realiteit 30 procent zouden zijn die onder die inkomensgrens vallen? Of moeten we de juiste impact nog krijgen van die 20 procent? Misschien zit er een interpretatieverschil op.
Voor de kinderen geboren voor 2019 zal er een sociale correctie zijn, maar die wordt vastgezet op het huidige bedrag. Betekent dit dat er ook nooit indexaties op mogelijk zullen zijn of betekent het dat we vertrekken van de huidige sociale correcties en dat we ze in de tijd mee laten evalueren?
De grens voor het verkrijgen van een sociale toeslag wordt verhoogd tot 60.000 euro wanneer een derde kind wordt geboren. De grens is 29.000 euro voor gezinnen met twee kinderen, maar 60.000 euro voor gezinnen met drie kinderen. Dat heeft een sterk effect voor gezinnen die een derde kind krijgen, dus gezinnen die tussen 30.000 en 60.000 euro verdienen en op dat moment twee kinderen hebben en een derde kind krijgen, krijgen plots een heel sterke stijging van de kinderbijslag. Zolang er twee kinderen zijn, is er 320 euro kinderbijslag in dat gezin, na de geboorte van het derde kind stijgt die dan tot 660 euro. Waarom een dergelijke ‘harde’ grens, dus een verdubbeling van de inkomensgrens bij de geboorte van een derde kind? Waarom geen geleidelijke grens, zodat het verschil tussen een tweede en een derde kind voor deze inkomensgroep niet zo abrupt is? Hoe vermijdt men dat een minimale toename van het gezinsinkomen een drastische verlaging van de kinderbijslag inhoudt?
De zorgtoeslagen en participatietoeslagen worden uit de meerjarenraming gehaald. Er wordt een budget voor opgemaakt, het is geen meerjarenraming, dat wordt ook expliciet vermeld. Het is eigenaardig, er wordt een budget opgemaakt vertrekkende van de situatie zoals die vandaag is. Het kan zijn dat hierin evoluties zijn, niets zegt dat die zorgtoeslagen altijd hetzelfde zijn. Integendeel, er zijn steeds meer kinderen met een erkende handicap. Hopelijk zal de participatietoeslag een gewenst effect hebben, bijvoorbeeld op de participatie van kleuters, en zullen er ook meer kosten zijn. Waarom werd geen meerjarenraming gemaakt van de kost van de zorgtoeslagen en participatietoeslagen? Hoe garandeert u dat hiervoor voldoende middelen beschikbaar zullen blijven aangezien het geen enveloppe is die status quo blijft?
Om het beschikbare budget goed in te schatten, is er ook de vraag over de manier waarop de middelen vanuit de Financieringswet worden ingezet. De dotatie voor de gezinsbijslag in 2016 – ontvangsten voor gemeenschapsaangelegenheden, gebaseerd op een gewijzigde Financieringswet – bedraagt 3,675 miljard euro. Deze middelen zijn niet geoormerkt, we hebben het erover gehad bij de begrotingscontrole. De uitgaven voor de gezinsbijslag in 2016 bijslagen en betalings- en beheerskosten samen worden geraamd op 3,552 miljard euro. Dat is een lichte daling tegenover de uitgavenraming in de begroting 2015, want die bedroeg 3,578 miljard euro. Van deze laatste som is effectief 3,302 miljard euro gebruikt. Het verschil tussen de dotatie en de geraamde uitgaven voor gezinsbijslag in 2016 bedraagt 123 miljoen euro. Krijgt dat bedrag door het principe van de niet-oormerking een andere bestemming in het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin? Indien ja, welke bestemming? Indien neen, welke bestemming krijgen deze middelen dan wel?
Het verschil tussen de geraamde en de gerealiseerde uitgaven voor gezinsbijslag in 2015 bedraagt 275 miljoen euro: welke uitleg is er voor dit verschil? Wordt met het niet-bestede bedrag een reserve aangelegd in het vooruitzicht van de geplande hervorming van de gezinsbijslag? Of zijn met deze middelen andere uitgaven in uw of een ander beleidsdomein gepland? In welke mate zal de komende jaren het budget van de dotatie besteed worden? Zal die volledig naar de kinderbijslag gaan of gaat de regering uit van een permanente onderbesteding?
Met de kinderopvangtoeslag wordt er een eerste stap gezet naar wat men de persoonsvolgende financiering van de kinderopvang kan noemen: subsidies gaan naar de ouders in plaats van naar de voorziening. Kind en Gezin vond dat helemaal geen goed idee. Groen wil dit nog open houden en nagaan of het een relevante manier is. Is het de bedoeling om dit om langere termijn te veralgemenen? Zal er met het oog hierop een monitoring of evaluatie zijn?
De toelichting in de conceptnota vertrekt van de veronderstelling dat alle kinderdagverblijven die voldoen aan de vergunningsvoorwaarden ook een basissubsidie krijgen. Dit is niet waar. De basissubsidie is niet beschikbaar voor alle rechthebbende kinderopvanginitiatieven. Dit betekent in realiteit niet alleen een concurrentieel nadeel voor die kinderdagverblijven die wel in trap 1 zitten en die die er niet in zitten, dit maakt ook vaak het verschil tussen winst of verlies maken. Op welke manier wordt rekening gehouden met het feit dat niet alle kinderopvanginitiatieven de basissubsidie ontvangen? Zullen ouders die wel kinderopvang zoeken maar geen plaats vinden, aanspraak kunnen maken op de toeslag? Ze lijden immers inkomensverlies doordat ze niet kunnen gaan werken. Zal die groep ouders wel recht hebben op de toeslag of zullen ze twee keer de dupe zijn van het gebrek aan plaats?
U hebt zich geëngageerd om een armoedetoets te doen. Dat is absoluut nodig omdat er zeer veel onduidelijkheid bestaat over de impact die dit nieuwe model zal hebben op de kinderarmoede. U toonde zich bereid in een recent interview in De Tijd om het voorstel over de nieuwe kinderbijslag te herzien, indien de armoedetoets negatieve gevolgen zou inhouden. Dit is positief, aangezien u daarover in de plenaire geen expliciet engagement wilde aangaan. Is de opdracht voor het uitvoeren van een armoedetoets al gegeven? Wie zal de armoedetoets uitvoeren? Zal die enkel het nieuwe model bekijken, of de impact van zowel het voortzetten van het huidige model met het nieuwe model? In welke mate zal er een armoedetoets gebeuren voor specifieke doelgroepen? De groep van alleenstaande ouders lijkt daarin evident, alsook de situatie afzonderlijk voor kinderen geboren voor en na 2019. Evenzeer is het zinvol om specifiek te kijken naar de situatie voor wezen, kinderen met een beperking enzovoort. Een bedrag van 160 euro in 2016 heeft – rekening houdend met inflatie – nog een waarde van 154 euro in 2019. Zal de armoedetoets hiermee rekening houden? Vanaf wanneer beschouwt u de resultaten van de armoedetoets onvoldoende? Is het herzien van het volledige model bespreekbaar of wilt u enkel kleinere aanpassingen doen, bijvoorbeeld het terugdraaien van de indexsprongen?
