Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Coppé heeft woord.
Voorzitter, minister, collega’s, sinds 1 januari 2013 kan een dagverzorgingscentrum ook worden uitgebaat door een erkende dienst voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg. In artikel 51 van bijlage IX van het besluit van de Vlaamse Regering zijn hiervoor specifieke erkenningsvoorwaarden vastgelegd. Een dagverzorgingscentrum conform artikel 51 – zo wordt het ook genoemd in de volksmond – onderscheidt zich van de overige dagverzorgingscentra, onder andere op het gebied van de financiering van de zorg en enkele specifieke erkenningsvoorwaarden. Het betreft voornamelijk kleinschaliger opvang voor senioren die buurtgericht zijn of in een wijk of gemeenschap worden opgericht waar ze altijd hebben gewoond. Dergelijke initiatieven worden ook collectieve autonome dagopvang (CADO) genoemd.
Intussen zijn ze 3 jaar werkzaam en zijn er in Vlaanderen reeds 45 dagverzorgingscentra conform artikel 51 erkend. Dat is dus wel een succes te noemen. Brussel heeft er geen enkele en West-Vlaanderen maar 4. Wat de andere provincies betreft, telt Antwerpen er 14, Vlaams-Brabant 13, Oost-Vlaanderen 8 en Limburg 6. Het valt natuurlijk wel op dat er in West-Vlaanderen maar 4 zijn. Vooral voor een landelijk gebied is een CADO namelijk net heel goed geschikt, omdat het kleinschalig is en ingebed in de dorpsgemeenschap.
Een dagverzorgingscentrum ontvangt de eerste drie jaar dat het in aanmerking komt voor subsidiëring het maximale subsidiebedrag, ongeacht bezetting. Vanaf het vierde volledige erkenningsjaar wordt het subsidiebedrag berekend in functie van de gerealiseerde gemiddelde bezetting. De pioniers van een CADO vallen dit jaar terug op een lager subsidiebedrag.
– Katrien Schryvers treedt als voorzitter op.
Ik wil graag het belang van de dagverzorgingscentra onderstrepen. Dat wordt over de partijgrenzen heen gedragen. De dagopvang past perfect in de visie van de vermaatschappelijking van de zorg, net als het langer thuisblijven van de zorgbehoevende in de eigen omgeving. Als respijtzorg zijn dagverzorgingscentra onmisbaar. Ook is het voor de mantelzorg veel haalbaarder wanneer de persoon zelf gedurende de dag in een dagverzorgingscentrum kan verblijven. De ondersteuning is dus zeer goed en meer dan nodig. Dat bleek onlangs nog uit de resultaten van een studie van de Studiedienst van de Vlaamse Regering naar mantelzorg. Bovendien verhoogt zo het rendement van de gezinszorg. Het gaat immers niet om een een-op-eenrelatie, want meestal genieten vier personen van één personeelslid van gezinszorg. Daarom is het eigenlijk ook efficiënt op de koop toe.
Minister, hoe evalueert u het invoeren van het nieuwe concept van CADO? Wat zijn de bevindingen vanuit de sector zelf na drie jaar?
Sommige dagverzorgingscentra – vooral die die vanaf het begin zijn opgestart – vallen nu terug op een lager subsidiebedrag, gebaseerd op de gerealiseerde bezetting. Heeft deze financiële impact ook gevolgen op het terrein, bijvoorbeeld wat betreft het voortbestaan van deze dagverzorgingscentra?
Welke oorzaken ziet u bijvoorbeeld in het lage aantal dagverzorgingscentra van een CADO in de provincie West-Vlaanderen? Het valt toch op dat er daar maar vier werden gerealiseerd en in andere provincies meer. Zult u inzetten op de uitbreiding van het aanbod in de ‘blinde vlekken’ in Vlaanderen en specifiek in de provincie West-Vlaanderen?
Is het bestaan van de CADO’s volgens u voldoende gekend onder de mantelzorgers en zorgbehoevenden of initiatiefnemers? Ik ga ervan uit dat de diensten voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg dit wel kennen, maar worden ze ook voldoende gestimuleerd?
Uit de recente cijfers op de website blijkt dat er reeds 238 zijn in totaal. Het gaat natuurlijk over 45 CADO’s en 193 klassieke dagverzorgingscentra. We zien dat dit cijfer jaar na jaar stijgt. Dat is goed.
