Verslag vergadering Commissie voor Mobiliteit en Openbare Werken
Verslag
De heer Rzoska heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, mijn vraag gaat over de proefprojecten die het concept basisbereikbaarheid in de praktijk moeten testen en waar er straks ook nog regelgevend werk voor moet gebeuren.
Minister, begin dit jaar diende u een conceptnota in en ook in uw beleidsnota had u al verwezen naar de basisbereikbaarheid. In uw conceptnota over dat thema staat te lezen dat er in het voorjaar van 2016 enkele proefprojecten zouden worden voorbereid en dat ze tegen de zomer operationeel moeten zijn. Deze proefprojecten moeten uitwijzen hoe de verdeling van de bevoegdheden, zowel strategisch, tactisch als operationeel, verder verfijnd en gevalideerd worden.
De voorbereiding gebeurde in het voorjaar van 2016. Tijdens de zomer 2016 zou een regelluwe zone de opstart van de proefprojecten mogelijk maken. De evaluatie van de proefprojecten kan dan in het najaar van 2017 leiden naar een nieuw regelgevend kader in 2018.
In de commissie hebben we hierover van gedachten gewisseld. Er waren drie proefprojecten: Mechelen, Aalst en de Westhoek. In het verslag van de bespreking van de conceptnota in de commissievergadering van 5 februari staat dat u vond dat die proefprojecten toch wel van belang waren. U hebt er nog eens op gewezen dat nieuw beleid moest worden verfijnd. Een stuurgroep moet het transitieproces overkoepelend begeleiden. Er komt ook een werkgroep. De verandering wordt ondersteund door visienota’s van diverse stakeholders. De bouwstenen en het kader zijn klaar, stelt u. Proefondervindelijk zullen de proefprojecten lering bieden, maar men wil vooral niets overhaasten. Dit alles staat te lezen in het commissieverslag.
Minister, ik had toen de indruk dat de kaders voor de proefprojecten al relatief ver stonden, dat uw voorbereiding op schema leek te zijn om in de zomer daadwerkelijk met de proefprojecten te kunnen starten. Sindsdien bleef het wat stil. Deze week namen enkele collega-parlementsleden een nieuw initiatief over de uitrol van basisbereikbaarheid dat ze ook in de media aankondigden. Ze vernoemen daarin dezelfde drie proefprojecten, alleen stellen zij dat de projecten pas in het najaar van 2016 operationeel zullen zijn.
Minister, hoever staat het met de verschillende projecten? Zal de timing om te starten in de zomer, gehaald worden? Zo neen, wat is de reden van de vertraging?
Minister Weyts heeft het woord.
Collega’s, we hebben wel wat werk verricht. Heel snel na de politieke beslissing zijn we aan de slag gegaan met een stuurgroep of een coördinerend projectteam waarbij op periodieke basis teruggekoppeld werd naar de politieke stuurgroep, die wordt voorgezeten door mijn kabinet.
Onmiddellijk zijn er een aantal aandachtspunten naar voren gekomen. Zo kwam binnen de drie geselecteerde regio’s – Aalst, Mechelen, Westhoek-Oostende – de vraag om af te wijken van de geografische indeling van de dertien vervoerregio’s. Oostende gaf aan niet geïnteresseerd te zijn mee te werken aan dit proefproject. Ook viel op dat niet alle regio’s over evenveel startexpertise beschikten om zelf als vervoerregio de werkzaamheden op te starten.
Wat hebben we dan gedaan? Enerzijds heb ik tijdelijke afwijkingen toegelaten. Als er gemeenten waren die niet wilden participeren, en de andere leden van de vervoersregio waren het daarmee eens, dan heb ik dat ook toegelaten. Gelet op de wetenschappelijke basis van die geografische indeling en de clustering in vervoersregio’s, wil ik wel dat we, als we dan naar de uitrol van de vervoersregio’s in de praktijk gaan, zo dicht mogelijk bij de initiële indeling blijven. Op basis van de resultaten van een proefproject kunnen we ook wel een en ander bekijken.