Het model waarop de kinderbijslag uitbetaald zal worden, verandert. Aangezien een audit, besteld door de Vlaamse Regering, aantoonde dat het huidige uitbetalingsmodel duur is in vergelijking met alternatieve modellen, was dit te verwachten. De randvoorwaarden voor het nieuwe uitbetalingslandschap staan opgesomd in de conceptnota, maar er wordt nergens aangegeven of en hoe die effectief bereikt worden. In welke mate werd rekening gehouden met de conclusies van de audit? Hoe garandeert de Vlaamse Regering dat de randvoorwaarden die opgesomd staan, effectief vervuld zijn? Wat is de logica achter het werken met vier private uitbetalingsactoren? Waarom niet één of tien? Er wordt niet uitgelegd op basis van welke logica er wordt gekozen voor vier. De audit stelde heel expliciet voor om te gaan naar één. Is dit een compromis tussen CD&V en de N-VA? Of zit daar iets anders achter?
Een van de randvoorwaarden vind ik bizar, namelijk de keuzevrijheid van ouders. Hoewel keuzevrijheid een mooi principe is, lijkt dit toch overbodig wanneer men een automatische rechtentoekenning nastreeft en met vastgestelde bedragen werkt. Wat is de relevantie van het criterium van keuzevrijheid van ouders bij het uitwerken van een uitbetalingslandschap? Als je aan mensen vraagt wie hun kinderbijslag uitbetaalt, dan zullen ze wel kunnen zeggen hoeveel ze krijgen maar niet van wie en ook niet welke alternatieven er zijn.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
De conceptnota ‘Voor elk kind en elk gezin een groeipakket op maat’ bevat inderdaad heel wat keuzes, maar het klopt dat er nog zaken verder moeten worden uitgewerkt. Het becijferen en simuleren van scenario’s binnen een budgetneutrale context is grondig gebeurd. Er zijn simulaties gemaakt over de kost van het systeem sociale toeslagen, zowel voor gezinnen met een inkomen onder de 29.000 euro als voor de grote gezinnen met een inkomen boven de 29.000 euro, als wezenlijk deel van het financieringsmodel.
Daarbij werd vertrokken van databestanden van de Kruispuntbank Sociale Zekerheid (KSZ), waarin op kind- en gezinsniveau gegevens bekend zijn over het gezinsinkomen, op basis van het bruto belastbaar beroepsinkomen, het aantal rechthebbende kinderen in het gezin en de leeftijd van de kinderen. De 20 procent rechthebbenden op sociale toeslag is berekend op basis van het aantal gezinnen met kinderen, en dus niet ten opzichte van de volledige bevolking, gezinnen zonder kinderen incluis. Bovendien is er niet vertrokken van een bepaald percentage aan rechthebbenden. We zijn vertrokken van een onderste inkomensgrens die zo dicht mogelijk de inkomensgrens in het huidige kinderbijslagstelsel benadert. De simulaties zijn gebeurd op basis van budget- en kindcijfers van het Federaal agentschap voor de kinderbijslag (FAMIFED), het Planbureau en data van de KSZ, waaruit kan worden opgemaakt dat de financiering klopt en er geen tekort is van 130 miljoen euro, waarvan sprake in uw vraag.
Belangrijk is dat niet alle kinderen geboren in 2019 direct voor een heel jaar 160 euro als basisbedrag krijgen, aangezien niet alle kinderen geboren worden op 1 januari 2019. Zo zal het nieuwe systeem van sociale toeslagen niet onmiddellijk op volle kracht komen. Kinderen in een gezin met een inkomen onder 29.000 euro zullen allen een toeslag ontvangen, maar kinderen geboren voor 1 januari 2019 behouden de oude toeslagbedragen, die wel verder geïndexeerd worden. Dit vanuit de logica dat het huidige systeem rang- en leeftijdstoeslagen toekent, terwijl het nieuwe systeem dit niet doet.
Gezinnen vanaf twee kinderen die een kind bijkrijgen na 1 januari 2019 en een gezinsinkomen hebben tussen 29.000 en 60.000 euro, zullen geleidelijk toetreden tot het systeem van sociale correcties en na geruime tijd zal ieder kind in een groot gezin in die inkomenscategorie per kind per maand 60 euro krijgen. Het hanteren van de grens van 60.000 euro is reeds een verzachting van de huidige harde grens. De verschillen tussen gezinnen met één en twee kinderen en gezinnen met drie en meer kinderen zijn zoveel mogelijk geënt op de financiële draagkracht van deze gezinstypes.
Ook in de sociale toeslagen zal er een budgettaire evolutie zijn. Het bedrag op kruissnelheid zal pas nodig zijn na 2037, aangezien er meer middelen zullen zijn vrijgekomen uit de afbouw van het huidige systeem en het overgangsmechanisme uit de Bijzondere Financieringswet dat ook reeds zal zijn afgebouwd op dat ogenblik.
Het klopt bijgevolg niet om te stellen dat er een deficit ontstaat, noch dat we de factuur doorschuiven naar de komende generaties. Bovendien is er met de nodige voorzichtigheid gesimuleerd. In de simulaties kon er geen rekening gehouden worden met de impact van het ruimere inkomensconcept dat wordt gehanteerd in de conceptnota, waarvan alle modaliteiten en aspecten bij latere concretisering verfijnd en vastgelegd worden. Voor de kost van de sociale toeslagen is er gewerkt met het engere inkomensconcept van de KSZ, dat enkel beroeps- en vervangingsinkomsten omvat.
Zoals u terecht opmerkt, zijn de middelen waarin is voorzien in de dotatie op het niveau van de Vlaamse Gemeenschap niet geoormerkt. Wat betreft het opmaken van de budgetten die besteed worden aan de gezinsbijslagen, wordt er vertrokken van de meerjarenbegroting opgemaakt door FAMIFED. Voor de zorg- en participatietoeslagen werd voor de meerjarenraming rekening gehouden met de evolutie van het aantal 0- tot 18-jarigen. Het budget volgt in het huidige systeem de behoeften en zal dat ook in de Vlaamse kinderbijslag doen.