Mijn belangrijkste vraag is: hoe staat het met de CADO’s na het driejarig bestaan? Wat leert de evaluatie?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega, de erkenningsvoorwaarden voor de dagverzorgingscentra zijn in overleg met de sector en met de koepelorganisaties ouderenzorg en thuiszorg uitgeschreven en aangepast. Deze aanpassingen zijn in werking getreden op 17 december 2012. Erkenning van dagverzorgingscentra door diensten voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg werden vanaf die datum mogelijk door toepassing van artikel 51.
Tijdens de inspectiebezoeken worden de erkenningsvoorwaarden getoetst die vermeld worden in de bijlage IX bij het stambesluit. Met uitzondering van de voorwaarden die vermeld worden in artikel 51, gelden alle voorwaarden voor alle dagverzorgingscentra, dus ook voor dagverzorgingscentra conform artikel 51 van de bijlage IX.
Er zijn reeds overlegmomenten geweest met de sector, die knelpunten betreffende onder meer brandveiligheid en voedselveiligheid naar boven brachten. De conceptnota Vlaams welzijns- en zorgbeleid voor oudere personen ‘Dichtbij en integraal, visie en veranderagenda’ omvat de diverse te ondernemen acties die op korte en lange termijn wenselijk zijn om de toenemende vraag naar aangepaste woon-, zorg- en ondersteuningsvormen voor de ouder wordende Vlaming op een adequate wijze te beantwoorden. Voor de verdere operationalisering van de conceptnota zijn diverse werkgroepen opgestart en gepland met als doel een inventaris op te maken van de op het werkveld ervaren en vastgestelde knelpunten en het formuleren van beleidsaanbevelingen. De werkgroep betreffende de dagverzorgingscentra, zowel conform als niet-conform artikel 51, wordt dit najaar opgestart.
Elk dagverzorgingscentrum ontvangt de eerste drie jaar dat het in aanmerking komt voor subsidiëring, het maximale subsidiebedrag, ongeacht de gerealiseerde gemiddelde bezetting. Vanaf het vierde volledige erkenningsjaar moeten de dagverzorgingscentra een minimale gemiddelde bezettingsgraad behalen en is het subsidiebedrag afhankelijk van de gemiddelde bezettingsgraad, in dagen voor degene die niet-conform artikel 51 zijn opgericht, of in uren voor degene die conform artikel 51 zijn opgericht, van het werkingsjaar in kwestie.
De werkingssubsidies en de subsidieregeling voor de dagverzorgingscentra zijn met ingang van 1 januari 2013 in hun geheel herbekeken. Vanaf 1 januari 2013 is de minimale gemiddelde bezettingsgraad verminderd. De subsidiëring is uitgebreid van een bezettingsgraad van zeven tot tien naar een bezettingsraad van vier tot tien, zodat in kleinere gemeenten ook een dagverzorgingscentrum kan worden gesubsidieerd. Om subsidies te krijgen, moet men dus een bezettingsgraad halen van gemiddeld vier gebruikers. Vanaf tien gebruikers wordt de maximale subsidie uitbetaald. Het aantal gebruikers in een dagverzorgingscentrum conform artikel 51 is op jaarbasis beperkt tot gemiddeld tien.
De op 1 januari 2015 erkende dagverzorgingscentra ontvangen, ongeacht hun aantal erkenningsjaren, vóór 1 juli 2015 het voorschot voor het werkingsjaar 2016 dat overeenstemt met 90 procent van het maximale subsidiebedrag. Pas bij de uitbetaling van het saldo in 2017 wordt, na goedkeuring van de ingediende bezettingsgegevens, het definitief toe te kennen bedrag aangepast. De dagverzorgingscentra conform artikel 51 die sinds 1 januari 2013 erkend zijn, zullen dus pas ten vroegste in december 2017 een eventuele terugvordering ontvangen met betrekking tot het uitbetaalde voorschot 2016. De bedragen schommelen tussen 20.183 euro bij gemiddeld vier gebruikers tot 23.928 euro bij een gemiddelde bezetting van tien gebruikers.
De subsidiebedragen van de werkingssubsidies voor een dagverzorgingscentrum conform artikel 51 bij de bijlage IX zijn lager dan voor een regulier dagverzorgingscentrum, omdat de subsidiëring van de prestaties van het verzorgend personeel via de erkende dienst voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg verschillen van de subsidiëring van de prestaties van het verzorgend personeel via het RIZIV. Het RIZIV komt immers alleen tegemoet in de zorgkost voor zwaar zorgbehoevende ouderen.