Daarnaast hebben we, gelet op de vraag van enkele regio’s, vanuit het Vlaamse niveau actie ondernomen om voor een extra expertiseondersteuning te zorgen ten aanzien van de drie proefprojecten. Elke vervoersregio zal kunnen terugvallen op een uitgebreide beleidscel binnen het beleidsdomein MOW. Daarnaast is gekomen tot drie bestekken die moeten toelaten dat de vervoersregio’s een actieve begeleiding krijgen bij de opstart van de proefprojecten en de uitrol van basisbereikbaarheid. We hebben daarbij gestreefd naar een voldoende evenwicht tussen een Vlaams richtinggevend kader dat geboden wordt, maar voldoende ruimte laat voor bottom-up initiatieven voor elke regio.
We hebben de regio’s gekozen omdat ze elk hun specifieke karakteristieken hebben. De ene is ruraler dan de andere. Je hebt de stedelijke omgeving rond Mechelen. Het andere uiterste is de Westhoek. En Aalst zit daar zo’n beetje tussenin. Het is een bewuste keuze geweest om drie verschillende situaties te kunnen hebben in het kader van het proefproject. Dat wil ook zeggen dat we drie duidelijk afzonderlijke opdrachten vooropgesteld hebben.
Er werden drie bestekken gepubliceerd met betrekking tot de ondersteuning. Die zijn medio deze maand gepubliceerd. De bedoeling is om in elk van de geselecteerde proefregio’s een studiebureau aan te duiden dat die vervoerregioraad moet ondersteunen bij zijn werking. De opdracht omvat drie luiken. Ten eerste wordt gevraagd dat het bureau de zuiver praktische organisatie van de vervoerregioraad op zich neemt: het voorbereiden en faciliteren van de vergadering van de vervoerregioraad, het organiseren van participatietrajecten, het overleg met allerlei middenveldorganisaties gestalte geven, het verzorgen van de externe communicatie naar de eigen inwoners binnen de vervoersregio. Een tweede opdracht is het opmaken van een mobiliteitsplan en het uittekenen van een gelaagd vervoermodel. De bedoeling is dat er gestart wordt met de afbakening van maatschappelijk belangrijke organisaties, zoals scholen, warenhuizen, zorgvoorzieningen, bedrijventerreinen en dergelijke, en het in kaart brengen van de bestaande mobiliteitsinitiatieven. Daar ligt de focus op het personenvervoer en het mobiliteitsplan. Het laat toe om mobiliteit ook breder te zien dan enkel die vier vervoerslagen van treinnet, kernnet, aanvullend net en vervoer op maat. Het is binnen die visie van combimobiliteit niet onbelangrijk om ook zaken als parkeerbeleid, fietsbeleid en verkeerscirculatie mee te nemen in de mobiliteitsvisie. Een derde luik is bijkomend studiewerk, dat moet toelaten de effectiviteit van het nieuwe vervoermodel zo goed mogelijk in kaart te brengen.
De verdere timing is dat de inschrijvingen worden ingediend tegen midden juli en dat de reële gunning eind september zal plaatsvinden. Ook wordt via een externe opdracht getracht een objectief zicht te krijgen op de optimale indeling van de verschillende lagen en hoe de verdeling van beschikbare middelen over die lagen er dan zou uitzien. We moeten proberen het plaatje te maken en daar een budget aan toe te wijzen, op basis van de foto zoals die vandaag bestaat. Daarbij wordt de vergelijking gemaakt met de huidige verdeling van middelen. Die opdracht moet toelaten een objectieve stempel te zetten op eerdere oefeningen die De Lijn al gemaakt heeft. Op basis van die oefening kunnen we komen tot een finale opdeling van de beschikbare middelen per vervoersregio.
Straks komt hier nog het voorstel van decreet aan bod om in een regelluw kader te voorzien. Dat is belangrijk.
Tot slot hebben er vanuit het departement al informatievergaderingen plaatsgevonden en is er een duidelijk zicht op de startdatum van de verschillende pilootprojecten. Ik lijst ze even op. Voor de Westhoek hebben al twee informatievergaderingen plaatsgevonden. De opstart is gepland op 16 september. Voor Aalst is er één informatievergadering geweest. De officiële start is eind september gepland. Voor Mechelen is er ook één informatievergadering geweest. Daar is de start wel al gepland voor juli eerstkomend.