Het is niet duidelijk waar het door u aangegeven bedrag van 275 miljoen euro vandaan komt. Het verschil tussen de voor de begroting geraamde middelen en de gerealiseerde uitgaven was veel kleiner. Dit verschil bedroeg voor de gezinsbijslag in 2015 ongeveer 29 miljoen euro.
Er zijn enkel reserves op de enveloppe voor de betalings- en beheerskosten en die worden deels ingezet voor de hervorming. Verdere reserves worden er niet opgebouwd. Belangrijk voor de evolutie van het budget is dat er ook beslist is tot het opzetten van een monitoringscomité in de schoot van Kind en Gezin met hierin ook vertegenwoordigers van Financiën en Begroting, dat een heel nauwe opvolging zal doen van de besteding van het globale budget.
Momenteel bereiden we de uitvoering van een globale armoedetoets voor. Hierbij zullen we ook een beroep doen op een partner voor de wetenschappelijke invulling van de armoedetoets. Naast de wetenschappelijke invulling worden ook andere partners betrokken, zoals onder andere het Netwerk tegen Armoede en de Gezinsbond. Ook met het Centrum voor Sociaal Beleid (CSB) plannen we een gesprek teneinde aan aantal zaken duidelijk te krijgen.
Om een zo volledig mogelijk beeld te krijgen van de impact van de kinderbijslaghervorming, is het nodig de hervorming over verschillende dimensies te bekijken. Meer specifiek zal worden uitgemaakt hoe gezinnen met een verschillende samenstelling, een verschillend inkomen en een verschillend socio-economisch statuut, beïnvloed worden op een bepaald ogenblik in de tijd.
Er is voor gekozen om een basisbedrag van 160 euro te hanteren vanaf 1 januari 2019. Dit bedrag zal vanaf dan worden geïndexeerd. Er zal een uitgebreide armoedetoets uitgevoerd worden op de globaliteit van het nieuwe systeem en de overgangsperiode, waarvan we de resultaten afwachten alvorens verdere conclusies te trekken. Indien het armoederisico niet daalt, zal dit opnieuw besproken worden in de schoot van de Vlaamse Regering.
Via de participatietoeslagen wordt verder vormgegeven aan een geïntegreerd gezinsbeleid, waarbij we inzetten op gerichte acties in het kader van het bevorderen van de participatie van kinderen aan het maatschappelijk leven in functie van het vergroten van hun ontwikkelingskansen. De participatie aan kinderopvang en onderwijs is hierbij primordiaal. Er zijn meerdere studies die het belang van participatie op jonge leeftijd staven. Er is een duidelijk verband tussen het aantal dagen dat een kind aanwezig is in de kleuterschool en de kans op latere schoolse uitval. Hierbij stellen we ook vast dat dit geldt vanaf het begin van de kleuterklas. Vandaar de keuze om, aanvullend bij alle acties die er zijn, ook in te zetten op de participatietoelage.
Studies over de participatie van kleuters aan onderwijs die specifiek de link leggen met financiële stimuli zijn er niet. Op korte termijn verwacht minister Crevits een rapport dat maatregelen inzake het verhogen van de kleuterparticipatie zal bevatten. De participatie van kinderen in de kinderopvang bevorderen, is in eerste instantie een keuze van de ouders, die dus met deze middelen ondersteund wordt. Indien er geen gebruik gemaakt wordt van kinderopvang, kan er geen toeslag toegekend worden.
Via de ouders kunnen we zo de leefbaarheid van de niet-inkomensgerelateerde kinderopvang, in trap 0 en trap 1, versterken. Bovendien is de participatietoeslag voor kinderopvang een aanvullende regeling bij de kinderbijslag. Het is geen subsidiëring in het kader van de kinderopvang. Het gaat om twee gescheiden financieringssystemen en twee volkomen gescheiden budgetten.
Het klopt dat vandaag niet alle vergunde kinderopvang een basissubsidie ontvangt. De toelichting over het bedrag van de jaarlijkse basissubsidie gaat uiteraard enkel over opvang met subsidietrap 1. De toeslag wordt daarentegen wel degelijk voor trap 0 en trap 1 uitgetrokken.
Er zijn binnen het Vlaams regeerakkoord geen plannen, noch is er momenteel de intentie om voor de kinderopvang in zijn geheel over te gaan naar een subsidiesysteem waarbij enkel de ouders worden gefinancierd in de plaats van de kinderopvang zelf.
Wat het uitbetalingslandschap betreft, heeft de Vlaamse Regering zich gebaseerd op de conclusies van de efficiëntiestudie uitgevoerd door Deloitte en een model gekozen waarin zowel de continuïteit en kwaliteit van de dienstverlening als de deskundigheid van de huidige uitbetalingsactoren maximaal kunnen worden ingezet in de transitie en waarbij toch vereenvoudiging en efficiëntiewinsten worden geboekt.
Om deze redenen is er gekozen voor het hybride model, met zowel een publieke actor als private actoren. Dit model heeft lagere risico’s op zowel discontinuïteit van de dienstverlening, creatie van sociaal passief, nood tot omscholing als verlies van expertise. Bovendien stelt de studie dat een hybride model de toepassing van een coherent gezinsbeleid faciliteert. Er is gekozen voor een model met maximaal vier private actoren, waarbij we ook efficiëntiewinsten zullen boeken. Er zijn er te veel op dit moment, er moet een rationalisatie komen. Bovendien zijn we ervan overtuigd dat het beter is voor de burger om te kunnen kiezen voor een dienstverlener in een landschap met meerdere actoren dan een dienstverlener op te leggen, omdat dit meer mogelijkheden opent om kwaliteitsstimulansen te creëren.
We gaan ervan uit dat de huidige private uitbetalingsactoren de nodige zorg voor continuïteit aan de dag leggen om samen met de overheid de transitie uit te voeren. Er zal bovendien aandacht zijn voor een verzorgde overgang en een vereenvoudiging van het systeem, zodat de mogelijkheden voor de uitbetalingsactoren om de overstap te maken haalbaar zijn.
Het EVA heeft als opdrachten de uitbetaling van het groeipakket verder te stroomlijnen, te automatiseren, op zoek te gaan naar efficiëntiewinsten en de uitbetalingsactoren hierbij te ondersteunen. Deze opdrachten zullen worden aangestuurd door een rechtstreeks betrokken raad van bestuur, waarin minstens vertegenwoordigers van de vergunde private uitbetalingsactoren, vertegenwoordigers van de Vlaamse Regering en experten zullen zetelen. De concrete samenstelling ligt echter nog niet vast.