In elke Vlaamse gemeente is de realisatie van een dagverzorgingscentrum programmatorisch mogelijk, al dan niet conform artikel 51. De programmatie voorziet op 1 januari 2016 in de realisatie van 370 dagverzorgingscentra in Vlaanderen, inclusief Brussel. Op 9 juni 2016 zijn er 200 erkende dagverzorgingscentra niet-conform artikel 51 en 52 erkende dagverzorgingscentra conform artikel 51. Op die datum zijn er 64 voorafgaande vergunningen verleend voor de realisatie van een dagverzorgingscentrum niet-conform artikel 51 en 23 vergunningen voor de realisatie van een dagverzorgingscentrum conform artikel 51.
De programmatie voorziet op 1 januari 2016 in de realisatie van 74 dagverzorgingscentra in West-Vlaanderen. In West-Vlaanderen zijn er op 9 juni 2016 57 erkende dagverzorgingscentra niet-conform artikel 51 en 4 erkende dagverzorgingscentra conform artikel 51. Op die datum zijn er 10 vergunningen verleend voor de realisatie van een dagverzorgingscentrum niet-conform artikel 51 en 3 vergunningen voor de realisatie van een dagverzorgingscentrum conform artikel 51. Er is dus op 9 juni 2016 geen programmatieruimte meer voor de realisatie van bijkomende dagverzorgingscentra in deze provincie. Een uitbreiding van het aantal dagverzorgingscentra conform artikel 51 is dan ook momenteel niet mogelijk in West-Vlaanderen.
Zoals gezegd is in elke Vlaamse gemeente de realisatie van een dagverzorgingscentrum programmatorisch mogelijk. De diensten maatschappelijk werk van de ziekenfondsen, de sociale diensten van OCMW’s en ziekenhuizen en vele zorgactoren zijn op de hoogte van de verschillende dagverzorgingscentra in hun werkingsgebied. Zij verwijzen ook regelmatig door naar deze centra. Ook via de sociale kaarten worden deze bekendgemaakt. Enkel dagverzorgingscentra die worden uitgebaat door een initiatiefnemer die ook een erkende dienst voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg uitbaat en die uitsluitend gebruikers verzorgen die al thuiszorg of aanvullende thuiszorg hebben genoten, komen in aanmerking voor een voorafgaande vergunning en voor een erkenning als dagverzorgingscentrum conform artikel 51. De diensten voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg maken de mogelijkheden van deze centra zelf ook bekend bij hun klanten en verwijzen hun gebruikers naar deze centra door.
Mevrouw Coppé heeft het woord.
Minister, dank u voor uw antwoord. Het belangrijkste is dat in het najaar de evaluatie van de CADO’s, de erkende dagverzorgingscentra conform artikel 51 van de bijlage IX, plaatsvindt.
Dat de CADO’s een succesverhaal worden, is zeker. In West-Vlaanderen is er, conform artikel 51 over het oprichten van klassieke dagverzorgingscentra, geen uitbreiding meer mogelijk. Er is immers een volledige bezetting. Dat toont natuurlijk dat er echt wel nood is aan dagverzorgingscentra. Ik hoor steeds meer dat mensen, als ze niet te zwaar zorgbehoevend zijn, liever naar een dagverzorgingscentrum gaan dan naar een woonzorgcentrum. Het succes van dagverzorgingscentra blijft dus zeker bestaan, wat een goede zaak is. Het belangrijkste is dat ook daarbij de mantelzorgers zeker worden ontlast. Even belangrijk is de vraag hoe men in de toekomst verder met CADO’s kan omgaan, en of de CADO’s verder kunnen standhouden. Uitbreiden kan immers niet meer. Ik zal dit zeker verder opvolgen wanneer de evaluatie er komt.
De heer Persyn heeft het woord.