We blijven dus min of meer op schema. Er is heel wat werk verricht. Er is nog heel wat te doen, maar we kunnen zeggen dat we goed werk verricht hebben en enigszins op schema zitten, zoals vooropgesteld in de conceptnota.
De heer Rzoska heeft het woord.
Minister, bedankt voor uw uitgebreide antwoord. Op die manier kunnen we ook volgen wat er gebeurt. Ik dacht wel dat de keuze van de regio’s een politieke overeenkomst was. Ik herinner mij dat we in de oorspronkelijke conceptnota van twee naar drie gingen. Dan is het nu wat merkwaardig – maar ik weet dat dat niet altijd in uw macht ligt – dat een van degenen die aangezocht worden, niet geïnteresseerd is om mee te doen. Ik stel mij daar wat vragen bij. De Westhoek doet mee, maar Oostende doet niet mee. Ik vind dat persoonlijk een beetje jammer, maar ik veronderstel dat dat niet helemaal uw verantwoordelijkheid is.
Dan kom ik bij de aangepaste timing. Ik begrijp dat er veel werk is verzet. Dat was ook niet de achtergrond van mijn vraag. Ik wou gewoon vernemen waarom het daaromtrent wat stil was. De adviesraden, zowel de Mobiliteitsraad Vlaanderen (MORA) als de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG), hadden in hun advies over de conceptnota rond basisbereikbaarheid allebei de opmerking gemaakt dat de timing van die proefprojecten misschien wat te ambitieus en te strak is. Het blijkt nu ook uit de praktijk dat er misschien wat te veel ambitie van uw kant was. Te veel ambitie kan natuurlijk geen kwaad, zolang de organisatie van die proefprojecten maar vlot kan verlopen.
Ik heb nog een belangrijke bijkomende vraag. Over een aantal weken praten we met deze commissie over de beheersovereenkomst van De Lijn, maar ik stel me wat vragen bij de timing. Als ik het goed heb begrepen, gaan nu de proefprojecten van start. De evaluatie zal, zoals u zelf hebt aangegeven, plaatsvinden in het najaar van 2017. Ik las in een interview met de topman van De Lijn, de heer Kesteloot, dat de geïntegreerde mobiliteitsplannen van de vervoersregio’s er eind 2017 zullen zijn. Dan stel ik me toch vragen bij de timing van de beheersovereenkomst met De Lijn. Als ik zie wat op regelgevend vlak allemaal moet worden aangepast, dan denk ik dat een en ander wel eens niet met elkaar maar wel door elkaar zou kunnen sporen. Het zou bijzonder jammer zijn dat we de evaluatie van de proefprojecten in de verschillende vervoerregio’s niet zouden kunnen opnemen in de beheersovereenkomst van De Lijn. Die twee zijn immers gekoppeld. We moeten misschien eens bekijken hoe we dat kunnen aanpakken.
De heer Vandenbroucke heeft het woord.
Minister, naar aanleiding van het voorstel van decreet dat we straks bespreken, heb ik contact opgenomen met de Vlaamse Raad van Autobus- en Autocarondernemers, de Vlaamse broer van de Federatie van de Belgische Autocar- en Autobusondernemers en van Reisorganisatoren (FBAA). Dat leek me logisch gelet op de belangrijke rol die de pachters van De Lijn momenteel spelen. Zij bieden momenteel ongeveer de helft van het busvervoer in Vlaanderen. Het leek me dan ook belangrijk te weten hoe zij aankijken tegen die proefprojecten.
Ik heb gemerkt dat er nog vragen zijn over de rol die zij zullen krijgen in die proefprojecten. Wat me ook verbaasde, was dat zij de tekst van het voorstel van decreet nog nooit hadden gezien. Ze kenden die tekst niet en dat baart me zorgen. Dat betekent dat het niet uitgesloten is dat dit in de regio’s waar die proefprojecten plaatsvinden, een impact zou kunnen hebben op lopende overeenkomsten met pachters.