In een stelsel waar het recht op kinderbijslag werd afgeleid van het socio-professioneel statuut van de rechthebbende, was er aansluiting via de al dan niet voormalige werkgever van de betrokkene. Aangezien we de omschakeling maken naar het recht van het kind, wordt de werkgever niet langer betrokken als actor en zullen de ouders een meer rechtstreekse rol krijgen. Het lijkt evident dat als er verschillende uitbetalingsactoren betrokken zullen zijn bij de uitbetaling van de gezinsbijslagen, een ouder niet gedwongen kan worden om zijn gezinsbijslag te laten uitbetalen door deze of gene actor.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Ik dank u voor uw antwoord, minister. Een paar zaken zijn duidelijker geworden, zoals de 20 of 30 procentgrens.
U weet niet hoe Groen aan zijn cijfers komt. Ik wil geen debat over punten en komma’s en cijfers. We hebben dat allemaal nagerekend. Het zou handiger zijn als u zegt dat er simulaties zijn gemaakt. Ik ga ervan dat we die ter beschikking krijgen. We hebben in het verleden al vaak gevraagd om simulaties te krijgen. Dat ging niet, maar nu is er een beslissing genomen. Ik ga ervan uit dat de simulaties die achter het huidige model zitten, aan het parlement worden overgemaakt zodat wij alles beter kunnen narekenen dan met de beperkte tabel die we hebben gekregen.
U verwacht geen deficit. Dat zal daarvan afhangen. Ofwel komt u tot andere cijfers. Wij gaan ervan uit dat er steeds meer kinderen zullen zijn, omdat dat aantal ook ieder jaar toeneemt. Die tendens zal niet veranderen. Er zijn verschillende factoren, het lijkt ons goed om dat in zijn geheel te kunnen bekijken.
Ik heb nog een vraag over het feit dat de zorgtoeslag niet wordt geïndexeerd. We hadden daar toch een evolutie verwacht.
U zegt dat het verschil kleiner is dan onze raming. Ik heb onze berekening toegelicht, maar ik wil de vraag politiek stellen. Is het de bedoeling om in de komende jaren het volledige budget dat naar de Vlaamse overheid komt, de gezinsbijslagen, uit te betalen, ook als zijn ze niet geoormerkt, wel volledig in te zetten voor kinderbijslag? Of gaat u ervan uit: wat hebben we nodig om ons model uit te voeren? En als er meer is, is er meer, en als er minder is, passen we bij. Neemt u het budget als uitgangspunt zoals we het krijgen? Of gaat u uit van: we hebben wat we hebben, ook al kost het meer, of al kost het minder? Ik zal de politieke vraag stellen. De vragen over de exacte becijfering kan ik schriftelijk nog eens herhalen. Dat is van belang.
U hebt niet de bedoeling om naar een persoonsvolgend systeem te gaan. U gaat dat niet doen. U hebt dat wel in de plenaire vergadering gezegd, maar ik neem er akte van dat u dat niet gaat doen. Volgens u is het een manier om ouders te stimuleren. Ik vind dat een tegenstelling. Ofwel gaan we ouders stimuleren om hun kinderen naar de kinderopvang te sturen. Dat lijkt mij een goede maatregel. Dat is belangrijk. Kinderen, zeker vanaf 1 jaar, zijn erbij gebaat om naar de kinderopvang te gaan. Daartoe gaan we maatregelen nemen, ofwel hebben we maatregelen om de leefbaarheid van de kinderopvangsector te vergroten. Die twee zijn niet automatisch dezelfde oplossing. Hier zijn er wel expliciet maatregelen met als doel de leefbaarheid van de sector te verhogen. Ik denk dan: doe dat via het budget van kinderopvang en verhoog – terecht, want er is een reëel probleem – die leefbaarheid. Het is heel raar om dat via die kinderbijslag te doen, want die heeft een ander doel. Hier worden twee doelen met elkaar gemengd. Dat is niet de zuiverheid of efficiëntie die werd aangekondigd of beloofd. Ik blijf dit een vreemde manier van werken vinden.
Het onderscheid tussen trap 0 en trap 1 dat nu bestaat, is geen keuze van de kinderopvang maar een keuze van de beschikbare budgetten. Ook daar zit men met een ongelijkheid en daar moet aan gewerkt worden. Kind en Gezin heeft berekend dat het ongeveer 10 miljoen euro zou kosten om iedereen in trap 1 te zetten die dat wenst. Dat lijkt mij een eerlijk bedrag om de leefbaarheid in de sector op te trekken en de concurrentie weg te werken. We mogen blij zijn dat mensen willen investeren en kinderopvang willen uitbaten. We moeten daarop inzetten.
Minister Crevits verwacht binnenkort een rapport over de impact van de maatregelen inzake kleuterparticipatie. Ik vermoed dat dat een antwoord was op de vraag van mevrouw Van den Bossche, maar ik ben toch blij dat u het geeft. Dat is interessant. Maar eigenlijk hebt u al een beslissing genomen en het rapport dat moet aantonen dat het een goede beslissing is, hebt u nog niet. Begrijp ik dat goed?
De schooluitval moet omlaag. Er zijn voldoende studies die aantonen dat de kleuterparticipatie omhoog moet. Of dit de juiste maatregel daartoe is, dat weet ik niet. Ik heb daar nog geen studies van gezien, maar ik wil geloven dat u ze hebt. Dit lijkt me wel een omgekeerde redenering. U neemt eerst een beslissing en kijkt dan uit naar het rapport dat die beslissing moet motiveren. Is de regering bereid om, indien in dat rapport staat dat het veel efficiënter is om in te zetten op bemiddelaars voor kansengroepen, op die manier de middelen te besteden? Het effect op de participatie zou veel groter zijn. Of blijft de maatregel beslist en verandert die niet meer?
Ik had in de conceptnota gelezen hoe de raad van bestuur werd samengesteld. Ik hoor u nu zeggen dat de samenstelling nog niet vastligt. Wie heeft daar gelijk? U of de conceptnota die door de regering werd toegekend?