Mevrouw Coppé, vanwege onze fractie wil ik u feliciteren voor de vragen, die inderdaad heel pertinent zijn in het kader van de vermaatschappelijking van de zorg. Tussenwoonzorgvormen zoals de dagverzorgingscentra en de CADO’s vinden inderdaad steeds meer ingang. Ik denk dat u het zelf was die die CADO’s vorig jaar een cadeau hebt genoemd voor ouderen, die zo dicht mogelijk bij huis kunnen worden opgevangen. Of was dat mevrouw Schryvers? Wij kijken ook uit naar die evaluatie in het najaar, in het bijzonder dan wat de provincie West-Vlaanderen betreft. U hebt verwezen naar de bezettingsgraad daar. Het is immers natuurlijk ook belangrijk om niet zozeer het absolute aantal te kennen, maar wel om telkens de reële bezettings- en opnamegraad te krijgen in die evaluatie. Minister, we zien ook met aandacht en nieuwsgierigheid de voorstellen van u en uw kabinet tegemoet over de nieuwe persoonsvolgende financiering voor ouderenzorg, en over hoe we die tussenwoonzorgvormen daar in de toekomst in meenemen.
De heer Bertels heeft het woord.
Zoals aangehaald is dit een belangrijke tussenvorm in het kader van de vermaatschappelijking van de zorg. Minister, we kennen allemaal CADO’s op het terrein die goed werken en CADO’s die minder goed werken. U hebt zelf gezegd dat er een programmatorische mogelijkheid, een programmatorisch kader is om één CADO per gemeente te hebben. Misschien zou het niet slecht zijn om bij de evaluatie in het najaar te bekijken of er sprake kan zijn van meer dan één CADO in een gemeente als er in een naburige gemeente de facto momenteel om om het even welke reden een lagere bezettingsgraad is, terwijl de CADO of het klassieke dagverzorgingscentrum in de gemeente in kwestie wordt overstelpt. Het lijkt me een opportuniteit om dat mee te nemen in de evaluatie.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
In die evaluatie kunnen er zeker een aantal zaken worden meegenomen. Mijnheer Bertels, ik wil toch een kleine nuance maken. Ik heb nooit ‘één CADO in elke gemeente’ gezegd, wel ‘één dagverzorgingscentrum in elke gemeente’. Dat is niet helemaal hetzelfde. U wijst echter terecht op wat ik erg charmant vind aan die CADO’s, namelijk het zeer kleinschalige, het zeer genormaliseerde ervan. Dat is ook het aantrekkelijke ervan. Dat is eigenlijk een beetje het ei van Columbus: je zet uren gezinszorg in, die toch behoorlijk moeten worden gefinancierd, voor een groter ‘rendement’. Dat is namelijk meer dan een een-op-eenrelatie. Ik ben dus zeker a priori vragende partij om te bekijken wat in de toekomst daarvoor nog de nieuwe opportuniteiten kunnen zijn. Dat moeten we dan bekijken qua evaluatie, qua budget enzovoort, maar ik vind dat persoonlijk een heel goed concept.
Dan is er de vraag of men leentjebuur kan spelen en programmatie in een naburige gemeente kan gebruiken. We hebben een gesprek gehad met de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG), ook over de vraag hoe we vorm gaan geven aan het lokaal sociaal beleid. Een van de zaken die de VVSG zeker ook suggereert, is het volgende. Als gemeenten willen samenwerken en een geïntegreerd sociaal beleid willen maken, is het dan niet mogelijk om toe te laten te schuiven met programmatorische ruimte? Ze vragen immers natuurlijk meer impact en minder vrijblijvendheid als ze een geïntegreerd zorgstrategisch beleid voeren. Er is misschien wel iets te zeggen voor het mogelijk maken daarvan. Dat zal op dat moment echter een decretaal kader veronderstellen. A priori vind ik dat echter wel iets om over na te denken. Als we immers gemeenten een incentive willen geven om samen een goede zorgstrategische visie te ontwikkelen, dan moeten we die gemeenten ook wat ruimte geven om naar eigen goeddunken in te vullen.
Mevrouw Coppé heeft het woord.
Dat laatste lijkt me zeker een goed idee. Als er wordt samengewerkt tussen gemeenten, kan zo een maximale mogelijke invulling worden geboden, kunnen de programmatie en de normeringen maximaal worden gebruikt. Ik zal dat dossier verder blijven volgen. We hopen dat het ei van Columbus, zoals u het noemt, een oplossing kan bieden voor mensen om dicht te blijven bij de omgeving waar ze steeds hebben gewoond, om enerzijds de mantelzorgers te ontlasten en anderzijds een goede zorg aan te bieden, niet in een een-op-eenrelatie, maar bijvoorbeeld in relatie van een op vier of twee op tien, zodat de middelen zeker ook efficiënt worden ingezet.
De vraag om uitleg is afgehandeld.