Een groot deel van de belbussen wordt bestuurd door pachters van De Lijn. We weten ook dat de regels inzake basismobiliteit on hold worden gezet voor het kernnet en het aanvullend net in die vervoersregio’s, en daar rijden natuurlijk ook heel wat bussen van pachters. Zij vragen zich af of er wijzigingen komen in de prestaties die van hen worden verwacht, of er zal worden ingebroken in lopende contracten, of de contracten van de belbussen die grotendeels aflopen eind 2016 zullen worden verlengd in afwachting van een nieuwe regelgevend kader. En wat met contracten die lopen tot 2022-2024? Hoe ziet u de rol van die pachters en proefprojecten? Hebt u er rekening mee gehouden dat er een impact kan zijn op lopende contracten? Zo ja, gaat dat dan gepaard met een aantal gevolgen zoals schadevergoedingen die moeten worden betaald?
Mevrouw De Ridder heeft het woord.
Ik hoor dat Groen waarschuwt voor mogelijke vertraging. Volgens de heer Vandenbroucke moet er beter worden overlegd, is nog niet iedereen op de hoogte en gaan we misschien te snel. Ik ga ervan uit dat de waarheid in het midden ligt. Wanneer de vervoersregio Mechelen op 1 juli kan starten, kan dat niet sneller aangezien wij hopelijk op 29 juni in de plenaire vergadering gaan stemmen over ons voorstel van decreet. We gaan zo snel mogelijk, maar het is ook niet goed om overhaast beslissingen top-down te nemen. De bedoeling van die proeftuinen is het uitklaren van nog een aantal vraagtekens en onzekerheden. Men gaat na hoe alles in elkaar moet worden geschoven met het oog op verdere aanpassingen van de beheersovereenkomst maar men kan dat niet nu, voorafgaand aan de proefprojecten, tot in de details regelen.
Mevrouw Brouwers heeft het woord.
Ik heb me de vraag over de impact van de proefprojecten op de pachters van De Lijn ook gesteld. We kunnen echter niet inbreken op lopende contracten. Ook aan die wetgeving – voor zover daar wetgeving over bestaat – wordt niets veranderd. Daar kan niet plots iets regelluw worden gemaakt. Het is nadien, wanneer de proefprojecten hebben gedraaid en er definitieve conclusies worden getrokken over de nieuwe manier van werken binnen het openbaar vervoer, van basismobiliteit naar basisbereikbaarheid, dat er een concept komt over de verdere uitwerking in Vlaanderen, met veel meer inspraak van de gemeenten via de regio’s enzovoort. Op dat moment zal men binnen De Lijn moeten nagaan hoe bepaalde zaken misschien moeten worden verschoven.
Het is natuurlijk terecht wat de heer Vandenbroucke zegt: veel van die pachters rijden op het platteland waar het meest staat te gebeuren. Het zou jammer zijn dat wij hun dat zouden afnemen. We kunnen dat ook niet zomaar, het gaat immers over contracten die De Lijn heeft gesloten. Zij kunnen die enkel wederzijds en op basis van afspraken opzeggen. Ik denk dat ze zich daar een beetje nodeloos ongerust over maken, maar ik ben heel benieuwd om te horen of mijn redenering ook klopt en of u die deelt, minister.
Minister Weyts heeft het woord.
Het is evident dat lopende contracten niet eenzijdig kunnen worden opgezegd. Veel antwoorden zijn ondertussen gegeven wat betreft de beheersovereenkomst. Net daarom is er ook de uitdrukkelijke keuze om te gaan naar een transitiebeheersovereenkomst die zou moeten lopen van 1 januari 2017 tot december 2020. Op die manier krijgt mijn opvolger ook genoeg tijd om een en ander fundamenteel te kunnen omzetten.
Het zijn inderdaad strikte deadlines, en het is altijd het optimum zoeken tussen enerzijds een hele fundamentele grondige hervorming doorvoeren en anderzijds zorgen voor afdoende dynamiek om die erdoor te krijgen. Dat vereist deadlines die iets scherper liggen. Daardoor wordt er hard gewerkt, en ik zie heel wat vooruitgang.
De vraag om uitleg is afgehandeld.