Dan nog de harde grens. We gaan van 30.000 naar 60.000 euro, en dat is al een verzachting van de grens. Dat begrijp ik, dat klopt. Het feit dat er twee grenzen zijn, is zachter. Maar nu wordt die heel arbitrair bepaald. Waarom kan dat niet in stapjes? Gezinnen die een derde kind krijgen, kunnen plots een verdubbeling van de kinderbijslag krijgen, maar gezinnen die net over die grens zitten, vallen eruit. Een geleidelijk systeem zou niet kunnen. Het feit dat we hier met inkomen werken in plaats van met statuten, wat een goede zaak is, maakt het mogelijk om veel zachtere en meer geleidelijke grenzen te krijgen. Dat maakt dat mensen niet van een viervijfdebaan naar een vijfvijfdebaan overstappen, omdat ze boven de grens van 60.000 euro 300 euro kinderbijslag per maand verliezen. Dat is geen onnozele redenering. Heel veel mensen, leerkrachten enzovoort, zitten net onder of boven die grens van 60.000 euro. Als de kinderen klein zijn, werken ze vaak vier vijfde en zo. Deze maatregel kan een pervers effect hebben doordat de grens zo abrupt is en zo vastligt.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Dat zijn een heleboel vragen van mevrouw Van den Brandt, maar het is goed dat de discussie nog eens in detail kan worden gevoerd. Uit het antwoord van de minister leid ik af dat we lang nadenken. Daar staan het parlement en de Vlaamse Regering ook voor.
Mevrouw Van den Brandt, u hebt geregeld gevraagd hoe het nu zit met het nieuwe model van kinderbijslag. Wel, dat is er na grondig onderzoek en grondige berekeningen. Alle simulaties zijn op een heel onderbouwde manier gebeurd, en met de budgetten zitten we ook goed. Er zijn geen tekorten, zoals u aangeeft, om dit model te financieren. Wat dat betreft, mag u op uw twee oren slapen.
Minister, u zei dat we de zelfstandige kinderopvang extra gaan ondersteunen met 3,17 euro per dag per kind dat naar een zelfstandige kinderopvang gaat. Het is heel belangrijk dat u duidelijk hebt gesteld dat dat zowel voor trap 0 als trap 1 is, en dat u geen kinderopvanginitiatieven uitsluit, iets wat blijkbaar niet duidelijk was voor iedereen. Wij vinden het heel belangrijk dat we ondersteuning geven voor kinderopvang, en dat we dat aan de ouders geven is voor ons zeker geen probleem omdat je zo de stap zet naar persoonsvolgende financiering, al is het maar een eerste kleine stap.
Wat de armoedetoets betreft, hebt u duidelijk aangegeven dat u dat op een wetenschappelijk correcte en objectief onderbouwde manier gaat doen, en dat u niet alleen een wetenschappelijke instelling gaat raadplegen, maar ook de mensen die het middenveld vertegenwoordigen, namelijk de Gezinsbond en het Netwerk tegen Armoede. Zeker na de polemiek die er is ontstaan, is het belangrijk dat u die twee laatste er ook bij betrekt, en dat dat op een grondige manier gebeurt. We zijn vragende partij om die armoedetoets op een correcte en vlotte manier te realiseren.
Ik vind de kritiek van mevrouw Van den Brandt op de uitbetalingsinstellingen een beetje vreemd omdat ik dacht dat Groen toch altijd streeft naar efficiëntie en de werkingskosten tot een minimum probeert te beperken. Met dit model hebben we het goede van beide. Enerzijds hebben we met nog drie private uitbetalingsinstellingen partners met ervaring en kennis. Op korte termijn kan er dus zeker niets verloren gaan aan kennis en ervaring. Anderzijds gaan we door te werken met publieke uitbetalingsinstellingen zeker vereenvoudigen omdat ze bijvoorbeeld kijken naar een gemeenschappelijk ICT-platform en de uitbetalingsinstellingen proberen te stroomlijnen. Het is voor ons heel belangrijk dat dat er instaat.
We hebben enkele weken geleden het actualiteitsdebat gehad in de plenaire vergadering. Ik zal dus niet ingaan op alle elementen die mevrouw Van den Brandt ter sprake brengt. Minister, over de armoedetoets heb ik een duidelijke uitspraak gehoord. U gaat ervan uit dat het armoederisico daalt en u zult de resultaten van die armoedetoets onder ogen nemen, ook binnen de regering. Natuurlijk moet die armoedetoets gebeuren en het is goed dat die op de manier gebeurt waarop u die naar voren hebt geschoven.
Minister, hebt u een idee van de timing waarop dat zou kunnen gebeuren? Het is niet zo’n eenvoudige oefening als velen zomaar denken. Wanneer kunnen we daar zicht op krijgen?
Inzake de bijdrage voor kinderopvang doet u, mevrouw Van den Brandt, alsof het niet zomaar is dat iets goed is voor de sector en tegelijk ook voor de mensen die gebruikmaken van kinderopvang. Deze maatregel is net en-en. Die zorgt mee voor de leefbaarheid van de sector in de trappen 0 en 1. Maar die vermindert ook de druk op mensen die in het inkomensgerelateerde systeem het hoogste tarief betalen om gebruik te maken van dat systeem, waardoor mogelijk meer plaatsen vrijkomen voor de mensen die dat systeem meer nodig hebben. Dit is dus een win-winsituatie op verschillende fronten.
Zelf heb ik ook enkele bijkomende vragen. U zult de link wel vinden met de vraag om uitleg die mevrouw Van den Bossche had ingediend, want na het actualiteitsdebat waren er best wel wat openstaande vragen. Ik heb er een drietal waarop ik heel graag een antwoord zou krijgen. In de eerste plaats gaat het over de armoedetoets en de doelstellingen met betrekking tot kinderarmoede. Is dat al opgestart? Is het uitbesteed? Wie begeleidt dat? Zal het Netwerk tegen Armoede daarbij worden betrokken? Ik weet niet hoe goed de relatie is met mevrouw Cantillon, maar wordt ook het Centrum voor Sociaal Beleid daarbij betrokken?
Minister, ik heb u duidelijk horen zeggen: als ons nieuw systeem kinderbijslag de kinderarmoede niet doet dalen, dan gaan we dat opnieuw agenderen op de ministerraad. Het zou er nog maar aan mankeren. Minister, ik wil u wijzen op een doelstelling in het regeerakkoord om de kinderarmoede tegen 2020 te halveren. We hebben al behoorlijk wat discussies gehad, en telkens kwam het antwoord dat dit niet het middel is om kinderarmoede te reduceren. Op een gegeven moment schieten er niet zo heel veel middelen meer over. Wat is de doelstelling die u zichzelf oplegt met betrekking tot de armoedereductie? Hoe denkt u die halvering te bereiken? Als u enkel zegt dat het niet mag verslechteren, dan hebben we een status quo en we weten wat dat hier betekent: dat is elk jaar meer kinderarmoede. Laat ons dat maar eens duidelijk zeggen. Als we hetzelfde blijven doen – blijkbaar is dat het vervalpunt om het op de ministerraad te brengen –, dan gaan we elk jaar opnieuw meer kinderarmoede krijgen. Sommige tendensen zijn daar heel sturend in. Samen met mijn fractie ben ik vragende partij om een ambitieuze agenda voor te leggen en als blijkt dat we die doelstelling niet halen, zou ik dit dossier opnieuw naar de tekentafel sturen. Er zal dus meer nodig zijn dan louter business as usual.
Dan enkele vragen over de organisaties. Er wordt gekozen voor een gemengd systeem. Minister, u duidt dat met een aantal redenen die ik niet altijd even hard volg. U citeert de Deloitte-studie heel selectief. U zegt dat u voor efficiëntie gaat en dat u daarvoor inspiratie vindt in die Deloitte-studie. Deloitte stelde eigenlijk voor om te kiezen voor een publieke uitbetalingskas en dus niet voor het hybride systeem dat u voorstaat. Daarenboven vraagt u eerst aan de private uitbetalingsinstellingen om te investeren, waarna er een evaluatie volgt en mogelijk bepaalde kosten tevergeefs gemaakt zullen zijn. Ofwel kent u de uitslag al van de evaluatie en kunt u zich dat besparen, en is het iets dat formeel wordt georganiseerd, maar weet u al dat u landt bij die hybride vorm van vier uitbetalingsinstellingen. Ofwel neemt u de evaluatie ernstig en neemt u de Deloitte-studie bij de hand en dan gaat u naar een publieke uitbetalingsinstelling, maar dan dreigt men bepaalde investeringen tevergeefs te doen. Dat is een zeer vreemde keuze, die meer te maken heeft met politieke evenwichten dan wel met efficiëntie.
Ik heb geen antwoord gekregen over de samenstelling van de raad van bestuur van het nieuwe EVA en het feit dat de Gezinsbond en de sociale partners daar voortaan geen plaats meer zullen in hebben. Is daar een overleg over geweest? Zijn ze tevreden met die keuze? Hebben ze dat laten weten? Ik zou daar toch graag wat inzicht in hebben.
Dan zijn er vragen die we al gesteld hebben maar waar tijdens de plenaire vergadering ook geen antwoord op is gekomen met betrekking tot de financiële leefbaarheid van de niet-inkomensgerelateerde kinderopvang en de participatie aan de kleuterschool. Vorige week hebben we een heel interessante hoorzitting gehad met Kind en Gezin. Toen hebben we ook de vraag gesteld naar de efficiëntie van het subsidiëren via kinderen van niet-inkomensgerelateerde kinderopvang. Kind en Gezin heeft eigenlijk met zoveel woorden gezegd dat ze geen voorstander waren en zijn van een dergelijk systeem. Het is een parallel systeem dat wordt opgezet. Er worden een aantal redenen bijgehaald. Mevrouw Schryvers, in alle eerlijkheid, het reduceren van de druk bij mensen die in de hoogste inkomenscategorie van inkomensgerelateerde kinderopvang zitten, aanhalen om te zeggen dat men daar dan wat meer plaats zal kunnen realiseren, wel, ik heb grote twijfels bij dergelijke schoorsteentheorieën. Men maakt hier twee systemen waarvan de efficiëntie minstens niet bewezen is.
Hetzelfde geldt een beetje voor de participatie. We hebben vandaag een hoge kleuterparticipatie. Als het gaat over het deelnemen of niet deelnemen, begrijp ik de wens en de doelstelling om het aantal dagen dat kinderen op jaarbasis participeren, te verhogen. Maar het loutere feit dat u moet komen zeggen dat minister Crevits in verwachting is van een studie, bewijst dat dit niet gebaseerd is op onderzoek. Mijn vraag is: op basis waarvan bent u vandaag al, in afwachting van die studie, tot het besluit gekomen dat dit de beste manier is om de participatiegraad bij die heel moeilijke groep te verhogen? 98 procent en meer wordt bereikt. Er is één groep die bijzonder moeilijk te bereiken is. We gaan dat doen met het extra betoelagen van gezinnen waarvan kinderen al minstens voor een deel naar school gaan. Ik vermoed dat er andere instrumenten nodig zijn om die zeer moeilijk bereikbare kinderen effectief in de kleuterklas te krijgen. Die mis ik op dit ogenblik. Ik hoop dat daaraan wordt verholpen.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega’s, met veel begrip daarvoor, maar veel van uw vragen en bedenkingen zijn in het plenaire debat aan bod gekomen. Dat zijn zaken die met keuzes te maken hebben. Dit is een conceptnota. Een heleboel zaken moeten nu worden geconcretiseerd. De principes van de samenstelling van de raad van bestuur van het EVA staan in de conceptnota, maar dat moet nu worden geconcretiseerd. Er zal een decreet moeten worden gemaakt. Men zal daar waarschijnlijk een deel concreter in moeten zijn om een aantal representativiteiten in die raad van bestuur aan te geven. U vraagt me naar een stand van zaken. Ik kan voor een heleboel vragen alleen maar verwijzen naar wat er principieel is afgesproken in de conceptnota. Voor vele zaken is er nog een weg te gaan.
Er moet met een wetenschappelijke instelling een nieuwe overeenkomst worden gemaakt om de armoedetoets te doen. Het heeft niets te maken met het incident op de dag van de plenaire vergadering, maar het was niet de bedoeling dat het centrum dat zelf opnieuw zou doen. De bedoeling is dat een andere universitaire expertise wordt ingehaald. Uiteraard zal er met het CSB over worden gesproken. Een aantal zaken moet worden uitgeklaard.
Ik heb ondertussen ook de armoedeverenigingen gezien. We gaan met hen dat traject gaan. Ik kan daar helaas geen exacte timing van geven. Veel hangt af van hoe het contract kan worden afgesloten door degene die de wetenschappelijke begeleiding zal doen. Het zal zeker een werk van maanden zijn. Het zal niet op een drafje kunnen gebeuren, het is een grondig verhaal.
Ik kan ook geen cijfers noemen, om de eenvoudige reden dat het een zeer genuanceerd verhaal is waarbij er op verschillende factoren kan worden ingewerkt. Het is niet realistisch om te denken dat men dat kan reduceren tot één cijfer. Zo zal het niet gaan, denk ik. Op die vraag heb ik ook in de plenaire vergadering in die zin geantwoord. Weten of het werkt in termen van strijd tegen kinderarmoede, zal in die globale evaluatie moeten worden bekeken. Wat ik daarover gezegd heb, is ook juist. Als zou blijken dat het niet beantwoordt aan de ambitie van de regering, dan zullen wij er uiteraard opnieuw binnen de regering over spreken. Dat lijkt mij eerlijk gezegd niet meer dan logisch.
Over de kinderopvang: natuurlijk kan men met één maatregel meerdere objectieven nastreven. Dat is in dezen ook deels het geval. We proberen de participatie aan de kinderopvang te vergroten en de capaciteit van de kinderopvang te vergroten, alsook de leefbaarheid ervan. We gaan dus zorgen dat wat heel zwaar wordt gesubsidieerd, ook zo goed mogelijk wordt ingezet voor de doelgroepen die door de voorrangsregels daar een toegang toe moeten hebben.
Er zijn in Vlaanderen op dit moment een vijftiental kassen actief. Wij denken dat dat te veel is. Om efficiëntie te krijgen, moeten dat er minder zijn. De constructie met de EVA die het contract maakt met de overheid en die de publieke kas is maar dan een aantal uitbetalingskassen heeft, is op dit moment het beste systeem. We moeten een hele transitie maken. Daar is knowhow voor nodig. Wij kunnen de betrokkenheid van die kassen moeilijk nu onder druk zijn. Er zijn een heleboel redenen om die transitie op deze manier en met deze partners te maken. Zodra het systeem operationeel is, zal men kunnen inschatten in welke mate de efficiëntiewinsten door de EVA kunnen worden gestimuleerd. Ik denk dat dat concept daar belangrijke garanties voor zal geven.
U hebt heel wat vragen gesteld die ongetwijfeld in de volgende maanden aan bod zullen komen. Nu komt er nog advies van allerlei adviesorganen, een armoedetoets en een decretaal kader. Dan zullen een heleboel van die zaken opnieuw aan bod komen en zullen we daar opnieuw het gesprek over kunnen voeren.
Ik heb u aangegeven waarom aan die inkomensgrenzen gedacht is. Er is een compromis gezocht tussen de eenvoudigheid van het systeem, weg van de zevenhonderd verschillende mogelijkheden en toch een stukje inkomensgerelateerdheid laten spelen. Op dat vlak zijn er afwegingen gemaakt.
Ik vind de discussie over de dynamiek van het systeem een beetje eigenaardig. Natuurlijk zijn de middelen die door de Financieringswet naar de gemeenschappen komen, geen geoormerkte middelen. Er zijn parameters gebruikt om gemeenschapsbevoegdheden te financieren, maar het is zeker geen een-op-eenrelatie. Eigenlijk is dat nog niet de essentie van het verhaal. Het huidige systeem van kinderbijslag geeft een prognose op termijn. De regering gaat dat systeem wijzigen, met lange overgangstermijnen. Op een bepaald moment heb je in de combinatie van die twee systemen een piekmoment, en daarna gaat de evolutie de andere richting uit. De nataliteit zal uiteraard ook spelen. Mevrouw Van den Brandt, als blijkt dat dat systeem een bepaalde dynamiek in zich heeft om bijvoorbeeld kleine startende gezinnen beter te ondersteunen, en er zouden in de toekomst veel startende en nieuwe gezinnen zijn, dan zal het betekenen dat er voor dat systeem financiering moet zijn. Ik snap niet goed hoe je enerzijds kunt zeggen dat je de toekomst niet mag hypothekeren en anderzijds dat je een genereus kinderbijslagsysteem moet maken. Wij proberen binnen de grenzen te blijven van wat uit het huidige systeem kan worden gezien als de dynamiek. Maar dat die dynamiek door het nieuwe systeem binnen zo veel jaren een andere dynamiek zal hebben, is het gevolg van de keuzes die in het systeem worden gemaakt. Daarom zijn er ook heel lange overgangstermijnen en tussentijdse monitormomenten.
Ook de Gezinsbond neemt de positie in dat het goed is voor startende gezinnen. We gaan door de monitoring ook zien op welke moment er over nieuwe zaken kan worden gesproken. Het is niet aan mij om daarover voor de Gezinsbond een standpunt in te nemen, maar het lijkt me toch voor een stuk de dynamiek van het systeem en de keuzes die daarin worden gemaakt.
Nogmaals, ik begrijp uiteraard de vragen, maar misschien moeten we toch een beetje kunnen aanvaarden dat we nu op een conceptnota zitten met een aantal politieke opties en dat we ze nu natuurlijk verder gaan bekijken en ze detailleren. Er zullen ook nog enkele adviezen binnenkomen. U zult dat natuurlijk allemaal perfect kunnen opvolgen. Dat zal uiteraard ook heel uitdrukkelijk in het parlement aan bod komen op het moment dat de regering de basis in een decreet zal moeten vatten.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Als u wilt dat wij alles stap voor stap kunnen opvolgen, en dat willen we graag doen, dan lijkt het me evident dat we de simulaties kunnen krijgen. U hebt niet op de vraag geantwoord of we inzicht kunnen krijgen in de simulaties die zijn gemaakt om dit model op te maken.
Alle documenten die voor de openbaarheid van bestuur noodzakelijk zijn, zult u krijgen, om u de mogelijkheid te bieden de beslissingen te nemen die u moet nemen. Maar dat wil niet zeggen dat u alle kladversies en alle Excelltabellen zult krijgen. Dat zijn voorbereidende documenten. Dat is toch logisch.
Ik hoor mevrouw Jans zeggen dat we ons geen zorgen hoeven te maken, dat alles gedetailleerd becijferd en berekend is. Ik wil niet de simulaties van de eventueel zeventien andere opties die op tafel hebben gelegen, maar ik wil de exacte berekening van de impact van dit model. Ik ga ervan uit dat er meer is dan wat er in de conceptnota staat, want anders is het toch vrij mager. Mevrouw Jans wil me geruststellen dat er veel meer is, dat het goed berekend is. Het lijkt me toch evident dat we inzage in die berekeningen krijgen. Op die manier gaan we ook veel minder zeurende vragen stellen omdat dan alles duidelijk op tafel ligt. Ik vraag gewoon om dat aspect minimaal vrij te geven.
Wat me ook verbaast, is dat ik u hoor zeggen dat de armoedetoets nog niet gaande is.
Ik heb gezegd dat Kind en Gezin met een mogelijke kandidaat aan het onderhandelen is over het contract om de wetenschappelijke expertise te brengen. De gesprekken zijn lopende. Ikzelf heb de armoedeverenigingen persoonlijk gezien. We hebben die toets dus wel degelijk opgestart.
Ik ga ervan uit dat er in de aanloop naar de conceptnota vergaderingen zijn geweest met betrokkenen. U hebt hier ooit eens gezegd dat u met een aantal actoren rond tafel zou zitten. Ik ga er ook van uit dat de voorbereiding van de armoedetoets niet pas gebeurt nadat we een plenair debat hebben over de impact van de zaak. Er is veel tijd tussen de beslissing over de conceptnota en het in gang zetten ervan. Ik vind het niet vanzelfsprekend om niet met het CSB te werken. Waarom kan het daar niet in worden betrokken? Ik vind het niet vanzelfsprekend dat u een van de referentiecentra automatisch uitsluit. Ik vraag me af of het CSB wist dat het op voorhand meewerken aan simulaties en berekeningen van uw model zou betekenen dat het uitgesloten zou worden van de armoedetoets.
Verder vind ik de engagement dat de armoede moet dalen vaag. Als er voor de meeste groepen een daling van één of twee na vele nullen na de komma is, is er een theoretische daling. De ambities moeten meer zijn dan gewoon een daling. Laten we hopen dat het daalt. Als het niet daalt, hebt u grote problemen. Het moet significant dalen. Dat zal niet voor iedere doelgroep hetzelfde zijn. Voor de ene doelgroep zal het misschien met 3 procent dalen, voor de andere met 2 procent, voor nog een andere misschien maar met een halve procent. Het moet echter significant dalen en niet alleen maar een klein beetje.
Er is nog een ander punt dat ik bizar vind. Als ik me niet vergis, is er in het Mozaïekdecreet dat we daarnet hebben besproken een artikel dat het mogelijk maakt om bepaalde gegevens op te vragen met het oog op het nieuwe concept van kinderopvang. We zijn dus eigenlijk al decretale aanpassingen aan het doen, maar als we vragen stellen, horen we dat het maar een conceptnota is, dat we nog zullen zien wat ervan komt, dat het nog moet worden geconcretiseerd en uitgevoerd. Als er nog ernstig naar een armoedetoets moet worden gekeken en als nog niet alle beslissingen genomen zijn, dan moet er ook een zekere haast achter zitten en dan moeten we vermijden dat alles al in gang is gezet vooraleer we weten of we eventueel nog moeten bijsturen.
Ik heb nog een opmerking over het werken met kinderopvang. Ik hoor verschillende geluiden. In de plenaire vergadering gaf u als argument dat het een soepje wordt als men mensen moet gaan laten bewijzen hoeveel dagen ze er zijn, enzovoort. Het werken via de kinderbijslag om een sector leefbaar te maken, is raar. Als u zou zeggen dat u ouders wilt stimuleren om naar kinderopvang te gaan en een toelage wilt geven, dat zou ik nog kunnen begrijpen. Dan doet u dat voor kinderopvang of voor jonge ouders die er eventueel voor kiezen om thuis te blijven, enzovoort. Maar hier wordt expliciet gekozen voor een bepaald deel van de kinderopvang, namelijk de mensen die niet in trap 1 of trap 0 zitten. Ik snap dat, want die mensen betalen heel veel voor kinderopvang. Dat we die ouders tegemoetkomen, is ook nodig. Maar dat kan veel efficiënter door ervoor te zorgen dat de kinderopvang een pak goedkoper is en dat de subsidies die ooit decretaal aangekondigd waren, worden besteed. Dit is een heel grote, complexe omweg om iets te bereiken dat op een efficiëntere manier kan worden bereikt, namelijk door alle kinderdagverblijven die dat wensen in trap 1 te zetten en alle kinderdagverblijven die naar trap 2 willen, naar trap 2 te brengen. Ik hoor mevrouw Jans daarnet zeggen dat het enkel voor trap 0 en 1 is, en er dus geen probleem is voor oneerlijke concurrentie. Ook binnen trap 0 en 1 is er oneerlijke concurrentie omdat kinderdagverblijven niet zelf kunnen kiezen in welke trap ze zitten. Dat blijft ook behouden. Er wordt dus een complex systeem op poten gezet met verschillende doelstellingen. Ik hoor vanuit de N-VA dat het wel persoonsvolgend is, dat het een eerste stap is. U hebt dat ook in plenaire vergadering gezegd. Ik hoor anderzijds op de CD&V-banken dat het gewoon is om ouders te stimuleren. Daarover is heel veel diffuusheid. Het klinkt als een niet zo elegant compromis binnen de meerderheid voor een voorstel waarbij efficiëntie toch een doelstelling was, dacht ik.
Tot slot wil ik nog iets zeggen over de verschillende instellingen. Net als u hebben wij met Groen vastgesteld dat het huidige systeem niet efficiënt is. Die Deloitte-studie kan men met heel veel tegenzin lezen, maar men kan alleen maar vaststellen dat er staat dat het naar één moet gaan.
Dat is absoluut niet waar. Dat zegt meer over uw overtuiging dan over wat er in de studie staat.
Ik vind het heel moeilijk om uit die studie af te leiden dat een model van vier per se het goede model is. Ik zal het daarop houden. Ik heb de indruk dat de N-VA ook de mening was toegedaan dat die studie enkel gelezen kon worden door naar één te gaan. Ze waren in de media nogal fors in hun uitspraken daarover. Ik heb het gevoel dat dit wederom een compromis is tussen twee partijen in de meerderheid en dat niet gekozen is tussen a en b, maar wel voor een beetje a en een beetje b. Maar goed, we zullen zien hoe dat in de tijd evolueert.
Ik hoor u ook een aantal openingen maken. Dat is positief. U zegt dat het een conceptnota is, dat we nog zullen zien, dat de samenstelling van de raad van bestuur nog moet worden bekeken. Er is nog marge, dat voel ik ook in die conceptnota. Dat is goed. Dat is nodig. Anderzijds worden er wel een aantal deuren gesloten. Daar maak ik me toch wel zorgen om.
Ik ga het hier bij houden, omdat dit bijkomende vragen waren. Ik ga ervan uit dat we daarop terugkomen. U zegt dat de armoedetoets iets van maanden is. Engageert u zich dat u geen bindende of niet terug te draaien decretale aanpassingen doet vooraleer we de conclusies van de armoedetoets hebben? Kunnen we vooraleer we een decreet krijgen om de conceptnota uit te voeren, de armoedetoets effectief hebben? Zoals ik al zei, in het Mozaïekdecreet is er al een aanpassing. Ze is klein en zinvol en mocht gebeuren, maar engageert u zich om pas naar nieuwe systemen, naar nieuwe modellen te gaan tot we de echte impact met de armoedetoets in handen hebben?
Ik ga het parlement niet vragen over een decreet te beslissen zonder dat we de armoedetoets kunnen presenteren. (Opmerkingen van Elke Van den Brandt)
De vraag om uitleg is afgehandeld.